ECLI:NL:TADRAMS:2016:186 Raad van Discipline Amsterdam 16-797/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:186
Datum uitspraak: 02-09-2016
Datum publicatie: 09-09-2016
Zaaknummer(s): 16-797/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  2 september 2016

in de zaak 16-797/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 19 augustus 2016 met kenmerk 4016-0294, door de raad ontvangen op 22 augustus 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klaagster is verwikkeld (geweest) in een procedure met haar ex-echtgenoot, de heer H., omtrent de afwikkeling van de verdeling van de boedel. Verweerster en haar kantoorgenote mr. M. hebben klaagster in die procedure bijgestaan.

1.2 Op 7 februari 2016 is conservatoir derdenbeslag gelegd ten laste van de heer H.

1.3 Op 18 februari 2016 zou een overleg met de wederpartij plaatsvinden. Bij e-mail van 18 februari 2016 heeft de advocaat van de heer H. mr. M. onder meer geschreven:

“Van uw secretaresse heb ik begrepen dat onze afspraak hedenmiddag niet kon doorgaan (…)

Ik heb cliënt bereid gevonden a.s. dinsdagmiddag af te wachten. Gelet op het voorgaande acht ik het nu wel van belang dat partijen zelf aan het overleg deelnemen om, ingeval van een zomogelijke schikking, de gemaakte afspraken meteen schriftelijk vast te kunnen leggen en te ondertekenen. Cliënt heeft hiervoor een plaats in zijn agenda vrijgemaakt. Ik ga er vanuit dat uw cliënte dan eveneens aanwezig zal zijn.”

De e-mail van de advocaat van de heer H. van 18 februari 2016 is op 22 februari 2016 aan zowel klaagster als haar gemachtigde doorgestuurd.

1.4 Bij e-mail van 22 februari 2016 heeft de gemachtigde van klaagster mr. M. onder meer meegedeeld dat klaagster niet bij het gesprek met de wederpartij aanwezig zal zijn. In de e-mail staat, voor zover hier van belang:

“Alleen als er consensus is over de inhoud van de minnelijke regeling, zal [klaagster] verschijnen, uitsluitend ter ondertekening: morgen zal dat in alle waarschijnlijkheid (nog) niet zo zijn.”

1.5 Op 23 februari 2016 heeft het overleg met de wederpartij plaatsgevonden. Verweerster, mr. M., de heer H. en zijn advocaat waren bij het overleg aanwezig. In het overleg heeft de heer H. een schikkingsvoorstel gedaan. Verweerster en mr. M. hebben het schikkingsvoorstel na afloop van het overleg telefonisch met klaagster en haar gemachtigde besproken.

1.6 De gemachtigde van klaagster heeft verweerster bij e-mail van 25 februari 2016 meegedeeld dat klaagster niet akkoord gaat met het door de heer H. gedane schikkingsvoorstel. De e-mail luidt verder, voor zover hier van belang:

“In vervolg op ons telefonisch contact van hedenmiddag laten we jullie bijgaand weten buitengewoon teleurgesteld te zijn over het verloop, de inhoud en de samenstelling van het overleg d.d. 23-2 jl.

Jullie hebben je niet aan onze gemeenschappelijke afspraak gehouden t.a.v. de inhoud van het besprokene en daardoor voelen wij onze belangen niet adequaat vertegenwoordigd (…)

Inhoudelijk:

(…)

• De opzet was een advocaten overleg, waarom [de heer H.] erbij? (en dan geen [klaagster]… ?).! Bij binnenkomst van [de heer H.] had de bijeenkomst direkt verplaatst/uitgesteld moeten worden, opdat [klaagster] de gelegenheid had kunnen krijgen zich te beramen om hier eventueel bij te zijn (…)

• Voor de ontmoeting is er tot 3x toe gemaild (…) waar het niet over moest gaan, en dit zelfs 1 uur voor-besproken (…)

• (…)

• Onbegrip & verbijstering over de uitspraak van [verweerster]: “beter 1 vogel in de hand dan 10 in de lucht….”; we zijn hier 4 maanden intensief mee bezig. [Mr. M.] heeft een prachtig welgedocumenteerde dagvaarding gecomponeerd, en er is substantieel geld in geïnvesteerd: we hebben toch overduidelijk besproken dat het zou gaan om de inhoud van de dagvaarding? (…)

Kortom: wij zijn niet vertegenwoordigd konform ons uitdrukkelijke verzoek: de honorering & kosten voor het verrichten van deze overbodige activiteit, komen dan ook redelijkerwijs niet voor onze rekening. (…)”

Na overleg met diverse adviseurs willen wij graag iedere vervolg onderhandeling zelf ter hand nemen met een team van deskundigen: Wij anticiperen hiermee gerichter op een buitengerechtelijke oplossing c.q. schikking. (…)

Komende vakantie week ben ik, alleen voor urgente zake, tussen 17.00 – 18.00 bereikbaar”

1.7 Bij brief van 1 maart 2016 heeft verweerster klaagster en haar gemachtigde het volgende meegedeeld:

“Het is spijtig te moeten vernemen dat jullie je niet kunnen vinden in het verloop van de onderhandelingen, welke onderhandelingen naar mijn idee (…) in lijn zijn geweest met de aanpak die wij eerder gezamenlijk bespraken. (…)

Voor een goede samenwerking tussen een advocaat en zijn/haar cliënt moet sprake zijn van een goede vertrouwensrelatie. Uit jullie brief d.d. 25 februari jl. maak  ik op dat jullie onvoldoende vertrouwen hebben in onze aanpak. (…) Van de benodigde goede vertrouwensrelatie is helaas in ons geval dan ook geen sprake (meer). Een en ander betekent dat wij onze werkzaamheden zullen moeten beëindigen. Ik verzoek jullie mij in dit kader dan ook zo spoedig mogelijk mede te delen welke advocaat de procedure voor jullie zal voortzetten, zodat ik het dossier kan overdragen.”

1.8 Bij e-mail aan mr. M. van 8 april 2016 heeft de gemachtigde van klaagster een aantal klachten over verweerster geuit en mr. M. meegedeeld dat hij, althans klaagster overweegt een klacht bij de deken in te dienen tegen verweerster.

1.9 Bij brief van 18 april 2016 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.10 Verweerster heeft klaagster en haar gemachtigde bij e-mail van 20 april 2016 geschreven:

“In antwoord op uw email bericht (…) d.d. 8 april j.l., kan ik u mede delen dat ik uw klachten conform onze interne klachtenprocedure kan voorleggen aan [een kantoorgenoot van verweerster]. Mij is niet geheel duidelijk of u inmiddels ook een klacht heeft ingediend bij de Deken. Wanneer dat het geval is, is een interne klachtbehandeling m.i. een gepasseerd station en wacht ik de verdere berichten van de Deken af.”

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) tweemaal in dezelfde zaak/procedure haar werkzaamheden eenzijdig heeft neergelegd;

b) niet adequaat heeft gereageerd op de ontwikkelingen tijdens de procedure;

c) in strijd met de met klaagster gemaakte afspraken heeft gehandeld;

d) onprofessionele en buitengewoon slechte juridische adviezen heeft gegeven;

e) de procedure onnodig heeft gerekt waardoor substantieel meer kosten zijn gemaakt;

f) klaagster niet geloofwaardig noch exclusief heeft verdedigd;

g) zij haar werkzaamheden heeft neergelegd terwijl de zaak in een cruciale fase verkeerde;

h) zich onfatsoenlijk en onbeschoft heeft opgesteld door geen gehoor te geven aan diverse verzoeken van klaagster om de klacht te bespreken en de klacht niet te behandelen via de kantoorklachtenregeling.

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) en g)

4.1 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zien op het beëindigen van de werkzaamheden door verweerster.

4.2 Verweerster heeft aangevoerd dat de samenwerking met klaagster en haar gemachtigde moeizaam verliep. In toenemende mate bleek dat de gemachtigde van klaagster het niet eens was met de door verweerster en mr. M. voorgestelde aanpak van de zaak. Uit diverse e-mails en berichten bleek dat de gemachtigde van klaagster onvoldoende vertrouwen had in de samenwerking, waardoor verweerster zich genoodzaakt zag de samenwerking te beëindigen. Klaagster verwijt verweerster dat zij twee keer de samenwerking zou hebben beëindigd, maar dat is niet juist. Verweerster heeft slechts eenmaal haar werkzaamheden neergelegd. Verweerster betwist dat het moment waarop zij de samenwerking heeft beëindigd schadelijk is geweest. De dagvaarding was reeds geruime tijd daarvoor uitgebracht en diverse conservatoire beslagen waren gelegd op de bezittingen van de wederpartij. De wederpartij dreigde met een kort geding gericht op opheffing daarvan en in dat licht werd door de wederpartij aangedrongen op een bespreking. Op het moment dat verweerster haar werkzaamheden beëindigde had die bespreking reeds plaatsgevonden en waren klaagster en haar gemachtigde een week op vakantie. Er was geen enkele reden om aan te nemen dat zich juist in die week bijzonderheden zouden voordoen, aldus verweerster.

4.3 Bij de beoordeling van de klachtonderdelen staat voorop dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen, dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt.

4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Uit het e-mailbericht van de gemachtigde van klaagster van 25 februari 2016 (zie hiervoor, 1.6) blijkt dat klaagster en haar gemachtigde geen vertrouwen meer hadden in verweerster. Het is begrijpelijk dat deze e-mail voor verweerster aanleiding was om klaagster en haar gemachtigde bij brief van 1 maart 2016 mede te delen dat zij haar optreden als advocaat van klaagster zal beëindigen. Verweerster was daartoe zelfs gehouden. Uit niets blijkt dat de wijze of het tijdstip waarop verweerster haar werkzaamheden heeft neergelegd de belangen van klaagster heeft geschaad. Klachtonderdelen a) en g) zijn derhalve kennelijk ongegrond.

4.5 Voor zover klachtonderdeel a) tevens betrekking heeft op de voormalig kantoorgenote van verweerster mr. V., die klaagster vijf jaar geleden heeft bijgestaan, geldt dat verweerster niet in tuchtrechtelijke zin verantwoordelijk kan worden gehouden voor het neerleggen van de werkzaamheden door mr. V.

Ad klachtonderdelen b) en e)

4.6 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klaagster verwijt verweerster dat zij niet adequaat heeft gereageerd op de ontwikkelingen tijdens de procedure en de procedure onnodig heeft gerekt, waardoor er substantieel meer kosten zijn gemaakt. Uit de door klaagster overgelegde stukken, en dan met name de e-mail van de gemachtigde van klaagster aan mr. M. van 8 april 2016, maakt de voorzitter op dat klaagster verweerster verwijt dat er pas op 23 februari 2016 een overleg met de wederpartij heeft plaatsgevonden, terwijl er op 11 november 2015 al een uitnodiging voor een gesprek lag, alsmede dat pas op 7 februari 2016 conservatoir beslag is gelegd, terwijl klaagster hier al op 15 oktober 2015 om had verzocht.

4.7 Verweerster heeft aangevoerd dat op 10 november 2015 een telefonisch overleg met de advocaat van de heer H. heeft plaatsgevonden. Op 11 november 2015 is, in navolging van dit gesprek, een brief aan de advocaat van de heer H. gestuurd, waarop op 23 november 2015 een reactie is ontvangen. In laatstgenoemde brief zijn alle vorderingen van klaagster door de advocaat van de heer H. van de hand gewezen. Met klaagster en haar gemachtigde is toen afgesproken dat een dagvaardingsprocedure zou worden voorbereid. Nadat er door klaagster beslag was gelegd, heeft de advocaat van de heer H. aangegeven een bespreking te wensen met alle betrokkenen. Die bespreking heeft vervolgens plaatsgevonden op 23 februari 2016.

4.8 Het is voorts juist dat de gemachtigde van klaagster op 15 oktober 2015 heeft verzocht conservatoir derdenbeslag ten laste van de heer H. te leggen. Dit betrof een zeer omvangrijk beslag waarvoor diverse stukken van klaagster nodig waren. Omdat Duits recht van toepassing was op de huwelijkse voorwaarden heeft mr. M., in overleg met klaagster en haar gemachtigde, contact opgenomen met een Duitse advocaat/notaris en hem gevraagd advies te geven over de inhoud van de huwelijkse voorwaarden. Dit advies, dat in het Duits was opgesteld, is op 18 december 2015 ontvangen en moest nog vertaald worden. Het advies is uiteindelijk op 12 januari 2016 met klaagster en haar gemachtigde besproken, waarna besloten is conservatoir derdenbeslag te leggen, aldus nog steeds verweerster.

4.9 De voorzitter is van oordeel dat, gelet op de door verweerster gegeven toelichting die door klaagster niet is betwist, niet is gebleken dat verweerster niet adequaat op ontwikkelingen tijdens de procedure heeft gereageerd of de procedure onnodig heeft gerekt. Het klachtdossier biedt hiervoor evenmin aanknopingspunten. Ook klachtonderdelen b) en e) zijn derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdelen c) en d)

4.10 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zien (zo begrijpt de voorzitter) op het gesprek dat op 23 februari 2016 heeft plaatsgevonden tussen verweerster en mr. M. en de heer H. en zijn advocaat.

4.11 Verweerster heeft aangevoerd dat zij de bespreking van 23 februari 2016 op 17 februari 2016 uitvoerig heeft voorbesproken met klaagster en haar gemachtigde. De wensen van klaagster waren verweerster bekend en het was duidelijk wat het standpunt van klaagster was. Klaagster kon zich verenigen met het houden van een bespreking met de wederpartij om te onderzoeken waar de wederpartij toe bereid zou zijn in termen van een schikking. Aanvankelijk was het de bedoeling een viergesprek te houden, maar klaagster wilde niet bij het gesprek aanwezig zijn. De heer H. was wel bij het gesprek aanwezig. Dat was vooraf ook bekend en verweerster heeft dit ook met klaagster besproken. Na het gesprek hebben verweerster en mr. M. telefonisch contact met klaagster en haar gemachtigde opgenomen en verslag gedaan van het verloop van de bespreking. Verweerster heeft in dat gesprek de procesrisico’s besproken en klaagster het advies gegeven om goed over het schikkingsvoorstel na te denken, aldus nog steeds verweerster.

4.12 De voorzitter overweegt dat uit de stukken blijkt dat klaagster er van op de hoogte was dat op 23 februari 2016 een overleg met de wederpartij zou plaatsvinden en dat de heer H. daarbij aanwezig zou zijn. De voorzitter verwijst in dit verband naar de e-mail van de advocaat van de heer H. van 18 februari 2016 (zie hiervoor, 1.3) en de e-mail van de gemachtigde van klaagster van 22 februari 2016 (zie hiervoor, 1.4). Niet is gebleken dat verweerster zich tijdens het overleg op 23 februari 2016 niet heeft gehouden aan met klaagster gemaakte afspraken. Zoals vooraf met klaagster besproken hebben verweerster en mr. M. het schikkingsvoorstel van de wederpartij aangehoord en dit voorstel na afloop van het overleg telefonisch met klaagster en haar gemachtigde besproken. Dat verweerster klaagster onprofessionele en buitengewoon slechte juridisch adviezen heeft gegeven is evenmin gebleken. Verweerster heeft onbetwist aangevoerd dat zij klaagster heeft gewezen op de procesrisico’s en haar heeft geadviseerd goed over het voorstel van de heer H. na te denken. De voorzitter vermag niet in te zien waarom dit advies van verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn. Klachtonderdelen c) en d) zijn derhalve eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

4.13 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster haar geloofwaardig noch exclusief te hebben verdedigd. Voor zover dit klachtonderdeel ziet op het feit dat verweerster de gemachtigde van klaagster in het telefoongesprek dat heeft plaatsgevonden na het overleg met de wederpartij heeft geconfronteerd met een brief die hij aan de heer H. zou hebben geschreven, overweegt de voorzitter dat niet valt in te zien waarom verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door aan de gemachtigde van klaagster te vragen of hij de brief inderdaad had geschreven, hetgeen hij overigens heeft erkend noch betwist. Voor zover dit klachtonderdeel ziet op een andere omstandigheid is het onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel f) is ook kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel h)

4.14 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster zich onfatsoenlijk en onbeschoft te hebben opgesteld door geen gehoor te geven aan diverse verzoeken van klaagster om haar klachten over verweerster te bespreken en de klacht van klaagster niet te behandelen conform de interne klachtenregeling

4.15 Verweerster heeft aangevoerd dat in een e-mail van de gemachtigde van klaagster aan mr. M. van 8 april 2016 voor het eerst melding is gemaakt van een door klaagster in te dienen klacht bij de deken. Naar aanleiding van deze e-mail heeft verweerster klaagster en haar gemachtigde bij e-mail van 20 april 2016 voorgesteld de klacht van klaagster, conform de interne klachtenprocedure, voor te leggen aan een kantoorgenoot. Op deze e-mail heeft klaagster noch haar gemachtigde gereageerd. Verweerster was uiteraard bereid de klachten van klaagster te behandelen conform de interne klachtenregeling. Verweerster is voorts niet bekend met verzoeken van klaagster om haar klachten te bespreken. Indien (de gemachtigde van) klaagster op de e-mail van 20 april 2016 had gereageerd, dan had er een gesprek met klaagster en haar gemachtigde kunnen plaatsvinden, aldus steeds verweerster.

4.16 De voorzitter overweegt als volgt. De gemachtigde van klaagster heeft betwist dat hij de e-mail van verweerster 20 april 2016 heeft ontvangen. Wat hiervan ook zij, verweerster heeft in haar brief aan de deken van 24 mei 2016 nogmaals het aanbod gedaan de klacht van klaagster conform de interne klachtenregeling te laten behandelen. Op dit aanbod is (de gemachtigde van) klaagster echter niet ingegaan. Verweerster heeft voorts betwist dat zij diverse verzoeken van klaagster heeft ontvangen om de klachten van klaagster te bespreken. Tegenover deze betwisting heeft klaagster haar klacht niet onderbouwd. Ook klachtonderdeel h) is derhalve kennelijk ongegrond.

4.17 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 2 september 2016.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 2 september 2016 

verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster, verweerster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRB 3.24, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl