ECLI:NL:TADRAMS:2016:182 Raad van Discipline Amsterdam 16-766/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:182
Datum uitspraak: 30-08-2016
Datum publicatie: 06-09-2016
Zaaknummer(s): 16-766/A/A
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen verweerster in haar hoedanigheid van bijzondere curator. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  30 augustus 2016

in de zaak 16-766/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 11 augustus 2016 met kenmerk 4016-0295, door de raad ontvangen op 12 augustus 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klaagster en haar ex-partner (hierna de man) zijn verwikkeld (geweest) in verschillende gerechtelijke procedures over hun minderjarige dochter, geboren 24 november 2013 (hierna de dochter).

1.2 Bij verzoekschrift van 13 juli 2015 heeft de man de rechtbank verzocht om vervangende toestemming om de dochter te erkennen. Bij beschikking van 16 september 2015 heeft de rechtbank verweerster benoemd tot bijzonder curator over de dochter.

1.3 Verweerster heeft zich in een brief aan de rechtbank van 13 oktober 2015 verslag uitgebracht van haar bevindingen en zich uitgelaten over het verzoek van de man om vervangende toestemming. In de brief staat, voor zover hier relevant:

“Hoewel het in deze procedure niet tot mijn taak als bijzonder curator behoort lijkt het mij in het belang van het kind dat het contact tussen haar en haar vader zo spoedig mogelijk wordt hersteld.

Wellicht dat beide advocaten dit kunnen bevorderen. Mediation zou ook een optie kunnen zijn. Een punt van aandacht is de verbetering van de communicatie tussen de man en de vrouw.”

1.4 Op 7 april 2016 heeft de mondelinge behandeling van het door de man ingediende verzoek om vervangende toestemming plaatsgevonden. Bij beschikking van 28 april 2016 heeft de rechtbank het verzoek van de man toegewezen.

1.5 De man heeft klaagster vervolgens in kort geding gedagvaard en gevorderd een omgangsregeling tussen hem en de dochter vast te stellen. De vordering van de man is toegewezen.

1.6 Bij brief van 17 april 2016 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) tegenover de rechtbank een oordeel heeft geveld over een herstel van het contact tussen de dochter en de man, terwijl dit niet tot haar taak behoorde;

b) niet in het belang van de dochter heeft gehandeld.

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerster in haar hoedanigheid van bijzonder curator. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Gelet hierop is klaagster, anders dan verweerster heeft aangevoerd, ontvankelijk in haar klacht.

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.2 De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klaagster verwijt verweerster dat zij in haar brief aan de rechtbank van 13 oktober 2015 een oordeel heeft gegeven over contactherstel tussen de man en de dochter, terwijl dit niet tot haar taak als bijzonder curator behoort. Voorts verwijt klaagster verweerster dat zij de man heeft geadviseerd een kort geding tegen klaagster aan te spannen teneinde een omgangsregeling met de dochter vast te laten stellen. Hiermee heeft verweerster niet in het belang van de dochter gehandeld en alleen maar olie op het vuur gegooid, aldus klaagster.

4.3 De voorzitter is van oordeel dat klaagster onvoldoende feiten en gronden heeft gesteld en aannemelijk gemaakt om tot de conclusie te komen dat verweerster zich bij de vervulling van haar taak als bijzonder curator zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Haar brief aan de rechtbank biedt daarvoor geen aanknopingspunten, ook niet de algemene opmerking aan het slot, waarbij zij uitdrukkelijk aangeeft dat het niet tot haar taak als bijzonder curator behoort, maar dat zij, gezien haar ervaring in dit soort zaken, het in het belang van het kind vindt als het  contact tussen de man en de dochter zo spoedig mogelijk wordt hersteld. . Dat zij de man heeft geadviseerd een kort geding tegen klaagster aan te spannen heeft verweerster gemotiveerd betwist. Volgens verweerster heeft zij, desgevraagd, met de man besproken wat zijn juridische mogelijkheden zijn om het contact met de dochter te herstellen en hem naar zijn advocaat verwezen om dit verder te bespreken. Door aldus te handelen heeft verweerster het vertrouwen in de advocatuur niet geschaad. Ook overigens is niet gebleken dat verweerster niet in het belang van de dochter heeft gehandeld.   

4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr.       S. van Excel als griffier op 30 augustus 2016.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 30 augustus 2016 

verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster, verweerster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRO 3.31, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl