ECLI:NL:TADRAMS:2016:154 Raad van Discipline Amsterdam 16-539/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:154
Datum uitspraak: 12-07-2016
Datum publicatie: 19-07-2016
Zaaknummer(s): 16-539/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht advocaat wederpartij. De door verweerder gebruikte bewoordingen zijn functioneel en niet onnodig grievend. Dat verweerder de rechtbank onjuist heeft voorgelicht, is de voorzitter niet gebleken. Klacht kennelijk ongegrond

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 12 juli 2016

in de zaak 16-539/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 9 juni 2016 met kenmerk 4015-0726, door de raad ontvangen op 10 juni 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager was directeur van een stichting (hierna: de Stichting), die op 1 april 2010 failliet is verklaard. Een kantoorgenoot van verweerder is aangesteld als curator (hierna: de curator). De curator heeft klager aansprakelijk gesteld voor door de Stichting geleden schade in verband met (vermeend) door klager gepleegde fraude. De aansprakelijkstelling heeft tot diverse procedures geleid. Verweerder is in die procedures opgetreden als advocaat van de curator.

1.2 Verweerder heeft op 26 mei 2015 een verzoekschrift tot het verlenen van verlof tot het ten laste van klager leggen van conservatoir verhaalsbeslag onder derden bij de rechtbank ingediend. Verweerder heeft in zijn verzoekschrift opgemerkt dat de rechter-commissaris in het faillissement van de Stichting een machtiging heeft verleend om het verzoekschrift tot beslaglegging bij de rechtbank in te dienen.

1.3 Klager is in verband met het verzoek gehoord tijdens een zitting van 23 juni 2015. Verweerder heeft ter zitting gepleit aan de hand van pleitnotities. In verweerder zijn pleitnotities komt de volgende passage voor:

“[Klager] heeft ook gewezen op de salariskosten van de curator. Hoewel de salariskosten niet relevant zijn voor uw beoordeling vandaag, wordt erop gewezen dat het overgrote deel van de werkzaamheden van de curator direct ziet op [klager]. Zijn frauderende handelingen zijn uiteraard aanleiding voor de bodemprocedure en daarnaast gedraagt [klager] zich in het faillissement van [de Stichting] al jaren als querulant. Zo heeft hij al vele klachten ingediend, waaronder bij de Deken en INSOLAD en bestookt hij de rechter-commissaris om de haverklap met vragen en klachten. Overigens is iedere klacht steevast volledig ongegrond verklaard.”

1.4 Een brief van 24 augustus 2015 van rechter-commissaris mr. B aan klager luidt voor zover relevant als volgt:

“Op 13 mei jl. heb ik [de curator] toestemming gegeven beslag te doen leggen op uw AOW-uitkering. Die toestemming is mondeling geschied. Schriftelijke toestemming is geen wettelijk vereiste. Dat [mr. K] op dat moment in het Centraal Insolventieregister stond vermeld als rechter-commissaris, doet aan die toestemming niet af. Rechter-commissarissen mogen overigens toestemming geven in elkaars faillissementen waarbij zij dan optreden als waarnemend rechter-commissaris.”

1.5 Klager heeft zich bij faxbrief van 23 september 2015 bij verweerder beklaagd over de door verweerder ter zitting van 23 juni 2015 gebezigde term ‘querulant’. Klager heeft verweerder verzocht te reageren op zijn klacht. Dat verzoek heeft klager bij faxbrief van 9 oktober 2015 herhaald. Verweerder heeft niet gereageerd.

1.6 Bij brief van 25 oktober 2015 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder zich tijdens de zitting van 23 juni 2015 onnodig grievend en suggestief heeft uitgelaten over klager;

b) verweerder de rechtbank onjuist heeft voorgelicht door in zijn verzoekschrift op te merken dat de rechter-commissaris in het faillissement van de Stichting een machtiging had afgegeven om het verzoekschrift tot beslaglegging bij de rechtbank in te dienen;

c) verweerder niet heeft gereageerd op (klacht)brieven van klager van 23 september 2015 en 9 oktober 2015.

2.2 Klager stelt ter toelichting op klachtonderdeel b) dat ten tijde van het indienen van het verzoekschrift niet mr. B maar mr. K in het Centraal Insolventieregister stond vermeld als rechter-commissaris in het faillissement van de Stichting. Als mr. B ten tijde van het indienen van het verzoekschrift waarnemend rechter-commissaris was dan had verweerder dat specifiek moeten vermelden.

3 VERWEER

3.1 Verweerder meent dat de klacht ongegrond is en heeft daartoe, kort samengevat, het volgende aangevoerd.

3.2 Verweerder heeft in zijn pleitnotities een inhoudelijke reactie gegeven op het door klager aangevoerde verweer dat de hoogte van het salaris van de curator zou moeten worden meegenomen in de belangenafweging om al dan niet conservatoir beslag te mogen leggen. Verweerder heeft in zijn pleidooi duidelijk willen maken dat een groot deel van de door de curator uitgevoerde werkzaamheden ziet op door klager aangespannen klachtprocedures of ingediende klachten. Verweerder heeft klager in dat verband querulant genoemd. Verweerder heeft klager geen querulant in algemene zin genoemd; hij heeft slechts gezegd dat klager zich in het faillissement van de Stichting als querulant gedraagt.

3.3 Verweerder heeft de rechtbank niet onjuist voorgelicht nu rechter-commissaris mr. B daadwerkelijk toestemming heeft gegeven voor het indienen van een verzoekschrift met betrekking tot het leggen van conservatoir beslag. De vraag of mr. B op dat moment waarnemend rechter-commissaris was, is irrelevant, aldus – steeds – verweerder.

3.4 Verweerder ziet niet in op welke grond hij gehouden zou zijn om op de klachten van klager van 23 september 2015 en 9 oktober 2015 te reageren. Verweerder heeft bij het nemen van de beslissing om niet op de brief te reageren een inschatting gemaakt van de intenties van klager.

3.5 Verweerder voert ook overigens verweer. Op het verweer zal hierna waar nodig worden ingegaan.

4 BEOORDELING

4.1 Partijdigheid is één van de kernwaarden waaraan de advocaat dient te voldoen;  de advocaat is partijdig bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt.

4.2 Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Klachtonderdeel a)

4.3 Verweerder geeft in zijn verweer op klachtonderdeel a) een opsomming van in het verleden door klager tegen de curator en zijn voormalig advocaat ingediende klachten. Verweerder verwijst in dat verband onder meer op door klager ingediende klachten bij het College Bescherming Persoonsgegevens, de deken, de Vereniging voor Insolventierecht Advocaten Insolad en de rechter-commissaris.

4.4 De voorzitter stelt vast dat voornoemde klachtprocedures niet door klager worden betwist. De voorzitter moet het er aldus voor houden dat klager in het verleden meerdere klachten tegen de curator en zijn (voormalig) advocaat heeft ingediend. De voorzitter is tegen die achtergrond van oordeel dat de door verweerder in zijn pleidooi van 23 juni 2015 gebruikte bewoordingen functioneel waren en niet onnodig grievend. Verweerder is zodoende gebleven binnen de grenzen van de hem als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheden. Klachtonderdeel a) is derhalve kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.5 Dat verweerder de rechtbank onjuist heeft voorgelicht, is de voorzitter niet gebleken. Uit de hiervoor in 1.4 aangehaalde brief van 24 augustus 2015 blijkt dat rechter-commissaris mr. B de curator op 13 mei 2015 toestemming heeft gegeven om beslag te doen leggen. Verweerder heeft aldus in zijn verzoekschrift van 26 mei 2015 mogen opmerken dat toestemming van de rechter-commissaris was verkregen. Dat verweerder heeft nagelaten te vermelden dat mr. B op dat moment kennelijk waarnemend rechter-commissaris was, kan hem niet tuchtrechtelijk worden aangerekend. Al was het alleen maar nu uit de brief van 24 augustus 2015 volgt dat het al dan niet zijn van waarnemend rechter-commissaris niet van invloed is op de rechtsgeldigheid van een gegeven toestemming. Ook klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.6 De voorzitter overweegt dat er geen regel bestaat die voorschrijft dat een advocaat op alle correspondentie van de wederpartij moet reageren. Een advocaat heeft de vrijheid om – al dan niet met het oog op het belang van zijn cliënt – niet te reageren. Het stond verweerder aldus vrij om de door hem gemaakte inschatting te maken. Niet is gebleken dat klager onevenredig nadeel heeft ondervonden van de door verweerder gemaakte keuze om in dit geval niet op klager zijn (klacht)brieven te reageren. Klachtonderdeel c) is derhalve kennelijk ongegrond.

4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S.M. Balkema als griffier op 12 juli 2016.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 12 juli 2016 verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRO 3.31, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl