ECLI:NL:TADRAMS:2016:163 Raad van Discipline Amsterdam R. 4803/15.113

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:163
Datum uitspraak: 04-07-2016
Datum publicatie: 29-07-2016
Zaaknummer(s): R. 4803/15.113
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Tul
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Tenuitvoerlegging. De raad heeft bij beslissing van 14 december 2015, gewezen onder nummer R. 4803/15.113, aan verweerder een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken opgelegd en daarbij twee bijzondere voorwaarden gesteld. Met betrekking tot één bijzondere voorwaarde is niet gebleken dat verweerder aan die voorwaarde heeft voldaan. Aan de andere voorwaarde heeft verweerder niet binnen de gestelde termijn voldaan. Van verschoonbare omstandigheden aan de zijde van verweerder is de raad niet gebleken. De raad gaat daarom over tot lastgeving van de tenuitvoerlegging van de aan verweerder opgelegde maatregel.

Beslissing van 4 juli 2016 van de Raad van Discipline

in het ressort Den Haag

in de zaak R. 4803/15.113

naar aanleiding van het verzoek van:

de deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Den Haag

deken

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 3 maart 2016 met kenmerk K299 2014 ab/ksl aan de raad, door de raad ontvangen op 4 maart 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) het verzoek ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Het verzoek is behandeld ter zitting van 9 mei 2016 van de raad. De deken, klaagster en verweerder zijn op deze zitting niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

2 FEITEN EN VERZOEK

Voor de beoordeling van het verzoek wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder heeft zich per 3 augustus 2015 op eigen verzoek laten schrappen van het tableau.

2.2 De raad heeft bij beslissing van 14 december 2015, gewezen onder nummer R. 4803/15.113, aan verweerder een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken opgelegd onder de volgende voorwaarden:

- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

- stelt als bijzondere voorwaarden dat verweerder binnen één maand nadat onderhavige beslissing onherroepelijk is geworden:

a) het door klaagster aan hem betaalde voorschot ad EURO 2.504,00 (inclusief BTW en vertaalkosten), aan klaagster terugbetaalt op het bij hem bekende rekeningnummer van klaagster en

b) aan klaagster een specificatie verstrekt van de door hem en/of zijn echtgenote aan de zaak bestede tijd en ten behoeve van de zaak gemaakte kosten.

2.3 Tegen de beslissing van 14 december 2015 van de raad heeft verweerder geen beroep ingesteld. De beslissing is op 16 december 2015 aan verweerder verzonden, zodat deze op 16 januari 2016 in kracht van gewijsde is gegaan.

2.4 Op 4 februari 2016 heeft klaagster het Bureau van de Haagse Orde van Advocaten bericht dat verweerder het in de beslissing van 14 december 2015 genoemde bedrag nog niet aan haar had betaald.  

2.5 Bij brief van 3 maart 2016 heeft de deken de raad als volgt bericht:

“(…) Per e-mail van 4 februari 2016 heeft klaagster laten weten dat [verweerder] zich niet heeft gehouden aan voormelde beslissing voor wat betreft de aan hem opgelegde bijzondere voorwaarde. Hierop is [verweerder] aangeschreven bij e-mail van 8 februari 2016, waarop [verweerder] niet heeft gereageerd. Hieruit leidt de deken af dat [verweerder] tot nu toe geen gevolg heeft gegeven aan de krachtens de beslissing van 14 december 2015 geldende bijzonder voorwaarde, inhoudende dat hij binnen één maand nadat de onderhavige beslissing onherroepelijk is geworden: a) het door klaagster aan hem betaalde voorschot ad EURO 2.504,99 (inclusief btw en vertaalkosten’, aan klaagster terugbetaalt op het bij hem bekende rekeningnummer van klaagster en b) aan klaagster een specificatie verstrekt van de door hem en/of zijn echtgenote aan de zaak bestede tijd en ten behoeve van de zaak gemaakte kosten. (…) Onder verwijzing naar het bepaalde in art. 48 b lid 1 juncto art. 48c lid 2 Advocatenwet stelt de deken de Raad van Discipline in kennis van het bovenstaande, met het verzoek aan de hiervoor vermelde beslissing van de Raad van Discipline van 14 december 2015 voor wat betreft de bijzondere voorwaarde een executoriale titel te verlenen of – voor zover de grondslag daarvoor in de Advocatenwet ontbreekt – een geldboete aan [verweerder] op te leggen voor het geval [verweerder] binnen 1 maand nadat de beslissing van de Raad van Discipline naar aanleiding van dit verzoek onherroepelijk is geworden niet volledig aan de hiervoor vermelde bijzondere voorwaarde heeft voldaan, inhoudende dat hij het aan hem betaalde voorschot ad EURO 2.504,99 (inclusief btw en vertaalkosten), aan klaagster terugbetaalt op het bij hem bekende rekeningnummer van klaagster en b) aan klaagster een specificatie verstrekt van de door hem en/of zijn echtgenote aan de zaak bestede tijd en ten behoeve van de zaak gemaakte kosten. (…)”

2.6 Verweerder heeft het Bureau van de Haagse Orde van Advocaten bij e-mail van 11 maart 2016 bericht dat hij het bedrag van € 2.504,99 op de bankrekening van klaagster heeft overgemaakt.

2.7 Bij e-mail van 17 maart 2016 heeft klaagster het Bureau van de Haagse Orde van Advocaten bericht dat verweerder inderdaad een bedrag van € 2.504,99 aan haar heeft overgemaakt, maar dat hij had nagelaten een bedrag van € 523,63 aan wettelijke rente te betalen, alsmede een bedrag van € 375,50 ter zake incassokosten.  

2.8 Bij e-mail van 9 mei 2016 heeft een stafjurist van het Bureau van de Haagse Orde van Advocaten de raad namens de deken als volgt bericht:

“(…) [Verweerder] heeft – voor zover de deken bekend – niet voldaan aan de bijzondere voorwaarde als vermeld in de beslissing van uw raad van discipline van 14 december 2015 (R. 4803/15.113) onder b, inhoudende dat hij aan klaagster een specificatie verstrekt van de door hem en/of zijn echtgenote aan de zaak bestede tijd en ten behoeve van de zaak gemaakte kosten. [Klaagster] maakt thans ook aanspraak op een bedrag van € 375,50 aan incassokosten en een bedrag van € 523,63 aan wettelijke rente. De deken refereert zich aan uw oordeel hieromtrent. (…)”

3 BEOORDELING

3.1 Ten aanzien van de bijzondere voorwaarde onder a, zoals weergegeven bij randnummer 2.2, overweegt de raad dat verweerder het bedrag van € 2.504,99 weliswaar heeft betaald, maar niet binnen de door de raad gestelde termijn. De raad is daarom van oordeel dat verweerder niet heeft voldaan aan die bijzondere voorwaarde. De raad merkt op dat verweerder ten aanzien van deze voorwaarde niet gehouden is enig bedrag aan wettelijke rente en/of incassokosten te voldoen, nu een dergelijke verplichting niet in de beslissing van 14 december 2015 is opgenomen.

3.2 Met betrekking tot de bijzondere voorwaarde zoals opgenomen onder b overweegt de raad dat – gelet op het bericht van 9 mei 2016 van de deken – niet is gebleken dat verweerder aan deze voorwaarde heeft voldaan.

3.3 Op grond van de overgelegde stukken stelt de raad vast dat verweerder niet heeft voldaan aan de bijzondere voorwaarden zoals gesteld bij beslissing van 14 december 2015 van de Raad van Discipline.

3.4 Van verschoonbare omstandigheden aan de zijde van verweerder is de raad niet gebleken.

3.5 De raad zal daarom overgaan tot lastgeving van de tenuitvoerlegging van de aan verweerder opgelegde maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken.

BESLISSING

De Raad van Discipline:

- gelast ingevolge artikel 48e Advocatenwet de tenuitvoerlegging van de door de raad bij beslissing van 14 december 2015 opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken;

- bepaalt dat de schorsing ingaat één maand na heden, met dien verstande dat de schorsing pas ingaat na afloop van eventueel eerder onherroepelijk geworden schorsingen en dat de schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens en H.E. Meerman, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juli 2016.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 4 juli 2016 verzonden.