ECLI:NL:TACAKN:2016:52 Accountantskamer Zwolle 16/479 en 16/480 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2016:52
Datum uitspraak: 01-07-2016
Datum publicatie: 01-07-2016
Zaaknummer(s): 16/479 en 16/480 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klaagster heeft niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene de jaarrekening van een entiteit waarvan zij voorheen partner was, heeft samengesteld met het enkele doel klaagster te bewegen meer aan de entiteit te betalen dan waarop de entiteit recht heeft. Zij heeft verder niet toegelicht op grond waarvan zij aanspraak kan maken op inzage in het concept van die jaarrekening en op beantwoording van vragen over die jaarrekening.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaken met de nummers 16/479 en 16/480 Wtra AK van 1 juli 2016 van

mr. X ,

kantoorhoudende te [plaats1],

K L A A G S T E R ,

t e g e n

1) drs. Y1 RB ,

registeraccountant,

en

2) Y2 ,

accountant-administratieconsulent,

beiden kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E N .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 16 februari 2016 ingekomen klaagschrift van 15 februari 2016, met bijlagen;

-        het  op 4 maart 2016 ingekomen verweerschrift van betrokkene 1) van 3 maart 2016;

-        het  op 4 maart 2016 ingekomen verweerschrift van betrokkene 2) van 2 maart 2016;

-        de op 21 maart 2016 ingekomen brief van klaagster van 17 maart 2016, met als bijlagen nadere producties bij het klaagschrift.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 2 mei 2016, waar zijn verschenen ‑ aan de zijde van klaagster ‑ mr. [X] in persoon en ‑ aan de zijde van betrokkenen ‑ 1) drs. [Y1] RA RB en 2) [Y2] AA in persoon.

1.3       Klaagster en betrokkenen hebben op deze zitting hun standpunten toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene 1) is sedert 11 november 1992 als registeraccountant en betrokkene 2) sedert 10 oktober 2007 als accountant-administratieconsulent ingeschreven in het register. Zij zijn beiden verbonden aan [B] Accountancy en Belastingadviezen te [plaats2].

2.2       Klaagster is advocaat te [plaats1] en heeft een geschil met haar voormalige partners van [C] Advocaten LLP te [plaats2] (hierna: [C]), dat destijds ook een vestiging in [plaats3] had.

2.3       Betrokkene 2) was tot en met het boekjaar 2012 de accountant die de jaarrekening van [C] samenstelde. Deze werkzaamheden zijn aansluitend met ingang van het boekjaar 2013 door betrokkene 1) van hem overgenomen.

2.4       Klaagster en haar voormalige partners zijn per 1 januari 2015 uit elkaar gegaan. Betrokkene 1) heeft de jaarrekening 2014 van [C] samengesteld en op 2 juli 2015 van een samenstellingsverklaring voorzien. Uit die jaarrekening blijkt een negatief eigen vermogen waarvan per 31 december 2014 een bedrag van € 49.959 ten nadele van klaagster komt. Haar voormalige partners wensen dat klaagster dit bedrag aan [C] voldoet.

2.5       Klaagster heeft met haar huidige boekhoudster de onderliggende financiële administratie bij [C] ingezien en in oktober 2015 vragen aan [C] gesteld naar aanleiding van de jaarstukken over 2014. Omdat antwoorden uitbleven, heeft klaagster zich op 8 februari 2016 tot (het kantoor van) betrokkenen gewend met 22 vragen, die zij binnen één week beantwoord wenste te zien, bij gebreke waarvan zij een klacht zou indienen.

2.6       Betrokkene 1) heeft klaagster op 15 februari 2016 per e-mail - onder meer - laten weten dat hij vanwege zijn geheimhoudingsplicht de gevraagde informatie niet zonder toestemming van [C] kan verstrekken. Op dezelfde dag heeft klaagster de onderhavige klacht naar de Accountantskamer gezonden.

3.         De klacht

3.1       Betrokkenen hebben op verzoek dan wel eigener beweging de jaarrekening over 2014 van [C] opgesteld met als enig doel klaagster te bewegen meer te betalen aan [C] dan waarop [C] recht heeft. Klaagster heeft in de stukken die ten grondslag liggen aan die jaarrekening geen inzage gehad, heeft ook geen concept van de jaarrekening gekregen en daarover geen vragen kunnen stellen aan betrokkenen, terwijl zij in het jaar, waarop die jaarrekening ziet, nog wel één van de partners van [C] was.

3.2       Betrokkenen hebben daarnaast de relatie met [C] niet beëindigd, terwijl betrokkenen zich hebben laten beïnvloeden door [C], wellicht mede vanwege een persoonlijke vriendschap tussen betrokkenen en één van de partners van [C]. Van enige objectiviteit en onpartijdigheid lijkt derhalve geen enkele sprake te zijn.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaats had ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4.1    In het klaagschrift stelt klaagster dat het haar niet bekend is “wie in dit geval de daadwerkelijke persoon is geweest over wie de klacht gaat”, maar dat ofwel betrokkene 1) ofwel betrokkene 2) behandelaar was “van mijn zaken” en dat beiden zich bemoeiden met de opstelling van de jaarstukken. Betrokkene 2) heeft gesteld dat hij in het geheel niet betrokken is geweest bij de opstelling van de jaarstukken 2014 van [C]. Op grond daarvan heeft hij geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel afwijzing van de klacht.

4.4.2    Nu klaagster deze stelling van betrokkene 2) niet heeft betwist en ook anderszins niet is gebleken of aannemelijk geworden dat betrokkene 2) enige bemoeienis heeft gehad met de totstandkoming van de jaarrekening over 2014 van [C] en de klachtonderdelen  kennelijk betrekking hebben op die jaarrekening, moet de klacht voor zover gericht tegen betrokkene 2) ongegrond worden geacht.

4.5       Betrokkene 1) heeft de klachtonderdelen weergegeven onder 3.1 en 3.2 weersproken met de stellingen:

-        dat geen sprake is van een persoonlijke vriendschap tussen bij “het dossier 2014” betrokken medewerkers van het kantoor van betrokkenen en één van de partners van [C];

-        dat de jaarrekening 2014 van [C] niet onjuist is samengesteld en dat er, anders dan klaagster suggereert, vanzelfsprekend geen andere variant van de jaarstukken over 2014 bestaat;

-        dat klaagster heeft gesteld dat sprake is van een accountantscontrole die de toets der kritiek niet kan doorstaan, maar dat bij de jaarrekening 2014 van [C] een samenstellingsverklaring is afgegeven en er dus geen sprake is van een gecontroleerde jaarrekening, zodat klaagsters verwijten over een aantal posten in de jaarrekening reeds daarom dienen te worden genegeerd;

-        dat blijkbaar, ondanks herhaald verzoek van klaagster aan [C], door [C] geen inhoudelijke informatie over de jaarrekening 2014 aan klaagster is verstrekt, hetgeen betrokkene tot 8 februari 2016 onbekend was;

-        dat één van de partners van [C] hem op 11 februari 2016 per brief heeft laten weten dat hij geen informatie aan klaagster mag verstrekken en het beroepsgeheim hem het verstrekken van de gevraagde gegevens aan klaagster onmogelijk maakt.

4.6       De Accountantskamer is van oordeel dat klaagster niet aannemelijk heeft gemaakt dat b etrokkene 1) op verzoek dan wel eigener beweging de jaarrekening over 2014 van [C] heeft samengesteld met als enig doel klaagster te bewegen meer te betalen aan [C] dan waarop [C] recht heeft. Vragen die klaagster (kennelijk ter adstructie van het verwijt in de vorige volzin) in het klaagschrift heeft opgeworpen met betrekking tot een aantal posten in de jaarrekening over 2014 van [C] zijn door betrokkene 1) voor zover hij daartoe, gelet op zijn beroepsgeheim, in staat was, ter zitting beantwoord. Die antwoorden leveren geen grond op om te oordelen dat betrokkene 1) bij het samenstellen heeft gehandeld in strijd met de eisen die voortvloeien uit het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.

De Accountantskamer begrijpt dat betrokkene 1) zich op het standpunt stelt dat hij (zonder toestemming van [C]) niet gehouden is tot beantwoording van de (22) vragen van klaagster met betrekking tot de jaarrekening over 2014 van [C] en dat hij ook niet verplicht was om klaagster voordat hij een samenstellingsverklaring afgaf, in kennis te stellen van de conceptjaarrekening over dat jaar, omdat klaagster geen partner (meer) was van [C]. Klaagster doet haar andersluidende standpunt steunen op de omstandigheid dat zij in 2014 nog partner van [C] was. Zij heeft echter niet toegelicht wat de (Britse) rechtsvorm “LLP” in het onderhavige geval precies inhoudt en ook niet gesteld dat uit die rechtsvorm en/of het contract met haar voormalige partners voortvloeit dat zij als voormalig partner van  LLP aanspraak zou kunnen maken op inzage in de conceptjaarrekening over 2014 van [C] en op beantwoording van de 22 vragen die zij op 8 februari 2016 aan het kantoor van betrokkene 1) heeft voorgelegd. Klaagster is niet ingegaan op de betwisting van een persoonlijke vriendschap tussen bij “het dossier 2014” betrokken medewerkers van het kantoor van betrokkenen en één van de partners van [C]. De Accountantskamer ziet daarom (en ook voor het overige) geen reden om van betrokkene 1) te verlangen dat hij de relatie met [C] beëindigt. De klacht tegen betrokkene 1) is gezien het vorenstaande eveneens ongegrond te achten.

4.7        Op grond van al het hiervoor overwogene moet de klacht tegen beide betrokkenen in alle onderdelen ongegrond worden verklaard, zodat als volgt wordt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht in alle onderdelen wat betreft beide betrokkenen  ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. R.P. van Eerde (rechterlijke leden) en A.M.H. Homminga AA en mr. drs. J.B. Backhuijs RA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2016.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.