ECLI:NL:TADRAMS:2016:169 Raad van Discipline Amsterdam 16-309/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:169
Datum uitspraak: 02-08-2016
Datum publicatie: 11-08-2016
Zaaknummer(s): 16-309/A/NH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Verweerster heeft niet gehandeld zoals van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht door geen duidelijke opdrachtbevestiging op te stellen. Klacht voor wat betreft dat onderdeel gegrond. De raad ziet in de omstandigheden van het geval – die maken dat het verweerster niet kan worden verweten dat zij de opdracht onder de door verweerster geformuleerde condities is blijven behandelen – aanleiding om geen maatregel op te leggen.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 2 augustus 2016

in de zaak 16-309/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 8 oktober 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 4 april 2016 met kenmerk td/md/15-406, door de raad ontvangen op 7 april 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 21 juni 2016 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun gemachtigden. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken, genummerd 1 tot en met 21 op de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager zijn vader is op 28 november 2014 overleden. Klager en een van zijn broers, broer M, hebben vervolgens in januari 2015 met verweerster gesproken over een mogelijke onderbewindstelling van hun moeder met klager als bewindvoerder. De moeder van klager is de tante van verweerster.

2.2 Bij e-mail van 29 januari 2015 heeft verweerster een voor de onderbewindstelling benodigd formulier aan klager toegestuurd met de opmerking dat zij bereid was te helpen met het invullen van het formulier.

2.3 Een e-mail van 31 januari 2015 van verweerster aan klager luidt als volgt:

“In de bijlage de aanvraag retour. Ik heb een paar kleine punten gewijzigd/aangevuld. Je kunt het zo met de vereiste bijlagen indienen. Als er nog vragen zijn dan hoor ik dat wel. Ik wil dit formulier ook doorsturen aan de notaris dan beschikt hij over alle gegevens. Ik ga er vanuit dat dat akkoord is. Hij kan dan contact opnemen voor een afspraak.”

2.4 Een e-mail van 9 februari 2015 van de notaris (hierna: notaris T) aan verweerster luidt, voor zover van belang, als volgt:

“Ik heb vanmiddag [klager en zijn broer M] op bezoek gehad en hen de situatie uitgelegd. Het lastige van deze casus is dat er eigenlijk niets kan gebeuren, dan nadat de beschikking van de kantonrechter tot de onderbewindstelling er is. (…) Zou jij dit als argument aan de kantonrechter kunnen aanreiken, om aan te geven dat er toch wel enige spoedeisendheid gewenst is bij het verlenen van de beschikking?”

2.5 Een e-mail van 13 februari 2015 van verweerster aan klager luidt voor zover relevant als volgt:

“In de bijlage het faxbericht dat ik verstuurde naar het kantongerecht. (…) Ik sta nu echter wel geregistreerd als jullie advocaat en dat was wat mij betreft niet de bedoeling. Ik ontkom daar echter niet aan, vrees ik. Ik laat het nu maar zo en houd jullie verder op de hoogte. ”

2.6 Een e-mail van 16 februari 2015 van klager aan verweerster luidt voor zover relevant als volgt:

“Heb het met broer en [S] besproken, en die waren het er over eens dat jij er beter wel bij kan zijn. Dus wat betreft griffierechten e.d. is dit geen probleem. Ik begrijp ook heel goed dat jij deze ‘affaire’, min of meer in je schoenen geschoven krijgt. Het gaat er mij om dat er respectabel met de nalatenschap van onze vader wordt omgegaan. Het had n.l. ook anders geregeld kunnen worden. Door bepaalde acties van 1 en 3 zijn we helaas genoodzaakt een andere weg te bewandelen.”

2.7 Verweerster heeft bij brief van 1 juni 2015 aan de rechtbank bericht dat zij klager en broer M ter zitting zal bijstaan.

2.8 Een e-mail van 2 juni 2015 van de secretaresse van verweerster aan klager luidt, voor zover van belang, als volgt:

“In vervolg op de bespreking van 1 juni jl. met [verweerster] bevestig ik u hierbij dat u m.b.t. bovengenoemde kwestie een (gematigd) uurtarief bent overeengekomen van € 185,00 exclusief BTW en 5% kantoorkosten. [Verweerster] zal u na afloop van de zaak een declaratie sturen voor de door haar verrichte werkzaamheden. U bent daarmee akkoord.”

2.9 Op 4 juni 2015 heeft een zitting bij de rechtbank plaatsgevonden. De rechter heeft ter zitting negatief beslist op het verzoek om klager tot bewindvoerder te benoemen. Ter zitting is, in verband met een ingediend verzoek, gesproken over een mogelijke benoeming van klager tot mentor.

2.10 Verweerster heeft in een aan klager en broer M gestuurde e-mail van 4 juni 2015 voorgesteld om de eerder aangezochte notaris T ter benoeming tot bewindvoerder aan de rechtbank voor te dragen. Verweerster heeft haar e-mail afgesloten met de mededeling: “Ik zal deze kwestie, conform verzoek, voor jullie verder afhandelen. Als de bewindvoering loopt, trek ik mij terug.” Klager heeft, eveneens bij e-mail van 4 juni 2015, de hoop uitgesproken dat notaris T daadwerkelijk bewindvoerder zou willen worden. Verweerster heeft notaris T vervolgens bij e-mail van 5 juni 2015 benaderd met de vraag of hij bereid was om op basis van zijn gebruikelijke tarief als bewindvoerder op te treden.

2.11 Klager heeft verweerster bij een aan haar secretaresse verstuurde e-mail van 5 juni 2015 verzocht haar werkzaamheden te staken.

2.12 Een e-mail van verweerster van 7 juni 2015 luidt, voor zover relevant, als volgt:

“3. Jullie hebben aangegeven je bij benoeming van een extern bewindvoerder neer te leggen.

4. [Klager en broer W] zijn akkoord met voordragen van de heer [V] die al een aantal jaar de belastingzaken regelt. Ik heb begrepen dat hij toch de bewindvoering op zich zou willen nemen. Graag hoor ik van [broer M] of hij daarmee ook akkoord is. Meneer kunnen we dan ter benoeming voordragen aan de rechtbank althans als jullie willen dat ik de zaak verder nog moet afhandelen.”

2.13 Klager heeft verweerster op 7 juni 2015 laten weten dat zijn broer W en hij akkoord zullen gaan met de voordracht van de heer V zodra broer M heeft laten weten met de voordracht in te stemmen. In een andere e-mail van gelijke datum heeft klager aan verweerster duidelijkheid gevraagd over het tijdsbestek van de procedure. Klager heeft om een vlotte afhandeling verzocht.

2.14 Verweerster heeft klager en broer M op 8 juni 2015 laten weten dat zij het e-mailbericht van 5 juni 2015 had gemist maar dat zij bereid was haar bemoeienissen te staken. Verweerster heeft ook een andere e-mail van gelijke datum afgesloten met de vraag of zij haar bemoeienissen moest staken.

2.15 Een vervolgens op 8 juni 2015 door klager aan verweerster verstuurde e-mail luidt als volgt:

“[Voornaam verweerster], in die mail stond ook dat ik belastingman eerst ging polsen en dat je z.s.m. van me zou horen. Maar toen had jij [notaris T] al min of meer gevraagd om het te doen. Kleine communicatiestoring doordat ik het naar je secretaresse had gemaild. We zitten nu alleen nog op [broer M] te wachten voor akkoord. Een vraag aan jou, als er een testamentair executeur moet komen, moet dat dan ook weer via de rechtbank worden aangevraagd? Zo ja, dan beter ook nu. [Bewindvoerder V] heeft daar beroepshalve ervaring mee.”

2.16 In de periode tussen 23 juni en 26 juni 2015 heeft tussen klager en verweerster een e-mailwisseling aangaande het mentorschap van klager plaatsgevonden. Klager heeft op 26 juni 2015 aan verweerster laten weten dat hij kon instemmen met de door verweerster opgestelde verklaring.

2.17 Nadat broer M zijn toestemming had gegeven, heeft verweerster de heer V aan de rechtbank voorgedragen ter benoeming tot bewindvoerder. De heer V is bij beschikking van 21 juli 2015 tot bewindvoerder benoemd.

2.18 Verweerster (haar secretaresse) heeft op 30 juni 2015 een declaratie aan klager gestuurd. Klager heeft bij e-mail van 13 juli 2015 onder meer aan verweerster bericht dat na de benoeming van bewindvoerder V tot betaling van verweerster haar werkzaamheden zal worden overgegaan. De declaratie is op 27 juli 2015 aan bewindvoerder V gestuurd. Bewindvoerder V heeft voor betaling zorggedragen.

2.19 Een aan verweerster gerichte brief van 13 augustus 2015 luidt, voor zover van belang, als volgt:

“(…) Tevens heeft u te kennen gegeven dat u wel wilde helpen hierbij. U heeft toen niet kenbaar gemaakt dat u dit in rekening zou brengen en u heeft ook niet laten weten wat uw uurtarief is. Het eerste moment dat u heeft laten weten dat hiervoor betaald moest worden is op 1 juni 2015 geweest. Een paar dagen voordat de zitting plaats zou vinden. Hiermee heeft u de gedragsregels voor de advocatuur geschonden (…). Wij zijn dan ook niet voornemens de rekening te voldoen. U kunt deze brief tevens beschouwen als klacht. Graag vernemen wij van u een schriftelijke inhoudelijke reactie.”

Onder de brief staan de namen van klager, broer M en bewindvoerder V. De brief is niet ondertekend.

2.20 Bij beschikking van 2 december 2015 is bewindvoerder V op eigen verzoek ontslagen en zijn ambtshalve twee door de rechtbank aangewezen bewindvoerders benoemd.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerster onduidelijkheden heeft laten bestaan over het feit dat zij werkzaamheden in rekening zou brengen en daarbij heeft nagelaten duidelijkheid te verschaffen over het te hanteren uurtarief;

b) verweerster geen enkele duidelijkheid heeft gegeven over de kosten;

c) verweerster geen schriftelijke vastlegging heeft gezonden;

d) verweerster heeft nagelaten te reageren op de klacht die klager op 13 augustus 2015 bij verweerster heeft ingediend;

e) sprake is van belangenverstrengeling.

3.2 Klager stelt ter toelichting op klachtonderdeel b) dat verweerster haar declaratie van 30 juni 2015 ziet op werkzaamheden die na 5 juni 2015 hebben plaatsgevonden terwijl klager verweerster op 5 juni 2015 heeft verzocht haar werkzaamheden te staken. Ook heeft verweerster onvoldoende informatie gegeven over door de overheid gefinancierde rechtsbijstand.

4 VERWEER

4.1 Verweerster meent dat de klacht ongegrond is en voert daartoe, samengevat weergegeven, het volgende aan.

4.2 Verweerster heeft de belangen van de moeder van klager behartigd; de moeder van klager was haar cliënte. Aangezien een aantal zaken dringend afgewikkeld diende te worden, was het in het belang van de moeder van klager dat de onderbewindstelling spoedig zou worden geregeld. Klager en zijn broer M fungeerden als intermediair. Verweerster heeft daarom met klager en zijn broer afspraken gemaakt van financiële en processuele aard.

4.3 Klager heeft verweerster verzocht mee te gaan naar de zitting op 4 juni 2015. Verweerster heeft daar uiteindelijk mee ingestemd. Verweerster heeft twee dagen voorafgaand aan de zitting met klager afgesproken dat de door haar aan de zaak bestede tijd vanaf dat moment in rekening zou worden gebracht. Die afspraak is bij e-mail van 2 juni 2015 aan klager bevestigd. Voornoemde e-mail kwalificeert als opdrachtbevestiging, aldus – steeds – verweerster.

4.4 Verweerster voert ook overigens gemotiveerd verweer. Op het verweer van verweerster zal hierna waar nodig worden ingegaan.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat tussen een advocaat en de cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten.

Klachtonderdeel c)

5.2 De raad ziet aanleiding om eerst klachtonderdeel c) te behandelen.

5.3 Dat verweerster bij aanvang van de opdracht een opdrachtbevestiging heeft gestuurd, waarin zij de – via klager en zijn broers – door haar tante aan haar verschafte opdracht bevestigt en waarin zij tevens klager en zijn broers als tussenpersoon aanwijst, is niet komen vast te staan. De e-mail van 2 juni 2015 kwalificeert niet als zodanig. Verweerster heeft aldus onduidelijkheid laten bestaan over de persoon van de opdrachtgever en de omvang van de opdracht. Verweerster heeft zodoende niet gehandeld zoals van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. Klachtonderdeel c) is derhalve gegrond.

Klachtonderdelen a) en b)

5.4 De klachtonderdelen a) en b) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.5 Klager maakt verweerster met deze klachtonderdelen het verwijt dat zij onduidelijkheid heeft laten bestaan over (i) het feit dat zij kosten in rekening zou brengen en (ii) het door haar te hanteren uurtarief. Daarnaast maakt klager verweerster het verwijt dat zij kosten in rekening heeft gebracht terwijl klager verweerster had verzocht haar werkzaamheden te staken.

5.6 Verweerster voert aan dat zij het door haar gehanteerde uurtarief bij e-mail van 2 juni 2015 heeft bevestigd. Verweerster heeft haar werkzaamheden pas vanaf dat moment in rekening gebracht. Verweerster heeft zich, na een verzoek van klager daartoe, meerdere keren bereid verklaard haar werkzaamheden te staken. Het was echter in het belang van iedereen om de onderbewindstelling spoedig te regelen. Omdat klager verweerster vervolgens weer is gaan benaderen met (inhoudelijke) vragen en ook  heeft verzocht om een vlotte afhandeling, heeft verweerster haar werkzaamheden hervat.

5.7 De raad is van oordeel dat de e-mail van 2 juni 2015 voldoende duidelijkheid geeft over het feit dat verweerster kosten in rekening zou gaan brengen en over het te hanteren uurtarief. Nu het volgens de eigen regels van de Raad voor Rechtsbijstand in een verzoekschriftprocedure tot onderbewindstelling niet mogelijk is een toevoeging aan te vragen, kan het verweerster niet worden verweten dat zij klager niet heeft geïnformeerd over de mogelijkheden van gefinancierde rechtsbijstand in het algemeen.

5.8 De raad overweegt dat klager zijn e-mail van 5 juni 2015 – waarin hij verweerster verzoekt haar werkzaamheden te staken – is gevolgd door een e-mail van 7 juni 2015 waarin klager verweerster verzoekt  de procedure vlot af te handelen. Vervolgens spreekt klager in een e-mail van 8 juni 2015 (vergelijk hiervoor in 2.15), met betrekking tot de omstandigheden waaronder hij de e-mail van 5 juni 2015 heeft verstuurd, over een miscommunicatie, althans een communicatiestoring.

5.9 Het klachtdossier laat vervolgens een beeld laat zien waarin klager verweerster blijft benaderen met inhoudelijke vragen; ook nadat verweerster meerdere malen heeft gewezen op de mogelijkheid haar bemoeienissen te staken. In de periode na 5 juni 2015 bewerkstelligt verweerster vervolgens dat een door klager goedgekeurd verzoek aangaande het mentorschap bij de rechtbank wordt ingediend. Ook wordt in die periode een bewindvoerder benoemd. De raad is van oordeel dat verweerster onder de gegeven omstandigheden gerechtigd was haar werkzaamheden voort te zetten en die werkzaamheden vervolgens ook te declareren. Dat niet alle aldus gedeclareerde werkzaamheden op de persoon van klager zien, maar bijvoorbeeld ook op broer M of bewindvoerder V, doet daar niet aan af, omdat alle werkzaamheden wel het belang dienden in verband waarmee (ook) klager verweerster had verzocht op te treden.

5.10 Gezien het voorgaande zijn de klachtonderdelen a) en b) ongegrond.

Klachtonderdeel d)

5.11 Met klachtonderdeel d) maakt klager verweerster het verwijt dat zij niet heeft gereageerd op de klachtbrief van 13 augustus 2015.

5.12 Verweerster voert met betrekking tot klachtonderdeel d) aan dat de brief van 13 augustus 2015 door haar werd ontvangen in een periode waarin zij nog volop in het dossier aan het werk was. Verweerster heeft de brief daarom niet aangemerkt als een brief waarop zij diende te reageren. Dat gevoel werd versterkt door de omstandigheid dat de brief niet was ondertekend en – anders dan in de brief werd aangekondigd – haar declaratie werd voldaan.

5.13 De raad overweegt dat de enkele omstandigheid dat verweerster niet op de brief van 13 augustus 2015 heeft gereageerd nog niet meebrengt dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad acht het voorstelbaar dat het in de omstandigheden van het geval – waarin klager verweerster nu eens de wacht aanzegde en dan weer benaderde met vragen – voor verweerster onvoldoende duidelijk is geweest dat zij een antwoord op de brief van 13 augustus 2015 diende te formuleren. Dat geldt temeer nu verweerster van de drie onder de brief genoemde personen tegenstrijdige signalen kreeg. Klachtonderdeel d) is derhalve ongegrond.

Klachtonderdeel e)

5.14 Dat sprake is van belangenverstrengeling is de raad niet gebleken. Klager heeft dit klachtonderdeel – tegenover de betwisting door verweerster – onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel e) is derhalve ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de aan haar verstrekte opdracht niet (voldoende duidelijk) schriftelijk vast te leggen. De raad wil echter, gelet op de e-mailcorrespondentie over en weer, aannemen dat het klager voldoende duidelijk is geweest dat de aan verweerster verstrekte opdracht inhield dat de onderbewindstelling zou worden geregeld. Gezien het feit dat het evident in ieders belang was de onderbewindstelling te effectueren en gelet op de omstandigheid dat klager verweerster, ook nadat hij bekend was geraakt met het door verweerster gehanteerde uurtarief, is blijven benaderen met vragen, kan het verweerster niet worden verweten dat zij nadere uitvoering heeft gegeven aan de opdracht. De raad ziet in al die omstandigheden in samenhang bezien, aanleiding om geen maatregel op te leggen.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1. Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerster het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel c) gegrond;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager.

Aldus beslist door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. P. van Lingen en B. Roodveldt, leden, bijgestaan door mr. S.M. Balkema als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 augustus 2016.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 2 augustus 2016 verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland    

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten.

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-  klager

- verweerster

-  de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

-  de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen, hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland     

-  de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl