ECLI:NL:TADRAMS:2016:168 Raad van Discipline Amsterdam 16-255/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:168
Datum uitspraak: 02-08-2016
Datum publicatie: 11-08-2016
Zaaknummer(s): 16-255/A/A
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzetbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 2 augustus 2016

in de zaak 16-255/A/A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 21 april 2016 op de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 19 mei 2015 heeft (de penvoerster van) klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 17 maart 2016 met kenmerk 4015-0397, door de raad ontvangen op 18 maart 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 21 april 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

1.4 Bij brief van 20 mei 2016, door de raad ontvangen op 20 mei 2016, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 21 juni 2016 in aanwezigheid van partijen en hun gemachtigden. Partijen hebben gepleit aan de hand van spreekaantekeningen.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 20 mei 2016. De raad heeft daarnaast kennisgenomen van brieven van de penvoerster van klaagster van 2, 7, 9 en 15 juni 2016.

2 FEITEN EN KLACHT

2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Klaagster stelt weliswaar dat de feiten niet juist zijn weergegeven en enkele wezenlijk relevante feiten en omstandigheden buiten beschouwing zijn gelaten maar klaagster laat na een nadere toelichting (op de feiten) te geven.

3 VERZET

3.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

a) de voorzittersbeslissing is nietig wegens totstandkoming zonder wettelijke basis, althans door een onjuiste toepassing van artikel 46j Advocatenwet;

b) de voorzitter heeft geen basis in de wet voor het doen van een uitspraak waarbij feiten worden weggelaten en waarbij bewijs summier wordt gewogen; het is uitsluitend de Raad van Discipline die de tuchtrechtspraak in het arrondissement uitoefent en over de inhoud van een klacht beslist. De voorzitter had wel gebruik kunnen maken van de haar toekomende bevoegdheid een vooronderzoek te gelasten;

c) er heeft geen deugdelijk dekenonderzoek – als bepaald in artikel 46c lid 3 Advocatenwet – plaatsgevonden;

d) in de voorzittersbeslissing komen inhoudelijk onjuiste beoordelingen of conclusies voor.

3.2 Klaagster stelt ter toelichting op onderdeel a) dat een klacht die handelt over één van de kernwaarden van de advocatuur niet kennelijk ongegrond kan zijn. Klaagster merkt daarbij op dat klachten, op grond van artikel 46j Advocatenwet, eerst dan kennelijk ongegrond zijn als aanstonds duidelijk is dat iedere grondslag aan de klacht ontbreekt.

3.3 Klaagster stelt ter toelichting op onderdeel d) dat de voorzitter ten onrechte niet heeft besloten op het klachtonderdeel dat verweerster heeft geweigerd met klaagster te communiceren. Ook is bij de beoordeling niet in aanmerking genomen dat verweerster tijdens de gevoerde procedures heeft betoogd dat de procedures aan het gedrag van klaagster te wijten waren terwijl in werkelijkheid haar eigen gedrag en het gedrag van haar cliënt ervoor hebben gezorgd dat er geprocedeerd werd.

4 BEOORDELING

4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. De raad neemt daarbij in aanmerking dat de voorzitter op grond van artikel 46j leden 1 en 2 Advocatenwet een met redenen omklede beslissing tot kennelijke ongegrondheid kan nemen. Bij de beslissing tot kennelijke ongegrondheid speelt niet zozeer de aard van de klacht een rol maar veeleer is relevant de vraag of voldoende aannemelijk is geworden dat verwijtbaar is gehandeld.

4.2 Dat de voorzitter heeft nagelaten in haar beslissing bepaalde klachtonderdelen te behandelen, is de raad niet gebleken. De klacht dat verweerster heeft geweigerd met klaagster te communiceren, heeft klaagster in haar oorspronkelijke klacht van 19 mei 2015 gepresenteerd als voorbeeld van de (vermeende) ‘inequality of arms’. De voorzitter heeft op dat klachtonderdeel beslist. De raad is overigens van oordeel dat uit het klachtdossier blijkt dat wel degelijk communicatie tussen verweerster en klaagster heeft plaatsgevonden. De klacht ten aanzien van het gedrag dat aan de procedures ten grondslag heeft gelegen, is bij de behandeling van de klachtonderdelen a), c) en f) (voldoende) aan bod gekomen.

4.3 Het dekenonderzoek, als genoemd in artikel 46c lid 3 Advocatenwet, houdt in dat partijen over en weer de mogelijkheid wordt geboden hun standpunt kenbaar te maken en op elkaars standpunt te reageren. Dat is in dit geval ook gebeurd.

4.4 Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.5 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. P. van Lingen en B. Roodveldt, leden, bijgestaan door mr. S.M. Balkema als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 augustus 2016.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 2 augustus 2016 verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.