ECLI:NL:TACAKN:2016:51 Accountantskamer Zwolle 16/175 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2016:51
Datum uitspraak: 27-06-2016
Datum publicatie: 27-06-2016
Zaaknummer(s): 16/175 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Juiste toepassing van conceptueel raamwerk inzake een objectiviteitsbedreiging.  

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 16/175 Wtra AK van 27 juni 2016 van

X ,

wonende te [plaats1],

K L A G E R ,

t e g e n

Y ,

kantoorhoudende te [plaats2],

registeraccountant,

B E T R O K K E N E.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 18 januari 2016 ingekomen klaagschrift van 14 januari 2016 met bijlagen;

-        het op 6 april 2016 ingekomen verweerschrift van dezelfde datum met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 29 april 2016 waar zijn verschenen: klager in persoon, bijgestaan door zijn echtgenote, en betrokkene in persoon.

1.3       Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

1.4       Met instemming van betrokkene heeft klager ter zitting nog een aantal aanvullende stukken overgelegd aan de Accountantskamer en aan betrokkene.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sedert [datum] als registeraccountant ingeschreven in het register van het NIVRA (thans de Nba). Vanaf 1 januari 2005 is betrokkene daar ingeschreven als accountant in business.

2.2       Betrokkene is vanaf 2008 samen met een compagnon een investerings- en adviesbedrijf begonnen. De activiteiten zijn ondergebracht in de besloten vennootschap [A] B.V., waarvan betrokkene aandeelhouder is.

2.3       Vanaf 1 juli 2013 houdt betrokkene 75% van de aandelen in [B] B.V., welke BV een accountantskantoor exploiteert.

2.4       Klager en de heer H.E. [C] (hierna [C]) zijn vennoten van V.O.F. [D] (de VOF). Zij exploiteerden een gastenaccommodatie voor paardenliefhebbers in een gehuurde bedrijfsruimte, waarin tevens een manege aanwezig was (hierna: de manege).

2.5       Klager en [C] hebben in 2010 de manege gekocht, zonder in de koopovereenkomst een financieringsvoorbehoud te maken. Klager en [C] kregen de financiering niet rond en ter voorkoming van een contractuele boete ten bedrage van de aanbetaling van € 157.000,-- heeft [A] B.V. de koop overgenomen en de manege voor vijf jaar aan de VOF verhuurd.

2.6       Op 10 april 2012 hebben [A] B.V., de VOF, [D] B.V. (een 100% dochter-BV van [A] B.V.), [C] en klager een overeenkomst gesloten, inhoudende onder meer dat de huurovereenkomst van [A] met de VOF per 1 april 2012 werd beëindigd, dat de activa en de activiteiten per 1 april 2012 van de VOF aan [D] B.V. werden overgedragen en dat [C] en klager een arbeidsovereenkomst zijn aangegaan met [D] B.V.

2.7       De administratie, alsook het opstellen van jaarcijfers van de VOF werd in eerste instantie verzorgd door mevrouw. [E] van [F] Accountants Belastingadviseurs. Betrokkene heeft eind 2012 specificaties gemaakt van inkomsten, kosten en onderlinge betalingen van de VOF jegens [D] B.V. en omgekeerd. Op 16 januari 2013 heeft betrokkene deze specificaties op het kantoor van voormelde [F] overgelegd aan mevrouw [E] en aan haar toegelicht.

2.8       Aan de hand van de onder 2.7 vermelde specificaties is een creditfactuur opgesteld van de VOF aan [D] B.V., waaruit blijkt dat zij [D] B.V. nog € 20.493,-- is verschuldigd.

2.9       Medio 2014 heeft klager betrokkene gevraagd om hem te helpen bij het vervaardigen van de jaarcijfers 2012 van de VOF. De jaarcijfers 2012 zijn op 9 december 2014 door betrokkene besproken met klager en [C].

2.10     Klager en betrokkene, dan wel de door betrokkene beheerste vennootschappen, hebben meerdere juridische procedures gevoerd.

3.         De klacht

3.1       De klacht, zoals deze door de Accountantskamer wordt begrepen, luidt dat betrokkene volgens klager heeft gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels, door voor hem accountantswerkzaamheden te verrichten, terwijl betrokkene daarbij belang had en derhalve niet objectief heeft opgetreden.

3.2       Ten grondslag aan de door klager ingediende klacht liggen, zoals de Accountantskamer begrijpt, de volgende door betrokkene verrichte werkzaamheden:

a. de onder 2.7 vermelde opgestelde specificaties;

b. het opstellen van de jaarcijfers 2012 van de VOF.

3.3       Ter zitting heeft klager het verwijt dat betrokkene de jaarcijfers 2012 van de VOF niet heeft willen aanpassen, omdat deze cijfers niet aansloten op de (later opgestelde) cijfers 2011 en geen nadere toelichting heeft willen geven, ingetrokken.

3.4       Wat door of namens klager bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) doch als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door of namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 33 Wet op de Registeraccountants (oud, hierna: Wet RA) en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 1 januari 2007 tot 4 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (RA’s) (hierna: VGC) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het voor “accountants in business” geldende deel C, en voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014 aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants.

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

de onder 2.7 vermelde specificaties

4.4       De Accountantskamer overweegt dat, daargelaten het antwoord op de vraag of de klacht op dit onderdeel, gelet op het tijdsverloop van drie jaren, ontvankelijk is, klager niet, althans onvoldoende, aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene met het opstellen van onderhavige specificaties heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van objectiviteit. De Accountantskamer neemt daarbij in aanmerking dat de onder 2.7 geschetste gang van zaken namens klager niet is betwist. De Accountantskamer is van oordeel dat deze door betrokkene gekozen handelwijze hem niet op goede gronden tuchtrechtelijk kan worden tegengeworpen. Onder de gegeven omstandigheden, waarbij betrokkene en klager uiteenlopende belangen hadden wat betreft de door betrokkene opgestelde specificaties, heeft betrokkene er goed aan gedaan deze lijst aan een medewerkster van het accountantskantoor, waar de VOF klant was, te overleggen en deze aan haar toe te lichten. Betrokkene heeft aldus, naar het oordeel van de Accountantskamer, terecht een bedreiging gezien voor de naleving van de fundamentele beginselen en heeft met het aldus overleggen en toelichten van zijn specificaties, een juiste waarborg getroffen, waarmee die bedreiging is weggenomen, althans is teruggebracht naar een aanvaardbaar niveau. Gezien het vorenstaande heeft betrokkene niet in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van objectiviteit zoals bedoeld in artikel A-100.4 onder b. van de VGC en uitgewerkt in hoofdstuk A-120 van de VGC. In zoverre is dit klachtonderdeel ongegrond.

jaarcijfers 2012

4.5       Naar de Accountantskamer begrijpt, ziet de klacht op dit onderdeel op het feit dat betrokkene, zijnde aandeelhouder van [A] B.V., vanwege belangenverstrengeling nooit de jaarcijfers 2012 van de VOF had mogen opstellen. De Accountantskamer is van oordeel dat klager, mede gelet op hetgeen overwogen onder 4.3, daarmee niet, althans niet voldoende heeft gesubstantieerd wat er in dit geval tuchtrechtelijk verwijtbaar is aan het, overigens op zijn eigen verzoek, opstellen van de jaarcijfers 2012. Het enkele feit dat betrokkene die cijfers heeft opgesteld, is daartoe onvoldoende. Bovendien zijn deze jaarcijfers opgesteld ten behoeve van het kunnen indienen van de aangifte inkomstenbelasting van klager en heeft betrokkene daarbij geen samenstellingsverklaring gegeven. Gelet op het voorgaande zal de klacht op dit onderdeel eveneens ongegrond worden verklaard.

4.6       De Accountantskamer komt tot de conclusie dat de klacht in al haar onderdelen – dan ook ongegrond dient te worden verklaard.

4.7        Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. W.M. de Vries (rechterlijke leden) en J. Maan AA en drs. W.J. Schoonderbeek RA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2016.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.