ECLI:NL:TADRAMS:2016:171 Raad van Discipline Amsterdam 16-641/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:171
Datum uitspraak: 02-08-2016
Datum publicatie: 11-08-2016
Zaaknummer(s): 16-641/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht advocaat wederpartij. De door verweerster gebruikte bewoordingen zijn functioneel en niet onnodig grievend. Verweerster is gebleven binnen de grenzen van de haar toekomende vrijheid. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 2 augustus 2016

in de zaak 16-641/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 7 juli [2016] met kenmerk 4016-0030, door de raad ontvangen op 8 juli 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager heeft reisorganisatie C (hierna ook C) aansprakelijk gesteld voor door hem geleden letselschade (aan zijn schouder) nadat hij tijdens een door C georganiseerde reis ten val was gekomen. Nadat C aansprakelijkheid van de hand had gewezen, is in twee instanties geprocedeerd. C is in de hoger beroep procedure bijgestaan door verweerster.

1.2 Op 11 mei 2015 heeft een zitting bij het Hof Amsterdam plaatsgevonden. De advocaat heeft daar onder meer bepleit:

“Feitelijk is [klager] eenarmig geworden en kon hij het boerenbedrijf niet meer uitoefenen, hetgeen hij op 1 januari 2013 heeft overgedragen. Ook heeft hij om en rond het huis een groot perceel grond (…). Het onderhoud kan [klager] niet meer zelf doen. Ook zijn auto en machines kan hij niet meer onderhouden (…).”

1.3 Het Hof heeft bij arrest van 30 juni 2015 het vonnis van de rechtbank Noord-Holland – waarbij de vorderingen van klager waren toegewezen – bekrachtigd. Het hof heeft een begroting van de schade niet mogelijk geacht en de zaak verwezen naar een schadestaatprocedure.

1.4 In opdracht van C, althans in opdracht van verweerster, heeft een onderzoeksbureau onderzoek gedaan naar de persoon van klager. Blijkens het rapport van 9 juli 2015 is klager op zes verschillende dagen van ruime afstand geobserveerd. Het rapport maakt melding van verschillende door klager uitgevoerde (fysieke) handelingen waaronder het schoffelen van de tuin en het duwen van een aanhangwagen.

1.5 Een orthopedisch chirurg van het Universitair Orthopedisch Expertise Centrum Nijmegen heeft onderzoek gedaan naar de medische gevolgen van de val. De orthopedisch chirurg heeft in een rapport van 3 augustus 2015 onder meer vastgesteld dat de beperkingen in de schouderfunctie van klager rechtstreeks als ongevalsgevolg kunnen worden beschouwd.

1.6 Een brief van 3 september 2015 van verweerster aan de gemachtigde van klager luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Zoals u ongetwijfeld zich nog weet te herinneren hebben wij elkaar op 11 mei van dit jaar bij gelegenheid van pleidooi in hoger beroep voor het eerst ontmoet. (…) Het pleidooi werd bijgewoond door uw cliënt, [klager], zijn echtgenote en een heer die werd geïntroduceerd als de ‘chauffeur’ van [klager], hiermee suggererende dat [klager] niet meer in staat zou zijn om zelf een auto te besturen. Gedurende het hele pleidooi had [klager] zijn rechterarm in een mitella.

De teneur van uw pleidooi was dat [klager] als gevolg van de val eigenlijk niets meer kon en hulpbehoevend was geraakt. Zijn echtgenote diende hem bij te staan met aan- en uitkleden, meneer kon niet meer in zijn siertuin werken en zijn auto en machines kon hij ook niet meer zelf onderhouden. Dit is hetgeen door u bepleit is.

Na sluiting van de zitting (…) ben ik samen met de vertegenwoordiger van cliënte (…) en een kantoorgenote (…) aan de overkant van het gerechtshof een kop koffie gaan drinken. Tot onze stomme verbazing zagen wij op enig moment aan de overkant van de straat [klager en zijn echtgenote] en hun ‘chauffeur’ lopen. De verbazing bestond hieruit dat [klager] zijn mitella af had gedaan en met zijn rechterarm de zware garagedeur van de parking bij het Hof opende. (…)

Op enig moment kwam het drietal weer naar buiten, waarna ik van [klager] een foto kon maken. Deze foto treft u als bijlage 1 aan (…). Op de bewuste foto kunt u zien dat [klager] de mitella opgerold in zijn rechterhand draagt.

Dit moment was aanleiding voor cliënte om opdracht te geven nader onderzoek uit te voeren naar de persoon van [klager]. Als bijlage 2 treft u aan het Observatierapport uitgevoerd door [onderzoeksbureau], alsmede een usb-stick met daarop een tiental filmpjes ter onderbouwing van het rapport.

De bevindingen zijn eenduidig en kraakhelder. [Klager] is feitelijk niet eenarmig, integendeel. [Klager] gebruikt zijn rechterarm zonder enige belemmering. [Klager] bestuurt zelf zijn auto, laadt zijn aanhanger, koppelt zijn aanhanger achter zijn auto, haalt allerlei zaken bij een bouwmarkt en bewerkt zelf zijn tuinen. (…)

Ik kan mij niet voorstellen dat u als advocaat op de hoogte bent geweest van het feit dat uw cliënt kennelijk middels bedrog en een onjuiste voorlichting van de rechters, cliënte een aanzienlijke geldsom ten onrechte afhandig wenst te maken. Echter, gezien de hele gang van zaken, het tijdsverloop in deze en het feit dat u tijdens het pleidooi zo stellig het letsel van [klager] heeft bepleit, ontkom ik er niet aan om deze vraag direct aan u voor te leggen, zowel ik als cliënte staan er op dat u in deze opheldering verschaft.

Vast staat dat hetgeen het Hof is voorgehouden namens uw cliënt ten aanzien van zijn letsel en de daaruit voortvloeiende schade, in strijd met de waarheid is. Vast staat ook dat cliënte als gevolg van deze handelswijze schade heeft geleden.”

1.7 Klager heeft C op 8 januari 2016 doen dagvaarden in de schadestaatprocedure.

1.8 Bij brief van 18 januari 2016 heeft (de gemachtigde van) klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:

a) zich onnodig grievend heeft uitgelaten over klager;

b) zich heeft ingelaten, althans opdracht heeft gegeven, tot het houden van een onrechtmatig onderzoek naar de persoon van klager.

2.2 Klager stelt ter toelichting op klachtonderdeel a) dat het verweerster – op grond van het rapport van de orthopedisch chirurg – bekend was dat sprake was van schouderletsel dat het gevolg kon zijn van de val. Dat gegeven had verweerster ervan behoren te weerhouden in haar brief van 3 september 2015 de zinsnede “middels bedrog en een onjuiste voorlichting van de rechters, cliënte een aanzienlijke geldsom ten onrechte afhandig wenst te maken” op te nemen. Geenszins is gebleken dat de door klager overgelegde medische informatie ten behoeve van het geschil onjuist zou zijn.

2.3 Klager stelt dat verweerster met de in klachtonderdeel b) verweten gedraging Gedragsregel 1 heeft geschonden. De door verweerster zelf gedane constatering is onvoldoende om over te gaan tot een persoonlijk onderzoek. Verweerster had zich op dit punt niet mogen laten leiden door dat wat haar cliënte wilde maar had een eigen afweging behoren te maken.

3 VERWEER

3.1 Verweerster meent dat de klacht ongegrond is en voert daartoe, kort samengevat, het volgende aan.

3.2 Verweerster heeft na afloop van de zitting van 11 mei 2015 – tijdens welke zitting klager een mitella droeg – samen met een vertegenwoordiger van C vastgesteld dat klager niet langer een mitella droeg en dat hij een zware toegangsdeur opende. Verweerster heeft vervolgens in het belang van C gehandeld door – namens C – een nader onderzoek te laten uitvoeren naar de lichamelijke gevolgen van het tijdens de reis voorgevallen ongeluk. Het onderzoek heeft op rechtmatige wijze plaats gevonden en (eventuele) van toepassing zijnde protocollen zijn in acht genomen. Bij de uitvoering van het onderzoek is geen inbreuk gemaakt op de privacy van klager.

3.3 Verweerster heeft, naar aanleiding van de onderzoeksresultaten, in haar brief van 3 september 2015 om opheldering verzocht. Dat de bevindingen van het onderzoeksbureau klager onwelgevallig zijn, maakt de gang van zaken (nog) niet onnodig grievend.

3.4 Verweerster is overigens eerst op 8 januari 2016 – het moment van betekening van de dagvaarding – bekend geworden met de rapportage van de orthopedisch chirurg. Op het moment dat verweerster haar brief van 3 september 2015 stuurde was haar dan ook geen de medische onderbouwing bekend, aldus – steeds – verweerster.

4 BEOORDELING

4.1 Partijdigheid is één van de kernwaarden waaraan de advocaat dient te voldoen; de advocaat is partijdig bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt.

4.2 Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a)

4.3 Met klachtonderdeel a) maakt klager verweerster het verwijt dat zij zich onnodig grievend heeft uitgelaten, met name daar waar zij in haar brief van 3 september 2015 stelt dat klager kennelijk middels bedrog en een onjuiste voorlichting van de rechters, aanspraak probeert te maken op een aanzienlijke geldsom.

4.4 De voorzitter overweegt dat ter zitting van 11 mei 2015 door de advocaat van klager een beeld is geschetst waarin klager ten gevolge van de val diverse werkzaamheden niet meer kon verrichten. Nadat verweerster en een vertegenwoordiger van C door eigen waarnemingen een ander beeld van de beperkingen van klager hadden gekregen, is door een onderzoeksbureau onderzoek gedaan naar de persoon van klager om op die manier het bij verweerster en C ontstane beeld te onderbouwen. Toen het rapport van het onderzoeksbureau een beeld liet zien waarin klager diverse fysieke handelingen verrichtte – wat in wezen neerkomt op een tegenovergesteld beeld van het door de advocaat van klager geschetste beeld – stond het verweerster vrij klager met de uitkomsten van het onderzoek te confronteren op de manier zoals zij heeft gedaan. De voorzitter is van oordeel dat de door verweerster gebruikte bewoordingen in een brief gericht aan de advocaat van de wederpartij – bezien in het licht van de context van het gevoerde debat en met het oog op de naderende schadestaatprocedure – functioneel waren en niet onnodig grievend. Verweerster is zodoende gebleven binnen de grenzen van de haar als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheden. Klachtonderdeel a) is derhalve kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.5 Klachtonderdeel b) ziet op de omstandigheid dat verweerster een onderzoek naar de persoon van klager heeft laten instellen.

4.6 Dat verweerster een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van de inschakeling van het onderzoeksbureau, althans van de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd, is de voorzitter niet gebleken. De voorzitter acht het voorstelbaar dat verweerster in de omstandigheden van het geval – waarin een aanzienlijke schadesom werd gevorderd terwijl er nog weinig inzicht bestond in de schade en verweerster en een vertegenwoordiger van C bovendien met eigen ogen hadden gezien dat klager zijn arm actief gebruikte terwijl ter zitting uitdrukkelijk anders was betoogd – aanleiding heeft gezien om een onderzoek naar de persoon van klager te laten instellen. De vraag daargelaten of verweerster een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van de handelwijze van het onderzoeksbureau geldt dat de voorzitter geen onregelmatigheden in het onderzoek zijn gebleken.

4.7 Niet is gebleken dat verweerster reeds over het rapport van de orthopedisch chirurg beschikte op het moment dat opdracht werd gegeven aan het onderzoeksbureau. Het gegeven dat de orthopedisch chirurg lichamelijk letsel heeft vastgesteld en een causaal verband heeft aangenomen, brengt overigens niet mee dat verweerster geen onderzoek (meer) mocht laten doen naar de persoon van klager en de mate waarin deze door het letsel is beperkt. Het past een partijdig advocaat immers om een door de wederpartij opgeroepen beeld van de zaak (gemotiveerd) bij te stellen en zo nodig stukken die hij van belang vindt in (het geding) te brengen. Klachtonderdeel b) is gezien het voorgaande kennelijk ongegrond.

4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S.M. Balkema als griffier op 2 augustus 2016.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 2 augustus 2016 verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRO 3.31, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl