ECLI:NL:TADRAMS:2016:165 Raad van Discipline Amsterdam 16-619/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:165
Datum uitspraak: 25-07-2016
Datum publicatie: 01-08-2016
Zaaknummer(s): 16-619/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht advocaat wederpartij. Dat verweerder willens en wetens in strijd met de waarheid heeft verklaard, is de voorzitter niet gebleken. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 25 juli 2016

in de zaak 16-619/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 30 juni 2016 met kenmerk 4015-0825, door de raad ontvangen op 30 juni 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klaagster voert een onderneming die zich (onder meer) bezighoudt met het ten behoeve van haar klanten behalen van financieel voordeel door het bedingen van kortingen bij aanbieders van diensten, daarbij gebruik makend van de bundeling van de vraag van haar klanten. Klager is tot 17 juni 2014 middellijk bestuurder van klaagster geweest.

1.2 Klaagster heeft op 18 januari 2012 een geheimhoudingsovereenkomst gesloten met brancheorganisatie V (hierna V). V wordt bijgestaan door verweerder. In de geheimhoudingsovereenkomst komen onder meer de volgende bepalingen voor:

“AANGEZIEN Partijen onderhandelen met betrekking tot het gebruikmaken van elkaars leveranciers contracteringscapaciteit (…);

AANGEZIEN zowel [klaagster] als (…) [V] in het kader van de beoogde dienstverlening, bedrijfs- en organisatiegebonden, zakelijke-, financiële en andere vertrouwelijke (persoonlijke) informatie uitwisselen en zullen uitwisselen (…);

AANGEZIEN Partijen wensen dat de Informatie door de andere partij als vertrouwelijk wordt beschouwd, behandeld en beschermd tegen ongeoorloofd gebruik en openbaarmaking aan derden en de Informatie uitsluitend en alleen gebruikt dient te worden in het kader van de Transactie;

AANGEZIEN Partijen zich bereid verklaren de Informatie vertrouwelijk te behandelen en geheid te houden, overeenkomstig hetgeen is bepaald in deze Overeenkomst:

KOMEN PARTIJEN HET VOLGENDE OVEREEN

Artikel 1 GEHEIMHOUDING

1.1

Vertrouwelijkheid

Partijen zullen de Informatie strikt vertrouwelijk behandelen en geheimhouden. Partijen zullen de Informatie noch aan derden openbaar maken of verspreiden, noch de Informatie aanwenden ten voordele van zichzelf of van derden, zonder daartoe voorafgaande schriftelijke toestemming te hebben verkregen van de Informatie verstrekkende partij;

Artikel 8 DUUR

Deze Overeenkomst vangt aan 18 januari 2012 en zal aflopen op de datum dat Partijen ten aanzien van de voorgenomen Dienstverlening een overeenkomst sluiten. Indien de voorgenomen Dienstverlening geen doorgang vindt en derhalve geen overeenkomst tot stand komt, blijft deze Overeenkomst van kracht tot 2 (…) jaar na de aanvangsdatum.”.

1.3 Klaagster en V hebben op 14 april 2012 een samenwerkingsovereenkomst gesloten. V heeft bij brief van 30 oktober 2012 aan klaagster meegedeeld de samenwerkingsovereenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen.

1.4 Klaagster heeft V vervolgens in rechte betrokken. Klaagster heeft onder meer een verklaring voor recht gevorderd dat V de geheimhoudingsovereenkomst heeft geschonden.

1.5 Op 25 november 2013 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Verweerder heeft ter comparitie onder meer het volgende bepleit:

“De beweerdelijke schending van de geheimhoudingsverplichting is nog altijd niet gesubstantieerd. Ik heb niet gehoord hoe, wanneer en ten opzichte van wie de geheimhouding zou zijn geschonden. Dat hindert [V] in haar verweer. Ik vind dat [klaagster] niet aan haar stelplicht heeft voldaan.”

1.6 Bij vonnis van 19 februari 2014 zijn de vorderingen van klaagster afgewezen. Daartoe is onder meer overwogen dat hetgeen klaagster bij dagvaarding heeft gesteld niet kan dienen ter onderbouwing van het standpunt dat V de geheimhoudingsovereenkomst zou hebben geschonden.

1.7 Klaagster is in hoger beroep gekomen van het vonnis van 19 februari 2014. In de hoger beroepsprocedure heeft klaagster aangevoerd dat tussen V en een concurrent van klaagster een gesprek heeft plaatsgevonden waarbij V inzage heeft gegeven in diverse vertrouwelijke stukken – waaronder de samenwerkingsovereenkomst. Bij tussenarrest van 15 december 2015 is klaagster toegelaten te bewijzen dat voornoemd gesprek heeft plaatsgevonden.

1.8 Bij brief van 26 november 2015 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij tijdens de comparitie van 25 november 2013 in strijd met de waarheid heeft opgemerkt dat de geheimhoudingsovereenkomst niet is geschonden.

2.2 Klagers stellen ter toelichting op hun klacht dat uit e-mailcorrespondentie blijkt dat het verweerder bekend was dat V de geheimhoudingsovereenkomst heeft geschonden. Door desondanks ter zitting te betogen dat zijn cliënte de geheimhoudingsovereenkomst niet heeft geschonden, heeft verweerder de Gedragsregels 1 en 30 geschonden.

3 VERWEER

3.1 Verweerder meent dat de klacht ongegrond is en voert daartoe, kort samengevat, het volgende aan.

3.2 Verweerder stelt voorop dat klager niet-ontvankelijk is. Klager is geen bestuurder van klaagster en klager is ook (anderszins) niet aan te merken als belanghebbende.

3.3 Verweerder heeft ter comparitie opgemerkt dat het door klaagster ingenomen standpunt onvoldoende is gesubstantieerd. De rechtbank heeft de vorderingen van klaagster om die reden in eerste aanleg afgewezen. In hoger beroep is klaagster toegelaten haar stellingen te bewijzen. In dat verband heeft op 14 maart 2016 een getuigenverhoor plaatsgevonden. Vertegenwoordigers van V hebben tijdens dat verhoor onder meer verklaard dat zij de samenwerkingsovereenkomst niet aan de concurrent van klaagster hebben verstrekt.

4 BEOORDELING

Ontvankelijkheid

4.1 De enkele omstandigheid dat klager thans niet meer de bestuurder van klaagster is, maakt niet zonder meer dat hij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Nu klager tijdens de comparitie van 25 november 2013 bestuurder van klaagster was en thans nog aandelen in klaagster houdt – en hij klaagster bovendien rechtsgeldig vertegenwoordigt – kan hij als belanghebbende worden aangemerkt.

Klacht

4.2 Partijdigheid is één van de kernwaarden waaraan de advocaat dient te voldoen; de advocaat is partijdig bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt.

4.3 Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.4 V heeft zich (in rechte) op het standpunt gesteld dat zij de geheimhoudingsovereenkomst niet heeft geschonden. Verweerder heeft dat standpunt (tijdens de comparitie van 25 november 2013) verdedigd. De voorzitter kan op basis van het klachtdossier niet vaststellen – en treedt ook overigens niet in die aan de civiele rechter voorbehouden beoordeling – of sprake is geweest van een schending van de geheimhoudingsovereenkomst. Het klachtdossier – met de daarin opgenomen e-mailcorrespondentie – biedt evenmin aanknopingspunt voor de stelling dat verweerder op de hoogte is (geweest) van een eventuele schending. De voorzitter moet het er aldus voor houden dat verweerder tijdens de comparitie van 25 november 2013 het standpunt van zijn cliënt heeft verdedigd zonder daarbij willens en wetens in strijd met de waarheid te verklaren. Dat verweerder anderszins de tuchtrechtelijke grenzen heeft overschreden, is de voorzitter niet gebleken.

4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S.M. Balkema als griffier op 25 juli 2016.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 25 juli 2016 verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klagers, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRO 3.31, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl