ECLI:NL:TADRAMS:2016:155 Raad van Discipline Amsterdam 16-514/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:155
Datum uitspraak: 14-07-2016
Datum publicatie: 21-07-2016
Zaaknummer(s): 16-514/A/A
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 14 juli 2016

in de zaak 16-514/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 2 juni 2016 met kenmerk 4015-0506, door de raad ontvangen op 3 juni 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerder heeft de onderneming van klager vanaf 2009 bijgestaan in verband met een fusie tussen de onderneming van klager en de onderneming van de heer D (hierna: R.D. Beheer B.V.)

1.2 Bij brief van 29 september 2009 heeft verweerder aan (de onderneming van) klager bevestigd dat hij vanaf het begin op basis van een beschikbaar budget werkt en dat dit budget voor de eerstkomende periode € 5.000,- bedraagt. Bij brief van 19 oktober 2009 heeft verweerder aan (de onderneming van) klager bevestigd dat een aanvullend budget van € 5.000,- is afgesproken.

1.3 Op 30 december 2009 is D. Facilities B.V. (alsmede een aantal dochterondernemingen) opgericht. De onderneming van klager is met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2009 ingebracht in D. Facilities B.V.

1.4 Op 1 februari 2010 heeft de onderneming van klager met mevrouw D een overeenkomst van borgtocht gesloten, waarin de onderneming van klager zich borg stelt voor een door mevrouw D verstrekte geldlening aan D. Schoon B.V.

1.5 Op 8 februari 2010 hebben R.D. Beheer B.V. en de heer D met de onderneming van klager, D. Facilities B.V. en klager een samenwerkingsovereenkomst gesloten. De overeenkomst luidt, voor zover hier relevant:

“Nemen in overweging:

a) Partijen houden zich onder meer bezig met het verrichten van schoonmaak, catering, bouw en andere facilitaire diensten;

b) Partijen hebben met elkaar overleg gepleegd omtrent – kort samengevat – de inbreng door [R.D. Beheer B.V.] van haar klantenbestand met het bijbehorende personeelsbestand in [D. Facilities B.V.] waarbij [R.D. Beheer B.V.] tegelijkertijd voor 50% mede-eigenaar wordt van [D. Facilities B.V.].

(…)

Koop en verkoop Wagenpark [R.D. Beheer B.V.] aan [de vennootschap van klager]

1. [De vennootschap van klager] heeft per 1 januari 2010 het wagenpark van [R.D. Deinum] gekocht (…) tegen een koopprijs van € 600.000,= (…)

2. De koopsom is in de maand januari 2010 betaald aan [R.D. Beheer B.V.]

3. Het wagenpark is met ingang van 1 januari 2010 voor rekening en risico van [de vennootschap van klager]. (…)

4. De tussen [R.D. Beheer B.V.] en haar dochtervennootschappen gehanteerde leasecontracten terzake het Wagenpark (…) zijn per 1 januari 2010 overgenomen door [de onderneming van klager] (…)

Inbreng klantenbestand en personeel en Certificaten van Aandelen

6. [D.B. Beheer] brengt haar klantenbestand met het bijbehorende personeelsbestand ter waarde van Euro 800.000,= in in [D. Facilities B.V.] en verkrijgt tegen uitreiking van nieuwe aandelen een belang van 50% in [D. Facilities B.V.]. (…)”

1.6 Bij notariële akte van 12 februari 2010 heeft D. Facilities B.V. 18.000 aandelen uitgegeven aan R.D. Beheer B.V., onder de verplichting voor R.D. Beheer B.V. de stortingsplicht ter zake van die aandelen in natura te voldoen door inbreng van het klantenbestand en bijbehorend personeelsbestand van zowel haarzelf als haar dochtervennootschappen, één en ander zoals bepaald in de aan de akte gehechte en door klager ondertekende inbrengverklaring.

1.7 In juni 2010 hebben R.D. Beheer B.V. en de onderneming van klager besloten de samenwerking weer te beëindigen.

1.8 Op 23 juli 2010 heeft verweerder klager een slotnota gestuurd ten bedrage van € 29.559,06. In de begeleidende brief bij de slotnota staat, voor zover relevant:

“Vanaf ons eerste contact t/m eind vorig jaar werkte ik in uw dossier op basis van een beschikbaar budget. Op 30/9/2009 ontving ik van u op mijn kantoorrekening een eerste voorschotbetaling van € 5.000 (…) Gezien de met de werkzaamheden gemoeide tijd (…) besprak ik 19/10/2009 met u een aanvullend budget van € 5.000 (…) Door de hoeveelheid taken/opdrachten / werkzaamheden en de aanzienlijke tijdsdruk die in de laatste maand van 2009 en daaropvolgend aan [de accountant van klager] en ondergetekende werden opgedragen / bestaande uit fusiebesprekingen / bedrijfsstructuur / contractsbeoordeling is door mij de voorafgaand aan de werkzaamheden in september en oktober vorig jaar nog geëiste bevoorschotting losgelaten.

Tijdens ons telefoongesprek van vorige week bevestigde u mij dat u nog in afwachting was van de (tussentijdse) slotnota van mijn werkzaamheden. Ik besprak met u dat het voor mij onduidelijk was aan wie de nota gericht diende te worden. Gezien de omstandigheden waaronder ik mijn werk heb moeten doen, en het vertrouwelijk karakter daarvan, meen ik dat deze nacalculatie-nota vooralsnog het beste op uw eigen naam uit kan gaan. Dit geeft u de vrijheid en flexibiliteit om de nota onder te brengen waar dit u het meest gerede voorkomt.

(…)

Sedert maart jl. was het voor mij onduidelijk wat uw wensen waren, en ben ik door u ook niet meer actief bij de fusie betrokken. Tegelijkertijd had ik van u ook niet het verzoek gekregen de werkzaamheden te stoppen. Dat u mij vorige week belde over de ontwikkelingen/slotnota was weer het eerste teken van leven na bijna 5 maanden radiostilte.

Bijgaand treft u mijn slotnota. Op uw verzoek dien ik deze thans bij u (in privé) in met een (extra) uitgebreide specificatie”

Verweerder heeft de slotnota in cc aan de bij de fusie betrokken partijen gestuurd.

1.9 Bij brief van 20 oktober 2010 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Vandaag besprak ik (…) dat ik ongelukkig ben over het feit dat ik sedert mijn laatste brief van 23/7 jl. (+slotnota), zie bijlage, van u geen enkele betaling, laat staan een ontvangstbevestiging, ontving. (…)

Ik begrijp nu dat jullie de nota op naam van [D. Facilities B.V.] gesteld willen zien, en dat [D. Facilities B.V.] voor betaling instaat. Graag ontvang ik daarom wel eerst een officiële brief waaruit dat blijkt. (…)

Wat mij betreft ging de opdracht uit van jullie (…) in privé. Zonder duidelijke zekerheidsstelling ben ik dan ook niet bereid om de nota van privé over te zetten naar een andere (Holding) B.V. of werkmaatschappij. Dit wordt mede ingegeven door het feit dat – voor zover ik kan nagaan – ik t/m heden steeds vanuit privé werd betaald en niet vanuit [D. Facilities B.V.]

Ik heb er thans geen enkele moeite meer mee om je te bevestigen, hetgeen je mij ook volmondig toegaf, dat zowel de (uw) externe accountant (…) als ondergetekende ons negatief hebben uitgelaten over de haalbaarheid van uw plannen, en extra zekerheid hebben voorgesteld, maar dat het uiteindelijk zo is geweest dat het kennelijk de wens van u persoonlijk (…) was om de voorgestelde samenwerkingsacties (eerst wagenpark en daarna de volledige integratie van beide bedrijven-inclusief onroerend goed) desondanks toch door te zetten. U heeft –zonder ons daar verder bij te betrekken- door zelf hierover met [de heer D.] afspraken te maken en bij ons een radiostilte te laten bestaan voor de weg naar samenwerking/samenvoeging van beide bedrijven gekozen.

Nota Bene: Op ons eigen aandringen waren wij (ondergetekende en [de accountant] bij een vergadering aanwezig in Heemstede en wij hebben toen u (…) apart genomen en hebben u toen afgeraden om nog verdergaande toezeggingen te doen zonder bij ons advies in te winnen. Desondanks was het op dat moment uw eigen keuze om de samenwerking sowieso door te laten gaan, waarbij een eerste grote financiering zonder veel extra zekerheden (lees: wagenpark) door u niet als een al te bezwarende stap werd gezien.

Bij de advisering heb ik wat mij betreft –in ieder geval gedurende mijn betrokkenheid t/m maart jl- steeds uw belangen voor ogen gehouden. Sedert maart jl. was het voor mij onduidelijk wat uw wensen waren, en ben ik door u ook niet meer actief bij de fusie betrokken.

(…)

Ik ben zeker bereid om waar gevraagd weer aan te schuiven, maar dan dient daar ook wel weer een expliciet verzoek/opdracht van uw kant te komen.

(…)

Bijgaand treft u nogmaals (op uw eigen verzoek) mijn slotnota.”

Verweerder heeft de brief van 20 oktober 2010 in cc aan de bij de fusie betrokken partijen gestuurd.

1.10 Bij brief van 3 november 2010 heeft klager verweerder onder meer het volgende geschreven:

“In juli 2010 hebt u aan mijn privé adres een factuur verstuurd, met een uitleg dat ik uw kosten uit privé moet vergoeden. Vreemd, want er was nooit een privé overeenkomst gemaakt en er was nooit over privé zaken sprake geweest.

Wij (…) hebben geprobeerd u uit te leggen dat alle kosten die bij [de onderneming van klager] behoren, zijn met ingang van 01 januari 2009 in [D. Facilities B.V.] ingebracht. Daardoor hebben wij u gevraagd om uw factuur naar [D. Facilities B.V.] te sturen waar ze behoord.

(…)

Ik heb nooit, zoals u zelf aangeeft, aan u of wie dan ook een opdracht gegeven om uw werkzaamheden te stoppen. Dat u niet meer bezig was bij [D. Facilities] was ook in juni 2010 gebeld heb. Ik wilde gewoon weten waarom ik niks meer van u hoor.

(…)

Dat u een brief (lees klachten) aan iedereen verstuurd hebt, vind ik niet netjes (…)”

1.11 Bij dagvaarding van 21 december 2010 heeft verweerder namens de accountant van klager, de heer C, onder meer gevorderd de onderneming van klager te veroordelen tot betaling van een bedrag in hoofdsom van € 22.448,02.

1.12 Bij dagvaarding van 5 januari 2011 heeft verweerder namens de heer M, eveneens accountant, onder meer gevorderd de onderneming van klager te veroordelen tot betaling van een bedrag in hoofdsom van € 38.474,79.

1.13 In juli 2011 heeft R.D. Beheer B.V. het faillissement van de onderneming van klager aangevraagd. Verweerder heeft zijn vordering op (de onderneming van) klager als steunvordering ingediend. De faillissementsaanvraag is afgewezen.

1.14 Bij brief van 1 augustus 2011 heeft klager verweerder, voor zover relevant, geschreven:

“Zoals u weet is vanuit [R.D. Beheer B.V.] een faillissement van [de onderneming van klager] aangevraagd. [De heer D] moet daarvoor steun hebben van meerder schuldeisers en ik heb begrepen dat u zich ook als schuldeiser gemeld heeft. (…)

In september 2009 heeft u (volgens u) werkzaamheden verricht voor [de onderneming van klager]. [De vennootschap van klager] is vanaf 01 januari 2009 (met terugwerkendekracht) in [D. Facilities BV] ingebracht. U hebt feitelijk werk voor [D. Facilities BV] verricht. U hebt nooit een overeenkomst met [de onderneming van klager] gehad en kunt zich niet melden de faillissement van [de onderneming van klager] te ondersteunen.

Ondanks bovengenoemde feiten hebt u uw “zogenaamde” slotnota aan mijn privé adres verstuurd (…)

Het is voor mij nog steeds een raadsel waarop uw mening gebaseerd is dat uw kosten tot mij privé kosten behoren? (…)

Iedere offerte ontbreekt en er bestaat geen inzicht in uw werkzaamheden. Ik heb nooit een factuur of herinnering van u ontvangen. (…)

Uit documentatie van de curator is gebleken dat de omzet van [R.D. BV] nooit in [D. Schoon B.V.] ingebracht is. Die is gewoon in [D. Facilities BV] gebleven zodat hier, over een fusie geen sprake was geweest en zeker geen sprake was over een goed verwerkte bedrijfsstructuur.

Ondanks feit dat u hierover wist of hoor te weten (…) hebt u in oktober 2010 aan iedereen een mail verstuurd met de klachten over mij en met een verhaal dat ik u niet wil betalen, nog volgens uw mening dat ik u “uit privé” moet betalen. (…)

Dat in uw mail van 20 oktober 2010, die aan iedereen verstuurd is, willens en wetens over mij in persoon en in privé, negatieve uitlatingen deed stel ik niet op prijs. (…)

Verder hebt u in december 2010 als advocaat van [de heer C] tegen [de onderneming van klager] een procedure opgestart en als advocaat van [de heer C] opgetreden.

1.15 Op 29 juni 2015 heeft verweerder de verjaringstermijn van de nog openstaande vordering van hem op klager ten bedrage van € 19.559,06 doen stuiten.

1.16 Bij brief van 5 oktober 2015 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) facturen voor verrichte werkzaamheden heeft gezonden aan klager, terwijl was afgesproken dat deze ten name van D. Facilities B.V. zouden worden gesteld;

b) tegenover ‘iedereen in en buiten de vennootschap’ alsmede aan de accountant van klager heeft gesteld dat klager een wanbetaler is;

c) tijdens het fusieproces niets heeft gedaan om de belangen van klager te behartigen en/of te beschermen; verweerder heeft klager niet op de hoogte gehouden van ontwikkelingen en contracten zijn zodanig opgesteld dat deze geen rekening houden met de belangen van klager;

d) geen enkele moeite heeft gedaan om, voordat de akte uitgifte aandelen getekend was, te controleren of de inhoud van de akte correct was en of aan alle verplichtingen was voldaan;

e) debiteuren van (een van de) vennootschappen heeft verpand aan de bank in verband met loonverplichtingen in 2010 en klager een borgstelling heeft laten tekenen voor een ‘niet bestaande lening’;

f) de onderneming van klager heeft doen dagvaarden en beslagmaatregelen jegens klager heeft getroffen terwijl hij op dat moment nog steeds de advocaat van klager was;

g) zijn werkzaamheden heeft gestaakt zonder overleg met klager;

h) zijn slotnota als steunvordering heeft ingediend in het faillissement van klager;

i) er niet voor heeft gezorgd dat de transactie met betrekking tot de verkoop van het wagenpark door R.D. Beheer B.V. aan klager in januari 2010 op de juridisch juiste wijze is afgerond;

j) niet heeft gecontroleerd of de aan de akte van 12 februari 2010 gehechte inbrengbeschrijving compleet was; de inbrengbeschrijving van R.D. Beheer B.V. ontbreekt en de handtekening van klager op de inbrengbeschrijving is vervalst.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.

4 BEOORDELING

4.1 Allereerst dient te worden nagegaan of klager kan worden ontvangen in zijn klacht. Ingevolge artikel 46g, eerste lid, onder a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

4.2 Alle klachtonderdelen zien op een handelen of nalaten van verweerder van voor oktober 2012. Door hierover pas op 5 oktober 2015 een klacht in te dienen, heeft klager de in artikel 46g, eerste lid onder a, Advocatenwet genoemde termijn overschreden. In hetgeen klager ten aanzien van de termijnoverschrijding heeft aangevoerd ziet de voorzitter, behoudens wat betreft klachtonderdelen i) en j), geen reden de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Dit geldt teminder nu klager reeds eerder, in zijn brieven aan verweerder van 3 november 2010 en 1 augustus 2011, heeft geklaagd over een aantal van de hiervoor onder 2 genoemde klachtonderdelen. Klachtonderdelen a) tot en met h) zijn dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.

4.3 Wat betreft klachtonderdelen i) en j) is de voorzitter van oordeel dat klager wel ontvankelijk is in deze klachtonderdelen. Klager heeft immers in zijn brief aan de deken van 21 oktober 2015 gemotiveerd toegelicht dat hij er pas in 2013 kennis van heeft genomen dat zijn handtekening op de inbrengbeschrijving vervalst is en dat er in het geheel geen inbrengbeschrijving van R.D. Beheer B.V. is. Dat klager ontvankelijk is in klachtonderdelen i) en j) betekent evenwel niet dat deze klachtonderdelen ook gegrond zijn. Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager onvoldoende onderbouwd dat verweerder terzake tuchtrechtelijk iets te verwijten valt. Klachtonderdelen i) en j) zijn derhalve kennelijk ongegrond.

4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a en artikel 46j Advocatenwet, dan ook deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- klachtonderdelen a) tot en met h), met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk;

- klachtonderdelen i) en j), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 14 juli 2016.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 14 juli 2016

verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRO 3.31, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl