ECLI:NL:TADRAMS:2016:177 Raad van Discipline Amsterdam 16-638/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:177
Datum uitspraak: 11-08-2016
Datum publicatie: 18-08-2016
Zaaknummer(s): 16-638/A/NH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  11 augustus 2016

in de zaak 16-638/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 7 juli 2016 met kenmerk td/md/16-006, door de raad ontvangen op 8 juli 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerder heeft klaagster bijgestaan in de verschillende hierna vermeldde procedures over (de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van) haar twee dochters.

1.2 Bij beschikking van 4 november 2015 heeft de rechtbank Noord-Holland (hierna de rechtbank) de oudste dochter van klaagster onder toezicht gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Zij verblijft thans op een zorgboerderij.

1.3 De jongste dochter van klaagster is op 21 augustus 2015 bij de ex-partner van klaagster (hierna de man) gaan wonen. Bij vonnis in kort geding van 13 november 2015 heeft de rechtbank het verzoek van klaagster de man te bevelen er zorg voor te dragen dat de jongste dochter terugkeert bij klaagster afgewezen en de hoofdverblijfplaats van de jongste dochter voorlopig bepaald bij de man. 

1.4 De rechtbank heeft bij beschikking van 2 december 2015 ook de jongste dochter van klaagster onder toezicht gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De jongste dochter van klaagster verblijft thans bij de man.

1.5 Bij brief van 3 januari 2016 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.6 Bij beschikking van 13 januari 2016 heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van de oudste dochter van klaagster verlengd.

1.7 De rechtbank heeft bij beschikking van 3 maart 2016 vervangende toestemming verleend voor het aanvragen van een paspoort voor de jongste dochter van klaagster, alsmede vervangende toestemming aan de jongste dochter van klaagster verleend om in mei 2016 met school naar China te reizen.

1.8 Bij brief van 2 februari 2016 heeft verweerder klaagster onder meer meegedeeld:

“In opgemeld dossier ontving ik tot mijn verbazing heden weer de in kopie bijgevoegde brief van de Orde van Advocaten Noord-Holland.

Uit de inhoud maak ik op dat u ondanks uw toezegging dat u een en ander zou intrekken, toch heeft besloten uw klachtbrief van 3 januari jl. te handhaven.

Ik kan hieruit slechts concluderen dat er bij u geen vertrouwen meer bestaat in mijn functioneren als uw advocaat.

Ik heb daarom besloten om mijn werkzaamheden met onmiddellijke ingang te beëindigen.”

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) het belang van klaagster niet heeft gediend;

b) geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de onder de feiten genoemde beschikkingen en het vonnis in kort geding.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij haar belang niet heeft gediend. Klaagster is het niet eens met de wijze waarop verweerder de zaken heeft behandeld die hebben geleid tot de beschikkingen van 4  november en 2 december 2015 en het vonnis in kort geding van 13 november 2015. Volgens klaagster heeft verweerder meegewerkt aan de levensbedreigende situatie waarin haar dochters zich thans bevinden.

4.2 De voorzitter overweegt dat klaagster dit klachtonderdeel in het geheel niet heeft onderbouwd, zodat klachtonderdeel a) reeds gelet hierop kennelijk ongegrond is. Daarbij mist de klacht feitelijke grondslag nu uit de tekst van de beslissingen van de rechtbank blijkt dat verweerder wel degelijk het standpunt van klaagster naar voren heeft gebracht.

Ad klachtonderdeel b)

4.3 Klaagster verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de onder de feiten genoemde beschikkingen en het vonnis in kort geding.

4.4 De voorzitter overweegt dat het gelet op de inhoud van de beschikkingen van 4 november en 2 december 2015 en het vonnis in kort geding van 13 november 2015 niet aannemelijk is dat klaagster hiertegen in hoger beroep zou gaan. Immers uit de beschikkingen blijkt dat klaagster het gelet op de omstandigheden eens met was met de uithuisplaatsing van Nadine en de ondertoezichtstelling van Shayna. Alhoewel klaagster niet achter het verblijf van Shayna bij de vader stond, zag zij wel in dat Shayna niet gedwongen kon worden om op dat moment terug te gaan naar klaagster. Gelet op de beschikking van 2 december 2015 waarin de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van Shayna is uitgesproken heeft klaagster niet nader toegelicht wat nog het belang was om van het eerdere kortgedingvonnis van 13 november 2015, waarin haar verzoek om Shayna naar klaagster te laten terugkeren was afgewezen, in hoger beroep te komen. Deze uitspraak was immers achterhaald door de beschikking van 2 december 2015.. Ook is niet duidelijk dat klaagster verweerder inderdaad heeft verzocht hiertegen hoger beroep in te stellen en dat verweerder dit heeft geweigerd. Voor zover klaagster in hoger beroep wenste te gaan tegen de beschikkingen van 13 januari en 3 maart 2016 had zij zich, nadat verweerder zich op 2 februari 2016 als haar advocaat had onttrokken, met dit verzoek tot een andere advocaat kunnen wenden. Ook klachtonderdeel b) is derhalve kennelijk ongegrond.

4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr.       S. van Excel als griffier op 11 augustus 2016.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 11 augustus 2016 

verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRO 3.31, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl