ECLI:NL:TADRAMS:2016:149 Raad van Discipline Amsterdam 16-254/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:149
Datum uitspraak: 11-07-2016
Datum publicatie: 18-07-2016
Zaaknummer(s): 16-254/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat deels gegrond wegens traagheid, zonder oplegging van maatregel.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 11 juli 2016

in de zaak 16-254/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 5 maart 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 17 maart 2016 (foutief gedateerd op 17 maart 2015) met kenmerk 4015-0245, door de raad ontvangen op 18 maart 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 30 mei 2016 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de hiervoor onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de bij die brief gevoegde stukken genummerd

1 t/m 30 met bijlagen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Op 2 april 2013 heeft een kort geding plaatsgevonden tussen klager en Pouw Automotive B.V. (hierna: Pouw), waarin klager doorbetaling van een managementvergoeding heeft gevorderd.

2.2 Bij vonnis van 16 april 2013 zijn de vorderingen van klager afgewezen.

2.3 Op 23 april 2013 hebben klager en verweerder de uitkomst van het kort geding op het kantoor van verweerder besproken en heeft verweerder klager aangeboden om een bodemprocedure te starten.

2.4 Bij e-mail van 25 april 2013 aan verweerder heeft klager geschreven:

"Hetgeen wat we afgelopen dinsdag hebben besproken heb ik ook met Linda overlegd. Wij willen graag ingaan op je aanbod voor een bodemprocedure.”

2.5 Op 3 mei 2013 heeft verweerder klager een declaratie gezonden voor een bedrag van € 1.000,-- voor honorarium exclusief kantoorkosten en BTW en

589,-- voor griffierecht. De omschrijving van de declaratie luidt: “Wegens verrichte werkzaamheden in de periode tot en met 30-04-2013.” Klager heeft deze declaratie voldaan.

2.6 Op 16 juli 2013 heeft verweerder klager per e-mail een concept dagvaarding gestuurd met het verzoek om daarop te reageren.

2.7 Bij e-mail van 9 augustus 2013 heeft klager verweerder geantwoord dat hij in verband met zijn vakantie niet eerder had kunnen reageren.

2.8 Op 26 september 2013 heeft verweerder klager een aangepaste concept dagvaarding gezonden. Op 8 oktober 2013 is de dagvaarding uitgebracht tegen de rolzitting van 16 oktober 2013.

2.9 De advocaat van Pouw heeft zich op de rolzitting van 16 oktober 2013 gesteld en een eerste uitstel gevraagd en verkregen van zes weken voor het nemen van de conclusie van antwoord, derhalve tot 27 november 2013. Op die roldatum heeft Pouw een tweede uitstel gevraagd, welk uitstel ambtshalve is verleend. In verband met de feestdagen, heeft de rechtbank in afwijking van het reguliere uitstel van vier weken, uitstel verleend tot 8 januari 2014. Op die datum is de conclusie van antwoord genomen.

2.10 Op 22 januari 2014 heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen, waarin een comparitie van partijen is gelast op 16 april 2014. De advocaat van Pouw heeft bezwaar gemaakt tegen laatstgenoemde datum, waarna de rechtbank de comparitie heeft verplaatst van 16 april naar 4 juni 2014.

2.11 Op 26 maart 2014 is Pouw in staat van faillissement verklaard.

2.12 Bij e-mail van 15 april 2014 aan klager heeft verweerder bericht dat hij contact heeft gehad met de curator van Pouw en dat hij met deze wil overleggen over de vordering van klager.

2.13 Op verzoek van de curator van Pouw is de bodemprocedure op 21 mei 2014 geschorst.

2.14 Bij e-mail van 2 oktober 2014 aan verweerder heeft klager geschreven:

“Middels deze mail wil ik gaarne je aandacht vragen voor het volgende t.w.

Op 13 juli 2014 heb ik je een bericht gestuurd over de voortgang inzake de vordering. Hierop heb je geantwoord te zullen informeren en mij te informeren. Op 23 september 2014, ca 3 maanden later, heb ik je no een sms gestuurd dat ik geen reactie van je had ontvangen. Buiten het feit dat ik dit niet netjes vind heb ik ook het idee dat je er nauwelijks aandacht aan schenkt aangezien iedere actie van mijn zijde moet moeten om met elkaar in kontakt te komen. Dit stoort mijn ten zeerste.

Vriendelijk verzoek ik je om eens over de situatie na te denken en met een goede oplossing te komen.”

2.15 Bij e-mail van 18 februari 2015 aan de curator van Pouw heeft verweerder gevraagd of de curator bereid is om de vordering van klager te erkennen en te plaatsen op de lijst van voorlopig erkende crediteuren.

2.16 Op 20 februari 2015 heeft de curator verweerder per e-mail bericht dat hij de vordering niet zonder meer kan erkennen en voorgesteld om de kwestie zo te laten en pas in geval van een eventuele verificatievergadering nader te bepalen of de vordering zal kunnen worden erkend of dat verder moet worden geprocedeerd. Verweerder heeft dit bericht aan klager doorgestuurd met het advies om af te wachten.

2.17 Bij e-mail van 25 februari 2015 aan verweerder heeft klager zijn ongenoegen over het handelen van verweerder geuit en laten weten het kantoor van verweerder aansprakelijk te stellen en een klacht te zullen indienen bij de deken.

2.18 Bij e-mail van 26 februari 2015 aan klager heeft verweerder zijn verbazing uitgesproken over de inhoud van de e-mail van klager en zijn visie gegeven op de gang van zaken met betrekking tot de bodemprocedure.

2.19 Bij brief van 5 maart 2015 heeft klager de onderhavige klacht ingediend bij de deken.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder te lang heeft gewacht met het opstarten van de bodemprocedure;

b) verweerder onvoldoende voortvarend heeft geprocedeerd in de bodemprocedure;

c) het initiatief voor het contact steeds van klager moest komen en verweerder klager ten onrechte heeft bericht dat de vordering zou zijn ingediend bij de curator;

d) verweerder volhoudt dat een bedrag van € 1.000,-- is afgesproken voor de bodemprocedure, terwijl is gesproken over een succes fee.

3.2 Ter toelichting op de klacht heeft klager gesteld dat hij verweerder herhaaldelijk heeft gewaarschuwd voor de slechter wordende financiële situatie bij Pouw. Verweerder heeft niet adequaat opgetreden, waardoor klager schade heeft geleden als gevolg van het faillissement van Pouw. Klager denkt dat de reden dat verweerder volhoudt dat een bedrag van € 1.000,-- is afgesproken voor de bodemprocedure in plaats van een succes fee, wordt ingegeven door het verbod op ‘no cure, no pay’.

4 BEOORDELING

4.1 De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 Het klachtonderdeel ziet op het lange wachten met het opstarten van een bodemprocedure nadat de vorderingen van klager in kort geding waren afgewezen. Verweerder erkent dat het te lang heeft geduurd voordat de dagvaarding in de bodemprocedure is uitgebracht. Hij wijst er echter op dat hij voorafgaande aan het uitbrengen van de dagvaarding niet bekend was met de verslechterende financiële situatie bij Pouw. Klager heeft verweerder daarvan blijkens de klacht pas op 18 oktober 2013 op de hoogte gebracht, aldus verweerder. Op dat moment was de zaak al aanhangig. Ook naar het oordeel van de raad is een periode van bijna een half jaar wachten te lang. In zoverre is het klachtonderdeel gegrond. Verweerder heeft echter onvoldoende weersproken gesteld dat klager hem eerst in oktober 2013 op de hoogte heeft gesteld van de financiële problemen bij Pouw. Uit de stukken van het dossier blijkt verder dat klager pas ruim drie weken na het ontvangen van de concept dagvaarding zijn reactie aan verweerder heeft doen toekomen, zonder daarbij aan te dringen op spoed. Dat verweerder in een eerder stadium rekening had behoren te houden met de slechter wordende financiële situatie bij Pouw is niet gebleken. Gelet hierop acht de raad het handelen van verweerder niet zodanig laakbaar dat een maatregel moet worden opgelegd, waarbij de raad tevens rekening houdt met het feit dat verweerder heeft erkend dat het inderdaad te lang heeft geduurd.

 Ad klachtonderdeel b)

4.3 Volgens klager heeft verweerder in de bodemprocedure voorts onvoldoende voortvarend geprocedeerd door meer dan eens akkoord te zijn gegaan met verzoeken tot uitstel van de wederpartij. Verweerder heeft uitgelegd dat de door de wederpartij verzochte uitstellen ambtshalve worden verleend en dat instemming van de wederpartij niet is vereist. Het (tweede) door de rechtbank verleende uitstel was vanwege de feestdagen langer dan gebruikelijk. Ten slotte heeft de rechtbank een datum voor comparitie bepaald zonder rekening te houden met de verhinderdata van partijen. Nu de wederpartij op die datum was verhinderd, heeft de rechtbank de comparitie verplaatst naar een latere datum. Met verweerder is de raad dan ook van oordeel dat hem ter zake geen verwijt kan worden gemaakt, nu hij op die beslissingen geen invloed heeft kunnen uitoefenen. Het klachtonderdeel is ongegrond.

 Ad klachtonderdeel c)

4.4 Met dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat het initiatief voor het contact steeds van klager moest komen en dat verweerder niet heeft gereageerd op de klachten van klager. Ook zou verweerder klager ten onrechte hebben bericht dat de vordering zou zijn ingediend bij de curator. Verweerder heeft de klacht gemotiveerd betwist. Daartoe heeft verweerder onder meer gewezen op de zich in het dossier bevindende e-mails die door hem zijn geïnitieerd (zie hiervoor 2.6, 2.8 en 2.12). Voorts heeft verweerder onder verwijzing naar zijn e-mail van 26 februari 2015 (zie hiervoor 2.18) gemotiveerd betwist dat hij niet zou hebben gereageerd op de klachten van klager. Ten slotte heeft verweerder toegelicht dat hij klager bij e-mails van 15 april 2014 en 20 februari 2015 (zie hiervoor 2.12 respectievelijk 2.16) heeft uitgelegd waarom hij de vordering van klager niet zonder meer bij de curator kon indienen. Tegenover deze gemotiveerde betwisting door verweerder heeft klager nagelaten zijn stellingen nader met bewijsstukken te onderbouwen. Het klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

 Ad klachtonderdeel d)

4.5 Met klachtonderdeel d) verwijt klager verweerder dat hij volhoudt een bedrag van € 1.000,-- te hebben afgesproken voor de bodemprocedure, terwijl is gesproken over een succes fee. Daarmee zou verweerder in strijd hebben gehandeld met het verbod van ‘no cure, no pay’ en aldus rechtsbijstand hebben verleend op een voor advocaten – op grond van Gedragsregel 25 – ontoelaatbare wijze. Verweerder betwist dat een succes fee is afgesproken en wijst op de e-mail van klager van 25 april 2013, waarin deze het aanbod van verweerder om een bodemprocedure te starten heeft aanvaard. Het feit dat wordt gesproken over een aanbod impliceert dat partijen een prijsafspraak hebben gemaakt, aldus verweerder. Conform deze afspraak heeft hij een bedrag van € 1.000,-- in rekening gebracht, welk bedrag door klager is betaald. De omschrijving op de declaratie is een standaard omschrijving. Klager is daarmee bekend, omdat verweerder al jaren werkzaamheden voor klager heeft verricht. De werkzaamheden voor het kort geding waren reeds grotendeels gedeclareerd en de uren die daarop nog wel betrekking hadden, heeft verweerder vanwege het resultaat niet in rekening gebracht, aldus nog steeds verweerder. De raad acht deze stelling van verweerder, mede gelet op de lange relatie met klager, aannemelijk. Het klachtonderdeel is mitsdien ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a gegrond;

- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

-  verklaart klachtonderdelen b, c en d ongegrond.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. A.S. Kamphuis, N.M.N. Klazinga, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 juli 2016.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 11 juli 2016

verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl