ECLI:NL:TADRAMS:2016:191 Raad van Discipline Amsterdam 16-543/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:191
Datum uitspraak: 30-08-2016
Datum publicatie: 15-09-2016
Zaaknummer(s): 16-543/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen eigen advocaat. Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld in de drie procedures die hij voor klaagster heeft behandeld. 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 30 augustus 2016

in de zaak 16-543/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Klaagster heeft bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 9 juni 2016 met kenmerk 4015-0557, door de raad ontvangen op 10 juni 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 2 augustus 2016 in aanwezigheid van verweerder, bijgestaan door een kantoorgenoot. Klaagster is zonder bericht niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in § 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 17 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder is de advocaat van klaagster geweest en heeft haar bijgestaan in drie verschillende zaken.

De zaak tegen de jachtmakelaar

2.2 In juli 2010 heeft klaagster zich tot verweerder gewend met het verzoek haar bij te staan in een zaak tegen een jachtmakelaar. Bij brief van 9 juli 2010 heeft verweerder de opdracht aan klaagster bevestigd. De brief luidt, voor zover van belang:

“U verzocht mij u bij te staan in de kwestie tussen u en Holland Yachting. U overhandigde mij enkele stukken waaronder een koopcontract voor de aankoop van een boot (…) een kwitantie (…) voor een aanbetaling van de koop en een uitdraai van een advertentie op internet. U gaf aan over bewijsstukken te beschikken van uw contacten met de wederpartij, bankafschriften met daarop aantoonbare (aan)betalingen voor het kopen van de boot alsook stukken die tonen dat u naar Spanje bent afgereisd om de boot te bekijken (…)

Kort gezegd komt het erop neer dat u graag de geoffreerde boot wilde kopen en een aanbetaling hebt verricht en ook voor akkoord hebt ondertekend. De boot is echter door de eigenaar aan een ander verkocht. U gaf aan dat u in beginsel nakoming van de overeenkomst wenst omdat u juist die boot graag wilde hebben. Ik legde u al uit dat dit uiterst lastig zou worden omdat de nieuwe eigenaar vermoedelijk ter goeder trouw heeft gekocht (…) Bijkomend probleem is dat de verkoper in Spanje is gevestigd (…) en de daadwerkelijke eigenaar in Mexico woont. (…)

Ik heb u in ons gesprek uitgelegd dat ik voor u gefinancierde rechtsbijstand van de overheid zal aanvragen. Ik legde u uit dat ik normaal gesproken niet aanvang met mijn werkzaamheden dan voordat ik van de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging voor u heb ontvangen. Indien u namelijk, om wat voor reden dan ook, niet voor een toevoeging in aanmerking komt deel ik u op voorhand mee dat ik mijn werkzaamheden, verricht tegen een uurtarief van € 195,-, exclusief 5% kantoorkosten en exclusief 19% BTW.

(…) Ik zal uiteraard wel alle noodzakelijke werkzaamheden blijven verrichten die nodig zijn.

Uiteraard (…) dient er wel een sommatie tot nakoming en ingebrekestelling te worden verzonden. Reden waarom ik een brief aan de wederpartij heb opgesteld in concept. Graag verneem ik uw eventuele op- of aanmerkingen zodat ik deze brief in ieder geval zo spoedig mogelijk kan versturen.”

2.3 Bij brieven van 13 juli, 26 en 27 augustus en 5 november 2010 heeft verweerder de makelaar, de heer K. (handelend onder de naam Holland Yachting, Almerimar Office te Almerimar (Almeria), Spanje) en Holland Yachting B.V. te Harderwijk (het bedrijf op wiens website de boot te koop stond) aangeschreven.

2.4 Bij dagvaarding van 3 mei 2011 heeft verweerder namens klaagster Holland Yachting B.V., Holland Yachting, Almerimar Office en de heer K. gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam en gevorderd hen hoofdelijk te veroordelen aan klaagster te betalen de aanbetaling van € 4.000,-, de overeengekomen contractuele boete ten bedrage van € 3.490,- en een bedrag van € 996,50 aan geleden schade. Omdat de woon- en verblijfplaats van de heer K. (en diens vennootschap) onbekend was, is de dagvaarding uiteindelijk openbaar betekend. 

2.5 Op 7 juni 2012 heeft een comparitie plaatsgevonden. Holland Yachting, Almerimar Office noch de heer K. is verschenen. Holland Yachting B.V. is wel verschenen en heeft met klaagster een schikking getroffen. De schikking luidt, voor zover relevant:

Partij Holland Yachting B.V. zal aan [klaagster] een bedrag betalen van € 4.000,00 (…)

[Klaagster] cedeert haar vordering op [de heer K.] en/of diens onderneming Holland Brokers S.L. uit hoofde van het niet terugbetalen door [de heer K.] van de waarborgsom van € 4.000,00 aan partij Holland Yachting B.V. De raadsman van [klaagster] zal daartoe binnen één week na heden een door [klaagster] ondertekende akte van cessie aan [de advocaat van Holland Yachting B.V.] doen toekomen.

[Klaagster] en Holland Yachting B.V. verlenen elkaar na uitvoering van het bovenstaande finale kwijting (…)

Partijen dragen ieder de eigen kosten van deze procedure en verzoeken om doorhaling van de zaak tussen hen op de rol. De zaak tegen de gedaagde [de heer K.] zal worden voortgezet en daarin wordt vonnis gevraagd. (…) De zaak tegen Holland Yachting, Almerimar zal worden ingetrokken.”

2.6 Bij vonnis van 25 juli 2012 heeft de rechtbank de heer K. veroordeeld aan klaagster een bedrag van in totaal € 8.990,50 te betalen, te vermeerderen met rente en kosten.

2.7 Verweerder heeft vervolgens iedere zes maanden gekeken of de heer K. traceerbaar was, opdat de vordering op de heer K. geïncasseerd kon worden.

2.8 Bij schrijven van 7 oktober 2014 heeft verweerder klaagster onder meer geschreven:

“Doordat € 4.000,-- is terugbetaald, loopt hier geen wettelijke rente meer over (…) In principe heb je jouw geld van [de heer K.] ontvangen via Yacht Center 24, dus er is geen openstaande vordering meer behalve de contractuele boete.

Bijgaand tref je het vonnis aan in de zaak tegen [de heer K.] die je ook al direct na het uitspreken ervan per post en e-mail ontving. Tot mijn spijt kunnen we hier op het moment niet zoveel mee. Ik legde je dat nogmaals telefonisch uit. De zaak is nog niet afgesloten voor mij. (…) Zodra ik kennis neem van enig bezit op zijn naam dan ga ik hier achteraan. Voor nu gaat iedere stap tegen [de heer K.] een hoop tijd en geld kosten. Ik gaf al aan dat kosten voor deurwaarders in Spanje in beginsel niet door de Raad o.i.d. vergoed worden en dat je die kosten ook wel op [de heer K.] kunt verhalen maar als die nu al geen verhaal biedt is dat m.i. weggegooid geld.

Je kunt altijd aangifte doen indien je van mening bent dat er sprake is van oplichting, maar zoals aangegeven is de kans dat het Openbaar Ministerie overgaat tot vervolging m.i. klein.”

2.9 Bij e-mail van 28 april 2015 heeft klaagster verweerder onder meer geschreven:

“Zaak 1 gaat om de boot uit Spanje, onderhands verkocht. De zaak is gewonnen zoals u weet. Mijn probleem hierbij is dit. Bij deze zaak uit 2010 denk ik een jaar geleden nieuwe bewijzen gevonden te hebben, maar daar heb je tot nu toe niets mee gedaan.

Op 19 April 2014 ben ik bij toeval achter gekomen en heb meteen contact met je opgenomen en de informatie verstuurd en gemaild (…)

Wat is de reden dat je, sinds ik April vorig jaar je dringend heb gewezen op de bewuste advertentie, geschreven over gebeld heb en gemaild, niet contact met [Holland Yachting B.V.] (…) hebt opgenomen?

Wat ik nu wil is dit: dat je met advocaat van [Holland Yachting B.V.] contact opneemt.

2.10 Verweerder heeft klaagster hierop bij e-mail van 29 april 2015 onder meer meegedeeld:

“Het boetebeding dat in de overeenkomst stond, werkt alleen tegen [de heer K.]. Ik kan dus alleen verhaal op hem halen. Zoals je weet zit die ergens in Spanje en is die vooralsnog niet te traceren (…)

Ik heb dat nu echt al meermalen uitgelegd en ook uitgelegd dat als jullie willen dat ik alsnog actief achter [de heer K.] aan moet gaan ik dat best wil doen maar dat jullie met hoge kosten voor een advocaat daar en een deurwaarder daar rekening moeten houden. (…) Nogmaals, als jullie willen dan kan ik best bemiddelen tussen jullie en een advocaat en/of deurwaarder in Spanje, maar dan wil ik toch echt op voorhand een voorschot van € 2.500,- voor te maken kosten want ik ga die kosten niet nogmaals voorschieten gelijk ik dat in het verleden al gedaan heb. Kortom, laat me maar weten wat jullie in deze zaak willen.”

Verweerder heeft het voorschot van € 2.500,- nimmer in rekening gebracht.

2.11 Op 14 juli 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden op het kantoor van verweerder, waarin klaagster verschillende klachten over verweerder heeft geuit. Van dit gesprek is een verslag gemaakt.

De zaak tegen Altius

2.12 In 2014 heeft klaagster verweerder verzocht haar bij te staan in een zaak tegen Altius, een beleggingsmaatschappij, over door haar aangekochte obligaties.

2.13 Bij e-mail van 3 juli 2014 heeft verweerder klaagster een concept-brief aan Altius gestuurd, met het verzoek daarop te reageren. Verweerder heeft klaagster daarbij meegedeeld dat het niet bepaald zijn rechtsgebied is en hij de zaak alleen maar doet omdat klaagster twee andere zaken bij hem heeft lopen.

2.14 Tussen 5 en 8 juli 2014 heeft klaagster verweerder enkele e-mails gestuurd. Verweerder heeft vervolgens een aangepaste concept-brief aan klaagster gestuurd.

2.15 Bij brief van 7 oktober 2014 heeft verweerder klaagster onder meer geschreven:

“Ten aanzien van de kwestie tegen Altius begreep ik voorts dat je begin 2009 een belegging hebt gedaan van € 10.300,-- waarvoor je 2 obligaties hebt aangekocht. Dit bedrag is (…) geïnvesteerd in het project “Brides le Bains”. Omstreeks 2011 is Altius gestopt met het overmaken van jouw rentevergoeding welke je daarvoor ieder kwartaal ontving. Gezien de obligaties kortlopende obligatieovereenkomsten van 3 jaar betroffen, heb je omstreeks eind 2012 jouw investering teruggevraagd. Van jou begreep ik dat je (…) te horen kreeg dat dit niet mogelijk was, maar dat je eind 2013 jouw investering terug zou krijgen. Er is kennelijk in onze communicatie iets misgegaan waardoor de conceptbrief naar Altius Management die ik al maanden geleden heb toegezonden jou nooit heeft bereikt. Bijgaand derhalve alsnog. Er zitten in geel gearceerd enkele punten in waar je specifiek even op moet reageren. Eventuele op- of aanmerkingen op de rest van de brief zie ik ook graag per e-mail tegemoet.”

2.16 Bij brief van 27 november 2014 heeft verweerder Altius aangeschreven en haar verzocht in ieder geval de achterstallige rente aan klaagster over te maken. Bij brief van 17 december 2014 heeft Altius gereageerd op de brief van verweerder en onder meer verwezen naar de prospectus, die klaagster voor ontvangst en kennisname heeft getekend, waarin de risico’s staan beschreven.

2.17 Op 18 februari 2015 heeft verweerder klaagster een concept-brief aan Altius gestuurd. Bij e-mail van 19 februari 2015 heeft klaagster verweerder onder meer gevraagd of Eurogroei Beleggingen B.V. niet ook aangesproken moet worden.

2.18 Bij e-mail van 28 april 2015 heeft klaagster verweerder onder meer geschreven:

“Op 31 Oktober 2014 heeft u Altius Fund Management gesommeerd. Ik wil ook dat u Eurogroei beleggingen sommeert. (…) Na uw sommatie in oktober 2014 heeft u de reactie afgewacht. Nu wil ik dat u gerechtelijke stappen gaat ondernemen. Ik ga akkoord met het conceptbrief, maar wil een termijn weten wanneer u daadwerkelijk gerechtelijke stappen gaat ondernemen.”

2.19 Verweerder heeft klaagster hierop bij e-mail van 29 april 2015 onder meer meegedeeld:

“Zoals ik je eerder heb bericht ben ik niet gespecialiseerd in dergelijke kwesties maar ik heb mij – mede naar aanleiding van jouw laatste berichten – verdiept in de kwestie en inzichtelijk gemaakt wat de structuur is tussen de diverse BV’s waarmee Altius naar buiten treedt.

Zo vroeg je je af of wij Eurogroei Beleggingen B.V. niet aansprakelijk kunnen stellen; Eurogroei Beleggingen B.V. is weliswaar de tussenpersoon geweest bij het aangaan van de beleggingen – zo blijkt uit de overeenkomst – maar zover ik heb kunnen achterhalen voegt het feit dat zij “toezicht houdt” in juridische zin niets toe aan de eventuele aansprakelijkheid van Eurogroei Beleggingen B.V. Als tussenpersoon heeft zij weliswaar een zorgplicht (…) doch een belegging is per definitie risicovol zodat de inhoud van de prospectus een grote rol speelt.

(…)

De prospectus heb ik nog altijd niet in mijn bezit – ik verzoek je vriendelijk ook op dit punt nog eens jouw administratie er op na te slaan – en het is van groot belang dat wij deze in ons bezit krijgen. (…)

Ik vind het, zonder prospectus, erg lastig om je (…) te adviseren want die prospectus – waarvoor je voor de inhoud, kennisname en toezending destijds voor akkoord hebt getekend – kan mogelijk informatie bevatten die de keus voor vernietiging en ontbinding weer inkleuren. Zonder het al te ingewikkeld te willen maken wil ik je alleen zeggen dat ik zonder prospectus en verdere informatie over de aard van de belegging erg lastig vind om nu al in te schatten of je voor vernietiging of ontbinding moet gaan. (…)” 

2.20 Bij e-mail van 8 mei 2015 heeft klaagster verweerder onder meer geschreven:

“Ik ben het er niet mee eens dat de prospectus (bijna) allesbepalend is. Ik ga noch voor vernietiging, noch voor verbinding.

Ik ben nog steeds overtuigd dat Eurogroei beleggingen hoofdelijk aansprakelijk is. (…)

Ik wil graag dat Eurogroei in gebreke wordt gesteld (…)”

2.21 Verweerder heeft hierop bij e-mail van 28 mei 2015, voor zover hier relevant, als volgt gereageerd:

“Ik begrijp uiteraard dat het voor u lastig te accepteren is dat de prospectus zo’n groot onderdeel van de overeenkomst uitmaakt doch ik maak dat helaas niet anders. Zoals ik eerder aangaf stuurt Altius mij de prospectus niet op, zodat ik u vriendelijk verzoek te bezien of u mogelijk zelf een exemplaar bij Altius kunt opvragen.

Voorts is mij nog altijd niet gebleken van een overeenkomst tussen u en Eurogroei Beleggingen B.V. (…) Ik wil voorkomen dat ik iemand dagvaard die strikt formeel geen partij is want dan wordt u in het ongelijk gesteld en dient u de proceskosten van Eurogroei beleggingen wellicht te betalen. (…)

Met betrekking tot aansprakelijkheid van Altius zou ik de verschillende besloten vennootschappen (…) kunnen dagvaarden. (…) Hier zit echter wel enig risico aan vast met betrekking tot oplopende proceskosten voor de drie verschillende gerechtelijke procedures – waarbij het niet ondenkbaar is dat de drie BV’s verschillende advocaten nemen. Indien u de procedure verliest, dient u derhalve driemaal de proceskosten te betalen en dat nu – kan erg oplopen nu – als de BV’s met verschillende advocaten procederen – u dan per BV (indien u in het ongelijk wordt gesteld) het door hun betaalde griffierecht dient te betalen en de proceskosten voor de door hen ingehuurde advocaten. (…)

Goed, ik verzoek u vriendelijk e.e.a. goed te overdenken want, het zij herhaald, het aansprakelijk stellen van Eurogroei Beleggingen acht ik persoonlijk niet kansrijk en aan dagvaarden van de diverse Altius BV’s zijn ook risico’s en oplopende kosten verbonden.”

2.22 Op 14 juli 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden op het kantoor van verweerder, waarin klaagster verschillende klachten over verweerder heeft geuit. Van dit gesprek is een verslag gemaakt.

De zaak tegen de stiefvader

2.23 In januari 2014 heeft klaagster verweerder verzocht haar bij te staan in een zaak tegen haar stiefvader. Volgens klaagster zouden er ongeveer negen jaar eerder grote bedragen van haar rekening zijn overgemaakt aan haar stiefvader.

2.24 Bij e-mail van 10 februari 2014 heeft verweerder klaagster een concept-brief aan haar stiefvader gestuurd, waarin hij onder meer – voor zover nodig – de verjaring stuit. De brief is op 3 april 2014 aan de stiefvader van klaagster gestuurd. De advocaat van de stiefvader van klaagster heeft verweerder hierop verzocht om een kopie van de stukken waarop klaagster haar vordering baseert en hem meegedeeld dat de stiefvader van klaagster in 2013 is overleden.

2.25 Verweerder heeft klaagster meerdere keren, zowel telefonisch als per e-mail, meegedeeld dat het noodzakelijk is bankafschriften boven tafel te krijgen waarop de overschrijvingen staan en dat zij die bankafschriften bij de bank moet opvragen.

2.26 Bij schrijven van 7 oktober 2014 heeft verweerder klaagster onder meer meegedeeld:

“In de kwestie tegen [de stiefvader en de moeder van klaagster] gaat het erom dat je in 2002 een erfenis van ca. € 90.000,-- hebt ontvangen van je biologische (Spaanse) vader. In de periode vanaf 2002 zijn er vervolgens diverse bedragen van jouw rekening (…) afgeschreven die aan [de stiefvader van klaagster] zijn overgeboekt. Uit je mails begreep ik dat dit je stiefvader is, die samenwoonde met je moeder (…) De diverse boekingen betreffen onder meer een bedrag ad. € 3000,-- een bedrag ad € 7.000,-- en een bedrag ad. € 520,-- in verband met de terugbetaling van een lening. Jij gaf echter aan dat je nooit geld geleend hebt van [de stiefvader van klaagster].

Daarnaast gaf je aan dat er door/op aandringen van je moeder in datzelfde jaar een bedrag ad. € 21.000,-- aan [de stiefvader van klaagster] is overgemaakt. Dit naar aanleiding van de stelling van jouw moeder dat je zou worden ontvoerd door jouw Spaanse familie indien dit bedrag niet zou worden overgemaakt. (…)

Van belang in deze is dat [de moeder van klaagster] sinds 1996 – kennelijk – een volmacht had ten aanzien van jouw rekening en derhalve de mogelijkheid had om diverse transacties te verrichten. Ik merk daarbij op dat mij is gebleken dat op de door jou overgelegde volmacht een ander rekeningnummer (…) is vermeld dan op jouw bankafschriften staat. Bovendien was je toen 26 jaar oud en derhalve moet er m.i. ofwel door jou, ofwel via de rechtbank toestemming voor deze volmacht zijn gegeven. Ik heb daarvan geen stukken in mijn dossier.

(…) Tevens verzoek ik je vriendelijk bij de bank het bankafschrift op te vragen waaruit de afschrijving van circa € 21.000,-- in verband met ontvoering blijkt. Zonder een afschrift daarvan zal het immers jouw woord tegen het hunne zijn en bewijstechnisch is het van groot belang dit afschrift boven tafel te krijgen.

Om de verjaring in ieder geval te stuiten heb ik destijds al een brief aan de tegenpartij gestuurd. Let wel, dit heb ik gedaan om eventuele verjaring tegen te gaan voor zover de zaak niet allang verjaard is. (…)

De tegenpartij heeft op mijn brief gereageerd en – zoals ik al verwachtte – gesteld dat wij eerst maar eens met bewijzen moeten komen van betalingen. (…)

Wij hebben net even met de ABN-Amro gebeld (…) Het systeem van de bank gaat niet verder terug dan 10 jaar, dit zegt echter niet dat verder terughalen niet mogelijk is. Dit doet de bank onder bepaalde omstandigheden maar daar zijn wel kosten aan verbonden. (…) Het kan veel tijd en geld schelen als je een specifieke datum, rekeningnummer en/of andere gegevens kunt aanleveren die de zoekopdracht zo specifiek mogelijk maken. Ik kan dit echter niet voor jou opvragen. Hiervoor moet je zelf naar de ABN-Amro.”

2.27 Omdat het klaagster niet lukte de benodigde bankafschriften tegen beperkte kosten te verkrijgen, heeft verweerder de ABN Amro bij brief van 12 maart 2015 verzocht de bankafschriften te verstrekken. Vervolgens heeft verweerder telefonisch contact gehad met een medewerker van de ABN Amro en uiteindelijk zijn de bankafschriften bij brief van 2 april 2015 (kosteloos) verstrekt.

2.28 Bij e-mail van 28 april 2015 heeft klaagster verweerder onder meer meegedeeld:

“Ik ben niet tevreden met de huidige gang van zaken. Volgens mij komen we niets verder en ik wil dat je stappen onderneemt.

(…)

Ik begrijp ook niet waarom je mij steeds zelf naar de bank (aangetekende) brieven en mails laat schrijven, terwijl je als advocaat meer invloed hebt, maar op 1 telefoontje na, heb je de bank nooit benaderd.

Ongeveer 2 maanden geleden heb je mij voorgesteld de bank aan te schrijven. Waarom pas 14 maanden later nadat ik uw hulp had ingeschakeld? Het was al duidelijk dat ik van het kastje naar de muur werd gestuurd bij de bank nog voordat ik bij je kwam.

In je 2 conceptbrieven heeft u geen moeite gedaan om te zorgen dat ik bij de bank niets hoefde te betalen. (…) Ik wil dat je de bank de gegevens opeist, zonder dat er kosten aan zijn verbonden (…)

Waarom gaat u niet naar de rechter met de bankafschriften die ik al heb? 10.500 euro is al een flink bedrag.

Wat maakt dat u in 14 maanden tijd sinds ik in Januari 2014 om hulp kwam voor deze zaak, niet hebt kunnen uitzoeken of deze zaak nu verouderd is of niet?

Bij zaak 2 ivm [de stiefvader van klaagster] wil ik weten

1. Of de zaak verouderd is

2. Zo niet, dan wil ik dat u de bank voor bepaalde stukken opvragen benaderd, waarvan ik maximaal 5 euro per bankafschrift moet betalen.”

2.29 Bij e-mail van 29 april 2015 heeft verweerder klaagster onder meer geschreven:

“Voor wat betreft de kwestie met [de stiefvader van klaagster] verwijs ik u kortheidshalve naar de bijgaande afschriften die ik inmiddels, na lang aanschrijven, bellen en corresponderen met ABN Amro, heb ontvangen. Dat ik dus geen actie heb ondernomen dan alleen maar even te bellen is dus pertinent niet waar. Wel heb ik je gezegd dat een bank doorgaans eerder aan de klant bankafschriften toestuurt dan aan de eerste de beste advocaat die ze dan maar moeten geloven dat die als advocaat voor – in dit geval – jou optreedt. (…)

Hoe dan ook, bijgaand al die afschriften die ik eerst onlangs ontving. Dat zijn alle door jou genoemde en gevraagde bankafschriften. (…)

Let wel, ik heb die stukken uiteindelijk kosteloos toegezonden gekregen. (…)

De bankafschriften heb ik overigens ook zelf al doorgenomen en het bedrag ad. € 21.000,-- zoals door jou omschreven kan ik niet terugvinden in de betreffende bankafschriften. De door jou genoemde € 7.000,-- en € 3.000,-- zijn wel zichtbaar in de bankafschriften, hetgeen ook geldt voor de € 520,-- al merk ik op dat wij deze bankafschriften reeds in ons bezit hadden.

(…)

Graag verneem ik dan ook van je of je onderhavige kwestie wenst door te zetten – zij het dat we dan de € 21.000,-- niet terug kunnen vorderen nu we niet over enig bewijs terzake beschikken – of dat je wellicht nog andere ideeën hebt over hoe we de “missende” € 21.000,-- kunnen aantonen. Ik raad je sterk aan jouw administratie er nog eens op na te slaan om te zien of het niet wellicht op  een ander bankafschrift is vermeld. Let wel, ik heb meerdere malen bij jou geverifieerd en je gaf aan dat die € 21.000,- op een van die afschriften zou staan. Dat is dus helaas niet het geval en zonder bewijs van een opname van dat bedrag kan ik nu eenmaal geen zaak beginnen nog even los van de door mij meermalen gestelde verjaring. Ik denk dat die vordering verjaard is en houd daar ernstig rekening mee. Ik heb die mogelijkheid zowel tijdens onze gesprekken als in nadere brieven/e-mails meermalen aangegeven zodat ik nimmer garanties heb durven geven over de mogelijke uitkomst van de zaak. Wel ben ik uiteraard altijd bereid geweest – en ben dat nog steeds – om het in ieder geval te proberen. (…)

Je gaf ik je e-mail ook aan dat je desnoods voor € 10.500,- wilt dagvaarden. Dat is mij ook best maar het is natuurlijk altijd meer zinvol om voor het geheel te procederen (…)”

2.30 Bij e-mail van 8 mei 2015 heeft klaagster verweerder onder meer gevraagd op welke termijn hij gaat dagvaarden. Bij e-mail van 28 mei 2015 heeft verweerder klaagster, voor zover relevant, geschreven:

“Conform uw (…) mail zal ik overgaan tot aanschrijving van [de stiefvader van klaagster] (…) en wel voor een bedrag van 10.520,--. Voor de goede orde bevestig ik hierbij dat ik geen aanspraak zal maken op de 21.000,-- nu wij niet over bewijsstukken beschikken ter zake. (…) Graag nog even voor de zekerheid uw bevestiging in deze.”

2.31 Klaagster heeft niet meer gereageerd op de e-mail van verweerder van 28 mei 2015.

2.32 Op 14 juli 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden op het kantoor van verweerder, waarin klaagster verschillende klachten over verweerder heeft geuit. Van dit gesprek is een verslag gemaakt.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

in de zaak tegen de jachtmakelaar

a) hij de voortgang onvoldoende heeft bewaakt en te laat, of geheel niet, is overgegaan tot actie, met name waar het betreft het opsporen van de heer K.;

b) hij klaagster onvoldoende inzicht heeft gegeven in eventuele financiële consequenties voor klaagster van executie van het vonnis in het buitenland;

c) hij de mogelijkheid niet kende om in een andere EU-staat gesubsidieerde rechtsbijstand aan te vragen voor de executie van een Nederlands vonnis in die andere staat, waarbij de Raad voor Rechtsbijstand assistentie kan verlenen;

d) hij onvoldoende heeft ingezien dat klaagster een voorschot van € 2.500,- voor de executie van het vonnis niet zou kunnen betalen en hij haar bij aanvang van de zaak niet of onvoldoende heeft ingelicht over deze kosten;

in de zaak tegen Altius

e) hij de voortgang onvoldoende heeft bewaakt en uitgezette acties niet heeft opgevolgd;

f) hij klaagster tegenstrijdige adviezen heeft gegeven over het belang van de prospectus;

g) hij klaagster heeft doen geloven dat er drie vennootschappen zouden moeten worden gedagvaard, met kosten voor drie maal een eigen bijdrage voor de toevoegingen tot gevolg, terwijl dit er mogelijk maar één hoefde te zijn;

in de zaak tegen de stiefvader

h) hij er lang over heeft gedaan om de beschikking te krijgen over de bankafschriften;

i) hij onvoldoende moeite heeft gedaan om te achterhalen op welke manier geld kon worden overgemaakt van de rekening waarvan klaagster zelf beheerder was en zodoende heeft hij onvoldoende de voortgang bewaakt;

j) hij de zaak heeft laten verjaren;

k) klaagster zich niet gehoord voelde door verweerder;

l) hij niet over ging tot procederen, terwijl klaagster hem daar toestemming voor had gegeven;

in alle drie de zaken

m) onduidelijkheid heeft laten bestaan over betaalde en gevraagde voorschotten en (het mogelijke gebrek aan aanvraag) van toevoegingen en ten onrechte geen inkomensverklaring heeft aangevraagd;

n) niet snel genoeg heeft gereageerd op verzoeken van klaagster om contact.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt bij de beoordeling voorop dat de tuchtrechter, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt (vlg. HvD 6728, 16-12-2013).

5.2 Voorts geldt dat een advocaat gehouden is de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen en dat van een advocaat verwacht mag worden dat hij zijn cliënt op de hoogte houdt van zijn werkzaamheden ten behoeve van die cliënt (vlg. HvD 6987, 16-5-2014).

Ad klachtonderdeel a)

5.3 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij de voortgang in de zaak tegen de jachtmakelaar onvoldoende heeft bewaakt en te laat, of in het geheel niet, is overgegaan tot actie, met name waar het betreft het opsporen van de heer K.

5.4 Verweerder heeft aangevoerd dat de zaak in beginsel tot een einde was gekomen met de schikking van 7 juni 2012 en het vonnis van de rechtbank van 25 juli 2012, maar dat hij klaagster desondanks heeft aangeboden ook het restant nog te willen opvorderen. Verweerder heeft daartoe meermaals, elke zes maanden, gekeken of de heer K. te traceren was. Dit leverde echter geen voor de incasso van de vordering relevante informatie op, aldus steeds verweerder. 

5.5 Hetgeen verweerder heeft aangevoerd is niet weersproken en vindt steun in de stukken in het dossier. De raad is van oordeel dat verweerder niets heeft nagelaten dat een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat had mogen worden verwacht. Verweerder heeft – ondanks dat deze werkzaamheden niet onder de toevoeging vielen – iedere zes maanden gekeken of de heer K. inmiddels traceerbaar was, opdat de vordering geïncasseerd kon worden. Meer mocht klaagster in redelijkheid niet van verweerder verwachten. Klachtonderdeel a) is ongegrond.

Ad klachtonderdelen b) en c)

5.6 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijk behandeling en zien beide op de kosten van executie van het vonnis van 25 juli 2012 in het buitenland.

5.7 De raad overweegt dat, anders dan klaagster heeft gesteld, uit het klachtdossier blijkt dat verweerder haar wel degelijk inzicht heeft gegeven in de financiële consequenties van executie van het vonnis in Spanje. De raad verwijst hierbij onder meer naar de e-mails van verweerder aan klaagster van 7 oktober 2014 (zie hiervoor, 2.8) en 29 april 2015 (zie hiervoor, 2.10). Klachtonderdeel b) is derhalve ongegrond. Dat er een mogelijkheid bestaat om in een andere EU-staat gesubsidieerde rechtsbijstand aan te vragen voor de executie van een Nederlands vonnis in die staat, is verweerder en overigens ook de raad niet bekend en klaagster heeft dit ook niet met stukken onderbouwd. Het valt verweerder dan ook niet te verwijten dat hij van die mogelijkheid niet op de hoogte was. Ook klachtonderdeel c) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.8 Dit klachtonderdeel ziet op het door verweerder gevraagde voorschot van € 2.500,-.

5.9 De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft in zijn e-mail aan klaagster van 29 april 2015 (zie hiervoor, 2.10) geschreven dat, indien klaagster wil dat verweerder toch actief achter de heer K. aan zou gaan, zij rekening moet houden met hoge kosten en hij voor die kosten een voorschot wil van € 2.500,-. De raad is van oordeel dat het verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten valt dat hij klaagster om een dergelijk voorschot heeft gevraagd. Verweerder heeft klaagster meerdere malen meegedeeld dat de kosten van het opsporen van de heer K. en de executie van het vonnis in Spanje niet onder de toevoeging vallen en dat zij deze (hoge) kosten derhalve zelf zou moeten betalen. Van verweerder kan niet worden gevraagd deze kosten voor klaagster voor te schieten en het is derhalve alleszins redelijk dat hij klaagster om een voorschot heeft gevraagd. Dat verweerder klaagster bij aanvang van de zaak niet of onvoldoende heeft ingelicht over deze kosten volgt de raad niet. Verweerder heeft immers in de opdrachtbevestiging van 9 juli 2010 (zie hiervoor, 2.2) vermeld dat indien klaagster om wat voor reden dan ook niet voor een toevoeging in aanmerking zou komen (lees: of zijn werkzaamheden niet onder de toevoeging zouden vallen), hij zijn werkzaamheden verricht tegen een uurtarief van €195,-, exclusief 5% kantoorkosten en 19% BTW. Verweerder heeft het voorschot van € 2.500,- overigens nimmer bij klaagster in rekening gebracht. Klachtonderdeel d) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.10 Klaagster maakt verweerder in dit klachtonderdeel het verwijt dat hij de voortgang onvoldoende heeft bewaakt en uitgezette acties niet heeft opgevolgd.

5.11 De raad overweegt als volgt. Uit de overgelegde e-mails (zie hiervoor, onder meer 2.19 en 2.21) blijkt dat verweerder klaagster, na ontvangst van de brief van Altius van 17 december 2014 (zie hiervoor, 2.16) meermalen heeft verzocht om de prospectus, die volgens hem van belang was voor de zaak, en dat hij klaagster heeft meegedeeld dat het zonder de prospectus lastig is haar te adviseren. Dit standpunt van verweerder is niet onbegrijpelijk, gelet op de brief van Altius van 17 december 2014. Voorts blijkt uit de overgelegde e-mails dat er tussen partijen verschil van mening bestond over de vraag wie er moest worden gedagvaard (alleen Altius of ook Eurogroei Beleggingen B.V.) en dat nog onduidelijk was op welke grond (vernietiging, ontbinding) er zou worden gedagvaard. Verweerder heeft klaagster uitgenodigd voor een gesprek om de verschillende mogelijkheden te bespreken, maar vlak voor dat gesprek heeft klaagster een klacht over verweerder ingediend. In het licht hiervan kan niet worden gezegd dat verweerder de voortgang onvoldoende heeft bewaakt en uitgezette acties niet heeft opgevolgd. Klachtonderdeel e) is ook ongegrond. 

Ad klachtonderdeel f)

5.12 Klaagster verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij haar tegenstrijdige adviezen heeft gegeven over het belang van de prospectus.

5.13 Verweerder betwist dat hij tegenstrijdige adviezen heeft gegeven over het belang van de prospectus. De door klaagster gestelde afspraken met Altius zijn weergegeven in een advertentie voor de belegging in kwestie. Verweerder heeft Altius op basis daarvan aangeschreven tot terugbetaling van de inleg over te gaan. Altius stelde zich echter op het standpunt dat zij geen middelen had om tot terugbetaling over te gaan en dat het risico op deze situatie nauwkeuring was beschreven in de prospectus, zodat klaagster op basis daarvan bij aanvang van de overeenkomst bedacht had moeten zijn op het risico dat zij haar inleg mogelijk niet (geheel) terug zou krijgen. Het is juist dat verweerder niet reeds bij aanvang heeft benadrukt dat de prospectus van belang zou kunnen zijn, maar door de reactie van Altius is verweerder tot het inzicht gekomen dat de prospectus wellicht van meer belang was dan hij aanvankelijk dacht. Er is aldus sprake geweest van voortschrijdend inzicht, aldus verweerder.

5.14 De raad is van oordeel dat, gelet op de door verweerder gegeven toelichting, er geen sprake is geweest van tegenstrijdige adviezen over het belang van de prospectus, maar van voortschrijdend inzicht, hetgeen verweerder tuchtrechtelijk niet te verwijten valt. Klachtonderdeel f) is eveneens ongegrond.

Ad klachtonderdeel g)

5.15 In dit klachtonderdeel verwijt verweerder dat hij haar heeft doen geloven dat er drie vennootschappen zouden moeten worden gedagvaard, met kosten voor drie maal een eigen bijdrage voor de toevoegingen tot gevolg, terwijl dit er mogelijk maar één hoefde te zijn.

5.16 De raad is van oordeel dat dit klachtonderdeel feitelijke grondslag mist. Zoals blijkt uit de e-mail van verweerder aan klaagster van 28 mei 2015 (zie hiervoor, 2.21) heeft verweerder slechts toegelicht dat het mogelijk is alle drie de Altius vennootschappen te dagvaarden, maar dat daar wel een  proceskostenrisico aan vast zit indien klaagster in het ongelijk wordt gesteld. Nergens blijkt uit dat verweerder tegen klaagster heeft gezegd dat alle drie de Altius vennootschappen moeten worden gedagvaard en dat klaagster dan drie keer een eigen bijdrage verschuldigd zou zijn. Ook klachtonderdeel g) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel h)

5.17 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij er lang over heeft gedaan om de beschikking te krijgen over de bankafschriften.

5.18 De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat het niet tot zijn taak behoort de betreffende bankafschriften op te vragen. Verweerder heeft dit ook verschillende malen aan klaagster kenbaar gemaakt. Pas toen hem duidelijk werd dat het klaagster echt niet lukte om de bankafschriften tegen beperkte kosten te verkrijgen, heeft hij – zowel per brief als telefonisch – contact opgenomen met de ABN Amro, waarna de bankafschriften alsnog – kosteloos – zijn verstrekt. Dat verweerder niet eerder contact heeft opgenomen met de ABN Amro valt hem, gelet op het voorgaande, tuchtrechtelijk niet te verwijten. Klachtonderdeel h) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel i)

5.19 In dit klachtonderdeel maakt klaagster verweerder het verwijt dat hij onvoldoende moeite heeft gedaan te achterhalen op welke manier geld kon worden overgemaakt van de rekening waarvan zij zelf beheerder was en zodoende de voortgang onvoldoende heeft bewaakt.

5.20 Verweerder heeft aangevoerd dat hij niet inziet hoe hij, zonder de bewuste bankafschriften, enig nader onderzoek had kunnen doen, aangezien het geheel en al onduidelijk was welke bedragen door wie waren afgeschreven: daartoe dienden nu juist de bankafschriften. Pas als dat bewijs er was kon worden nagegaan wie wat naar welk rekeningnummer had overgemaakt. Uiteindelijk bleken de bankafschriften vrijwel niets toe te voegen en is bij klaagster kennelijk de bom gebarsten. Verweerder ziet niet in wat hij voor die tijd, afgezien van het stuiten van de verjaring, had moeten doen, aldus verweerder.

5.21 De raad overweegt dat klaagster haar klacht, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet nader heeft onderbouwd. Dat verweerder onvoldoende heeft gedaan te achterhalen op welke manier geld kon worden overgemaakt van de rekening waarvan klaagster zelf beheerder was, is derhalve niet vast komen te staan. Ook klachtonderdeel i) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel j)

5.22 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij de zaak tegen haar stiefvader heeft laten verjaren.

5.23 De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat de zaak tegen de stiefvader door zijn toedoen is verjaard. Volgens verweerder was de zaak al verjaard toen klaagster hem in januari 2014 verzocht haar bij te staan. Ondanks dat heeft verweerder de verjaring getracht te stuiten bij brief van 3 april 2014. Hiertegenover heeft klaagster haar klacht niet onderbouwd. Derhalve is niet vast komen te staan dat de zaak tegen de stiefvader door toedoen van verweerder is verjaard. Klachtonderdeel j) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel k)

5.24 Klaagster maakt verweerder in dit klachtonderdeel het verwijt dat zij zich met betrekking tot haar persoonlijke omstandigheden niet door hem gehoord heeft gevoeld. Klaagster heeft dit echter op geen enkele manier feitelijk onderbouwd, zodat klachtonderdeel k) reeds gelet hierop ongegrond is.

Ad klachtonderdeel l)

5.25 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij niet ging procederen, terwijl klaagster daarvoor wel toestemming had gegeven.

5.26 De raad overweegt dat klaagster verweerder pas voor het eerst in haar mail van 8 mei 2015 (zie hiervoor, 2.30) heeft gevraagd op welke termijn hij gaat dagvaarden. Dat klaagster verweerder eerder heeft verzocht over te gaan tot dagvaarden, is de raad niet gebleken. Verweerder heeft klaagster bij e-mail van 28 mei 2015 (zie hiervoor, 2.30) geschreven dat hij conform haar verzoek zal overgaan tot aanschrijving van de advocaat van haar stiefvader en dat hij graag nog even de bevestiging van klaagster wil in deze. Klaagster heeft hierop niet meer gereageerd en een klacht ingediend over verweerder. Dat verweerder niet is overgegaan tot procederen valt hem, gelet op het voorgaande, dan ook tuchtrechtelijk niet te verwijten. Klachtonderdeel l) is eveneens ongegrond.

Ad klachtonderdeel m)

5.27 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij onduidelijkheid heeft laten bestaan over betaalde en gevraagde voorschotten en (het mogelijk gebrek aan aanvraag van) toevoegingen. Ook verwijt klaagster verweerder dat hij geen inkomensverklaring voor klaagster heeft aangevraagd.

5.28 De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder klaagster onjuiste informatie heeft verstrekt over betaalde en/of gevraagde voorschotten en/of toevoegingen of daarover onduidelijkheid heeft laten bestaan. Verweerder heeft toevoegingen voor klaagster aangevraagd, zodat het, anders dan klaagster lijkt te veronderstellen, niet nodig was om daarnaast een inkomensverklaring aan te vragen. Klachtonderdeel n) is derhalve eveneens ongegrond.

Klachtonderdeel n)

5.29 Klaagster klaagt in dit klachtonderdeel over het niet voldoende snel reageren door verweerder op verzoeken van klaagster om contact en de slechte communicatie zijdens verweerder.

5.30 De raad is van oordeel dat, hoewel de e-mails van verweerder aan klaagster sneller, duidelijker, scherper geformuleerd en meer to the point hadden gekund, de wijze waarop verweerder met klaagster heeft gecommuniceerd niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Ook klachtonderdeel n) is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. G. Kaaij en P. van Lingen, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 augustus 2016.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 30 augustus 2016

verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl