ECLI:NL:TADRAMS:2016:167 Raad van Discipline Amsterdam 16-429/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:167
Datum uitspraak: 02-08-2016
Datum publicatie: 11-08-2016
Zaaknummer(s): 16-429/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Verweerder heeft niet gehandeld zoals van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht door niet ter zitting te verschijnen en geen hoger beroep in te stellen. Verweerder heeft zich ten onrechte achter zijn cliënte verschuild door het al dan niet verschijnen ter zitting en het instellen van hoger beroep van een reactie van zijn cliënte te laten afhangen zonder actief zijn cliënte te benaderen toen die reactie uitbleef. Berisping. Proceskostenveroordeling.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 2 augustus 2016

in de zaak 16-429/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 15 december 2015 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 12 mei 2016 met kenmerk 4015-0868, door de raad ontvangen op 12 mei 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 21 juni 2016 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken, genummerd 1 tot en met 13 op de bij die brief gevoegde inventarislijst. De raad heeft daarnaast kennis genomen van een door klaagster aan verweerder gestuurde e-mail van 8 juli 2015.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster heeft zich in februari 2014 tot verweerder gewend nadat de Belastingdienst een bedrag aan zorg- en huurtoeslag bij klaagster had teruggevorderd.

2.2 Verweerder heeft op 8 maart 2014 namens klaagster bezwaar gemaakt tegen de aangekondigde terugvordering. Klaagster is door een brief van 15 september 2014 op de hoogte geraakt van een door verweerder bij de Belastingdienst ingediend dwangsomverzoek. De Belastingdienst heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

2.3 Verweerder heeft vervolgens op 13 november 2014 namens klaagster beroep bij de rechtbank ingesteld tegen de terugvorderingsbeslissing. Klaagster is bij een aan verweerder verstuurde brief van 30 december 2014 opgeroepen voor de zitting van 24 februari 2015. In de oproeppingsbrief wordt over de aanwezigheid ter zitting opgemerkt:

“De rechtbank kan het beroep en het verdere verloop van de procedure alleen met partijen bespreken als die op de zitting aanwezig zijn. De rechtbank raadt u daarom aan naar de zitting te gaan.”

2.4 Verweerder heeft de oproep bij brief van 5 januari 2015 aan klaagster doorgestuurd. Verweerder heeft klaagster in zijn brief verzocht contact met hem op te nemen, dat heeft klaagster niet gedaan. Zowel klaagster als verweerder zijn niet ter zitting verschenen.

2.5 Een brief van 20 maart 2015 van verweerder aan klaagster luidt, voor zover van belang, als volgt:

“Ingesloten treft u aan de uitspraak van de rechtbank Amsterdam [van 18 maart 2015] inzake het namens u ingestelde beroep. Helaas moet ik u mededelen dat de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. (…) Het is mogelijk tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Houdt u er wel rekening mee dat hierbij een bedrag groot € 248,- in rekening zal worden gebracht. (…) Mocht u van de mogelijkheid van hoger beroep gebruik willen maken verneem ik graag binnen zes weken na 18 maart 2015 van u. Daarna is de beroepstermijn verstreken. Verneem ik niets van u ga ik er van uit dat u geen hoger beroep wilt instellen. Houdt u er wel rekening mee dat de rechterlijke toets in hoger beroep een juridische is. Er wordt voornamelijk gekeken of de uitspraak van de rechtbank rechtens juist is.”

2.6 Klaagster heeft niet binnen zes weken gereageerd op de brief van 20 maart 2015. Verweerder heeft geen hoger beroep ingesteld.

2.7 Nadat klaagster op 26 juni 2015 contact had opgenomen met het kantoor van verweerder, is de uitspraak van de rechtbank van 18 maart 2015 bij brief van 3 juli 2015 opnieuw aan klaagster toegestuurd.

2.8 Een e-mail van 8 juli 2015 van klaagster aan verweerder luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Eergisteren heb ik een brief ontvangen van u met (…) een uitspraak van de recht bank over mijn zaak. Ik ben erg verbassed met deze brief want de datum van de uitspraak is 18 maart 2015. Ik snap helemaal niet waarom u me deze uitspraak pas nu opstuurt. Vervolgens staat op de brief dat er onderzoek plaatsgevonden op 24 februari 2015 over mijn beroep, maar omdat ik en mijn gemachtigde (dus u) zonder bericht verhinderde zijn, hebben ze ons beroep ongegrond verklaard. Ik wil graag weten waarom ik niks erover van u gehoord en ik wil ook weten waarom u geen behoeft vindt om mijn op de hoogte te brengen. In dezelfde brief staat dat wij binnen 6 weken na de datum van verzending van deze uitspraak (…) een hoger beroep kunnen doen. Maar ik weet ook niet of u het gedaan heeft. (…) Ik hoop dat u me zo snel mogelijk laten horen hoe de situatie op dit moment is en wat jouw plan van aanpak is.”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) klaagster niet op de hoogte heeft gehouden van de zittingsdatum van 24 februari 2015 en overigens zelf niet ter zitting is verschenen;

b) klaagster niet op de hoogte heeft gehouden van de termijn voor het instellen van hoger beroep en overigens de termijn voor het instellen van hoger beroep heeft laten verstrijken zonder hoger beroep in te stellen;

c) zonder overleg met klaagster een dwangsomverzoek heeft ingediend.

3.2 Klaagster stelt ter toelichting op haar klacht dat zij pas op 6 juli 2015 bekend is geworden met het vonnis van 18 maart 2015. De beroepstermijn was op dat moment verstreken. De aldus door klaagster geleden schade dient door verweerder te worden vergoed.

4 VERWEER

4.1 Verweerder meent dat de klacht ongegrond is en heeft daartoe, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd.

4.2 Verweerder heeft bij brief van 5 januari 2015 de zittingsdatum van 24 februari 2015 aan klaagster doorgegeven. Verweerder heeft klaagster verzocht contact met hem op te nemen, dat heeft klaagster niet gedaan. Verweerder is bewust niet naar de zitting gegaan omdat het onderliggende bezwaarschrift en beroepsschrift juridisch goed in elkaar zaten en verder geen toelichting behoefden.

4.3 Verweerder heeft de uitspraak van 18 maart 2015 op 20 maart 2015 aan klaagster toegestuurd. Verweerder heeft in een begeleidende brief gewezen op de hoger beroepstermijn. Verweerder heeft daarnaast gewezen op de kosten van hoger beroep. Vanwege het uitblijven van een reactie, is verweerder ervan uit gegaan dat klaagster geen hoger beroep wenste in te stellen. Gezien de inhoud van het bezwaarschrift, het beroepschrift en de inhoud van de uitspraak van de rechtbank zou hoger beroep met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid ook geen kans van slagen hebben gehad, aldus – steeds – verweerder.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt bij de beoordeling van de klacht voorop dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst, maar bij zijn beoordeling rekening houdt met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waarvoor hij kan komen te staan, zijn niet onbeperkt maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.2 Voorts heeft te gelden dat de advocaat belangrijke afspraken, gezamenlijk genomen beslissingen, zoals het niet ter zitting verschijnen of het niet instellen van hoger beroep, schriftelijk dient te vast te leggen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

Klachtonderdeel a)

5.3 De raad stelt vast dat verweerder klaagster bij  brief van 5 januari 2015 op de hoogte heeft gebracht van de zittingsdatum van 24 februari 2015. Verweerder heeft zijn brief afgesloten met de vraag of klaagster contact met hem wilde opnemen. De raad is van oordeel dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door, toen hij vervolgens niets van klaagster hoorde, geen verdere actie (richting klaagster) te ondernemen. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij over het telefoonnummer en het e-mailadres van klaagster beschikte. Verweerder had aldus eenvoudig bij klaagster kunnen verifiëren of zij zijn brief van 5 januari 2015 had ontvangen en of zij daadwerkelijk niet ter zitting wilde verschijnen. De raad is van oordeel dat een dergelijke actieve handelwijze van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Dat geldt temeer nu partijen in de oproepingsbrief van de rechtbank expliciet wordt aangeraden ter zitting te verschijnen.

5.4 Verweerder heeft – tegen de hiervoor geschetste achtergrond – ook niet de zorg betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht door zelf niet ter zitting te verschijnen. Klachtonderdeel a) is derhalve gegrond.

Klachtonderdeel b)

5.5 Verweerder heeft klaagster in zijn brief van 20 maart 2015 op de hoogte gebracht van de termijn voor het instellen van hoger beroep. Met zijn opmerking “Verneem ik niets van u ga ik er van uit dat u geen hoger beroep wilt instellen” heeft verweerder miskend dat hij de volledige verantwoordelijkheid voor de behandeling van de zaak draagt. De keuze om al dan niet hoger beroep in te stellen, dient een bewust gemaakte keuze te zijn die bovendien – ingevolge de 5.2 weergegeven maatstaf – schriftelijk dient te worden bevestigd. Door dat niet te doen – en ook geen hoger beroep in te stellen – heeft verweerder niet gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Dat verweerder dat zelf ook inziet, blijkt uit het feit dat hij ter zitting heeft verklaard dat hij de werkwijze ten aanzien van de hoger beroep termijn op zijn kantoor heeft aangepast.

5.6 Klachtonderdeel b) is gezien het voorgaande gegrond.

Klachtonderdeel c)

5.7 Klaagster maakt verweerder met klachtonderdeel c) het verwijt dat hij zonder overleg een dwangsomverzoek heeft ingediend.

5.8 De raad is met verweerder van oordeel dat het indienen van een dwangsomverzoek bij de gebruikelijke handelingen in een zaak hoort. Dat geldt temeer nu het een laagdrempelig verzoek is dat in geen geval in het nadeel van een cliënt uit zal vallen. Het verzoek kan slechts leiden tot een snellere beslissing of een door de wederpartij verbeurde dwangsom. De raad is tegen deze achtergrond van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van zijn handelwijze in deze. Klachtonderdeel c) is ongegrond.

5.9 De raad begrijpt het – niet nader met stukken onderbouwde – verzoek om schadevergoeding aldus dat klaagster de raad verzoekt een uitspraak te doen in de zin van artikel 48 lid 10 Advocatenwet. De raad overweegt daartoe dat verweerder in hoge mate is tekortgeschoten in de zorg voor klaagster. De klachtonderdelen a) en b) zullen gegrond worden verklaard nu verweerder niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder is zonder goede reden en zonder daarover zijn cliënt te informeren niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft daarnaast nagelaten hoger beroep in te stellen. Dat zijn wezenlijke tekortkomingen in de kwaliteit van de dienstverlening. Door beide tekortkomingen te koppelen aan het uitblijven van een reactie van klaagster heeft verweerder miskend dat de volledige verantwoordelijkheid voor de behandeling van de zaak op hem rust. Gelet hierop acht de raad de maatregel van een berisping passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1. Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2.  De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klachtonderdelen a) en b) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel c) ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-  veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

- spreekt het oordeel uit dat verweerder niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

Aldus beslist door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. P. van Lingen en B. Roodveldt, leden, bijgestaan door mr. S.M. Balkema als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 augustus 2016.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 2 augustus 2016 verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

- op grond van artikel 50 sub h: het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand.

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdeel hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen en de toewijzing van het verzoek ex artikel 48 lid 10 Advocatenwet, hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl