ECLI:NL:TACAKN:2016:4 Accountantskamer Zwolle 15/1432 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2016:4
Datum uitspraak: 11-01-2016
Datum publicatie: 11-01-2016
Zaaknummer(s): 15/1432 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie:   In daags voor de zitting ingekomen verduidelijking van de klacht wordt aangevoerd dat betrokkene zich had dienen te realiseren voor welk doel de uitkomsten van zijn werkzaamheden gebruikt zouden worden. Deze stellingen kunnen niet worden beschouwd als een te late en daarom ongeoorloofde uitbreiding van de klacht, omdat de deugdelijkheid van verrichte werkzaamheden altijd mede moet worden beoordeeld aan de hand van de gemaakte afspraken over het doel van die werkzaamheden en over de beperkingen die mogelijk aan die werkzaamheden of de uitkomst daarvan kleven. Het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid brengt mee dat een accountant, die werkzaamheden op zich neemt, zich ten allen tijde, voordat hij met die werkzaamheden aanvangt en ongeacht of die werkzaamheden onder enige standaard vallen, rekenschap geeft van en volstrekte duidelijkheid schept over het doel daarvan. Betrokkene heeft dat niet gedaan. Van betrokkene had voorts gevergd kunnen worden dat hij schriftelijk duidelijk had gemaakt dat hij indicatieve waarderingen en conceptberekeningen had vervaardigd. Ook als kennis wordt gegeven van indicatieve waarderingen van ondernemingen en van conceptberekeningen, moet, als er meer methoden bestaan om een onderneming te waarderen, op heldere wijze uiteen worden gezet welke methode is gehanteerd en waarom voor een bepaalde methode is gekozen, hoe een (concept)berekening tot stand is gekomen en welke gegevens daarbij in aanmerking zijn genomen en welke aannames daarbij zijn gehanteerd. Als er voor een voldragen waardering en berekening nog onvoldoende gegevens beschikbaar zijn, moet dat uiteraard vermeld worden. Berisping.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/1432 Wtra AK van 11 januari 2016 van

X ,

wonende te [plaats1],

K L A A G S T E R ,

raadsman: mr. M.G. Kelder,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. F.T. Serraris.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 8 juli 2015 ingekomen klaagschrift van 7 juli 2015 met bijlagen;

-        het op 31 augustus 2015 ingekomen verweerschrift van 28 augustus 2015;

-        de op 16 oktober 2015 ingekomen brief van 15 oktober 2015 van klaagster met bijlage;

-        de op 29 oktober 2015 ingekomen verduidelijking van het klaagschrift van dezelfde datum;

-        de ter zitting door betrokkene met instemming van klaagster overgelegde e-mail van 20 mei 2014 (van 15:14 uur) met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 30 oktober 2015 waar zijn verschenen: klaagster, bijgestaan door mr. M.G. Kelder, advocaat te Utrecht en haar vader: [A], en betrokkene, bijgestaan door mr. F.T. Serraris, advocaat te Amsterdam, en mr. [B], kantoorgenoot van betrokkene.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister van de NOvAA (vanaf 1 januari 2013 het register van de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants), werkzaam als openbaar accountant-administratieconsulent en verbonden aan [C] Accountants & Belastingadviseurs te [plaats2].

2.2       Klaagster was in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [D] (hierna: [D]).

2.3       Klaagster drijft in de vorm van een eenmanszaak een onderneming op het gebied van gastouderbemiddeling onder de naam: [E] Gastouderbureau (hierna: [E]).

2.4       [D] was, al dan niet middellijk, enig aandeelhouder van [F] Beheer B.V., [F] B.V. en [G] B.V. Deze vennootschappen zullen hierna worden aangeduid als  de ondernemingen van [D].

2.5       Betrokkene heeft jarenlang de IB-aangiften voor klaagster en [D] verzorgd en samenstellingswerkzaamheden verricht voor de ondernemingen van [D].  

2.6       Per e-mail van 6 maart 2014 heeft betrokkene aan klaagster en [D] geschreven:

Ik heb jullie beide vanochtend gesproken rondom de voorgenomen echtscheiding.

Tevens heb ik begrepen dat er al een echtscheidingsmakelaar betrokken is.

We spraken over het feit dat er naast de woning (inclusief de daarop rustende hypotheekschuld en de gekoppelde (spaar)polissen) ook nog een 4-tal ondernemingen zijn

Om transparant naar beide partijen (en ook straks richting de scheidingsmakelaar) te zijn is het goed om een aantal afspraken te maken.

Uit het oogpunt van waardering van alle materiële zaken en de onderneming is een peildatum van 1 januari 2014 (of 31 december 2013) niet onlogisch, ook niet nu ik begrijp dat half januari dit al is gaan spelen.

Op 31 december zijn er van alle betrokken partijen (lees verstrekkers van gelden) jaaropgaven zoals stand van de hypotheek, bankstanden, waarden van polissen.

We hebben gesproken over het feit dat [X] (Accountantskamer: [X]) volgende week dinsdag ongeveer 1,5 week vakantie heeft en dat we daarna een afspraak maken om bij elkaar te zitten.

Afhankelijk van de stukken is het goed om ook de fiscaliteiten te betrekken in de afwegingen rondom de te maken afspraken. Hierin willen we jullie ook ondersteunen daar waar mogelijk.

Ter voorbereiding hierop zou het goed zijn alvast een aantal dingen van jullie te ontvangen (om zo beslagen ten ijs te komen):

Ik zou graag de volgende (kopieën) ontvangen:

-        Stand hypotheek (hypotheken) per 31-12-2013

-        Bankstanden (zowel zakelijk als privé van alle rekeningen, dus van jullie als privé persoon als van de kinderen als van [F] Beheer BV, [F] BV, [G] BV en Gastouderbureau [E])

-        Overzicht van omzet en kosten over 2013 (in Excel of pdf)

-        Overzicht van de voorlopige aanslagen 2013 (inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting)

-        Download bank 2013 (pdf of Excel) van de zakelijke banken.

-        Indien de financiële administratie is bijgewerkt graag een kolommenbalans en het grootboek digitaal.

Indien er zaken onduidelijk zijn, graag even een seintje.

2.7       Per e-mail van 15 mei 2014 heeft betrokkene aan klaagster en [D] onder meer geschreven:

Ik heb overigens nog niet van beide de digid, dus omtrent de volledigheid van de box 3 vermogens kan ik geen uitspraak doen.

Omtrent de waardering: ik ga met de gegevens rekenen. Ik ga ervan uit dat in de [G] BV weinig activiteiten plaatsvinden dus het resultaat zal daar ongeveer nihil bedragen.

Bij [F] Beheer BV (geconsolideerd met [F] BV) ga ik er ook voorlopig van uit dat [D] (Accountantskamer: [D]) in loondienst blijft en de BV’s slapend zijn.

Bij [E] zal ik een paar scenario’s berekenen (groei 2%, geen groei, daling 2%).

Ik weet niet of mijn collega tijdig naar de berekeningen kan kijken, dus een slag om de arm wil ik graag houden. Wel zal ik bij beide dezelfde uitgangspunten hanteren.

De waardering zal een berekende waarde zijn, uitgaande van de huidige wet- en regelgeving. Het is richtinggevend, maar of de markt deze waarde zal betalen is een kwestie van vraag en aanbod.

Ik stuur jullie beide de concepten (Accountantskamer: van de jaarrekeningen) toe dan kunnen jullie deze voorbereiden voor komende dinsdag.

2.8       Op 20 mei 2014 ’s morgens hebben klaagster en [D] in hun voormalige echtelijke woning een bespreking gehad met betrokkene, waarin onder meer de in de e-mail van 15 mei 2014 (onder 2.7) aangekondigde berekeningen van de waarde van de ondernemingen van [D] en van [E] zijn besproken. Betrokkene heeft na afloop deze berekeningen weer ingenomen.

2.9       Per e-mail van 20 mei 2014 om 15:14 uur heeft betrokkene aan klaagster en [D]  geschreven:

Zoals beloofd de onderbouwing van de diverse componenten (de nummering verwijst naar de achterliggende stukken)

De Excel zal ik afzonderlijk mailen.

Als bijlage is bijgevoegd een scan van ‘Verdeelstaat componenten’ en een zevental opgaven en taxaties. In de verdeelstaat is als taxatiewaarde van het huis aan de [adres1] € 260.500 vermeld, als waarde van “[G]-[F]” € 61.000 en als waarde van [E] € 365.000.

2.10     Per e-mail van 20 mei 2014 om 15:20 uur heeft betrokkene aan klaagster en [D] geschreven:

Bijgaand de Excel waarin de verdeling berekend staat

De afzonderlijke componenten hebben jullie inmiddels in bezit.

Het taxatierapport van de woning is in jullie bezit.

De liquide middelen van de kinderen kunnen buiten de verdeling blijven. Gemakshalve is deze 50-50 verdeeld.

Rondom pensioenrechten en banksparen: dit zijn bruto bedragen waar nog inkomstenbelasting op rust (bij huidige wet- en regelgeving maximaal 52%).

Bij tussentijds afkopen wordt dit verhoogd met 20% revisierente.

Ter vereenvoudiging is gekozen om het percentage op 50% te stellen.

Mochten er nog vragen of opmerkingen zijn, dan verneem ik dat graag.

Als bijlage is bijgevoegd een Excel-werkblad “Verdeelstaat componenten”. In deze verdeelstaat is de taxatiewaarde van het huis aan de [adres1] gesteld op € 262.500, de waarde van “[G]-[F]” op € 61.000 en de waarde van [E] op € 236.000.

2.11     Per e-mail van 21 mei 2014 om 12:10 uur heeft [D] aan betrokkene gevraagd:

In de bijlage het convenant dat [X] en ik vanavond zullen ondertekenen. Als bijlage wil ik graag toevoegen de waarde bepaling van [F]-[G] (48k) en [E] (236k), kun je mij deze voor vanavond toesturen?

Als bijlage is bijgevoegd het convenant inzake de scheiding [X] – [D]. In dat convenant staat onder meer:

Onderstaand de financiële verdeling van middelen en waardes welke tot stand gekomen is met behulp van accountants bureau [C] ([Y]).

2.12     Per e-mail van 21 mei 2014 om 12:32 uur heeft betrokkene aan klaagster en [D] geschreven:

Zoals afgesproken de bijlagen zoals benoemd in het convenant.

Als bijlagen zijn onder meer bijgevoegd de navolgende berekeningen, waarbij de aandeelhouderswaarde van [E] € 236.000 bedraagt en de aandeelhouderswaarde van [F] Beheer BV geconsolideerd € 61.000.

[E]

werkelijkheid 2013,

inschattingen 2014 en verder

2013

2014

2015

2016

2017

2018

na 2018

totaal

netto resultaat na vennootschapsbelasting

22

22

22

22

22

22

afschrijvingen

5

5

5

5

5

5

operationele cash flow

27

27

27

27

27

27

investeringen

0

4

0

0

0

0

vrije cashflow

27

27

27

27

27

27

165

contante waarde bij een Keu van         14%

24

18

18

16

14

12

75

177

rentedragende schuld

-31

boventallige cash

90

aandeelhouderswaarde

236

[F] Beheer BV gecons

werkelijkheid 2013,

inschattingen 2014 en verder

2013

2014

2015

2016

2017

2018

na 2018

totaal

netto resultaat na vennootschapsbelasting

19

-4

-2

-2

-2

-2

afschrijvingen

11

3

0,5

0,5

0,5

0,3

operationele cash flow

30

-1

-1,5

-1,5

-1,5

-1,7

investeringen

0

0

0

0

0

0

vrije cashflow

30

-1

-1,5

-1,5

-1,5

-1,7

-13

contante waarde bij een Keu van         14%

26

-1

-1

-1

-1

-1

-6

16

rentedragende schuld

-93

boventallige cash

138

aandeelhouderswaarde

61

2.13     [D] en klaagster hebben op 21 mei 2014 een convenant inzake echtscheiding (hierna: het convenant) ondertekend en op [datum] heeft de rechtbank Midden-Nederland de echtscheiding tussen hen uitgesproken.

2.14     In het onder 2.13 vermelde convenant is een financiële verdeelstaat opgenomen waarin onder meer de onder 2.3 en 2.4 vermelde vermogensbestanddelen als component zijn meegenomen. Aan het convenant zijn onderliggende stukken inzake de waardering en waardes als bijlagen gehecht.

2.15     Betrokkene heeft met dagtekening 20 juni 2014 een factuur aan klaagster gestuurd, waarop onder de noemer verrichte werkzaamheden tot en met 31 mei 2014 een bedrag van € 1.375 in rekening is gebracht voor diverse accountantswerkzaamheden met als specificatie:

Doorspreken waarderingsproblematiek

Scenario’s uitwerken

2.16     [H] RA RV (hierna: [H]) heeft op verzoek van klaagster de vermogensverdeling die klaagster en [D] in het convenant zijn overeengekomen, beoordeeld en klaagster bij brief van 3 juli 2015 van de uitkomst van deze beoordeling in kennis gesteld.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de door klaagster ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift, de verduidelijking van het klaagschrift van 29 oktober 2015 en de daarop door en namens klaagster ter zitting gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a. Betrokkene heeft de opdracht van [D] en klaagster, in verband waarmee hij aan hen de onder 2.5 vermelde e-mail van 6 maart 2014 heeft gezonden, niet volgens de toepasselijke beroepsregels vastgelegd en hij had die opdracht achteraf bezien niet mogen aanvaarden.

b.  Betrokkene heeft op 15, 20 en 21 mei 2014 tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door:

i.          op 20 mei 2014 de conceptwaarderingen en de overige posten van de

verdeelstaat met klaagster en [D] te bespreken terwijl bijvoorbeeld zijn

conceptwaarderingen nog steeds niet beoordeeld waren door de waarderingsspecialist op zijn kantoor;

            ii.        in zijn mail van 20 mei 2014 waarin hij de verdeelstaat toestuurde aan

klaagster en [D], noch op die verdeelstaat te vermelden dat het om een concept ging, noch in de mail zelf te vermelden, dat het om een concept ging, waarvan in ieder geval de gegevens (nog) niet geschikt waren om als grondslag voor een verdeling van het gezamenlijke vermogen te gebruiken;

            iii.       naar aanleiding van het eenzijdige verzoek daartoe van de zijde van [D],

in de wetenschap dat zijn concept verdeelstaat gebruikt werd voor een convenant, op 21 mei 2014 de waardebepalingen van de ondernemingen, zonder enig voorbehoud of vermelding dat het concepten betrof, aan klaagster en [D] te sturen.

c. De door betrokkene verstrekte verdeelstaat en in het bijzonder de waardering van de eenmanszaak van klaagster missen een deugdelijke grondslag.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Nu de klacht betrekking heeft op het handelen van betrokkene en/of het nalaten daarvan van na 4 januari 2014, moet dit worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4.1    De Accountantskamer merkt over de reikwijdte van de klacht nog op dat zij, zoals blijkt uit het vorenstaande, uitgaat van de formulering van de klacht in de verduidelijking van het klaagschrift. Die verduidelijking is daags voor de zitting door de raadsman van klaagster, die zich op diezelfde dag als zodanig heeft gesteld, aan de Accountantskamer en de raadsman van betrokkene gezonden, en ter zitting toegelicht. Betrokkene heeft ter zitting gesteld dat hij zich onvoldoende heeft kunnen voorbereiden op zijn verweer tegen wat in die verduidelijking staat. De Accountantskamer kan betrokkene hierin niet volgen. Daartoe is als volgt overwogen.

4.4.2    In het klaagschrift wordt geklaagd over de gebrekkige onderbouwing van de waardering van [E] als onderdeel van wat klaagster aanduidt als de “vermogensopstelling” die betrokkene heeft vervaardigd, en over posten die volgens klaagster niet correct zijn opgenomen in de “verdeelstaat”, die betrokkene heeft verstrekt, en over andere posten, die daarin ten onrechte niet zijn opgenomen. Het in het verweerschrift neergelegde verweer houdt (primair en samengevat) in dat betrokkene aan klaagster en [D] (in overeenstemming met artikel 15 van de VGBA) herhaalde malen duidelijk heeft gemaakt dat hij alleen indicatieve berekeningen had vervaardigd, waaraan geen zekerheid kon worden ontleend. Klaagster en [D] zijn buiten betrokkene om in het door hen gesloten convenant afgeweken van die berekeningen. Die berekeningen zijn volgens betrokkene niet (evident) onjuist, onbegrijpelijk of onredelijk. In de verduidelijking van de klacht wordt herhaald dat zowel de waardering van [E] als de verdeelstaat op een ondeugdelijke grondslag berusten. Daarnaast wordt aangevoerd dat betrokkene zich, voordat hij een aanvang maakte met zijn werkzaamheden, conform de toepasselijke beroepsregels had dienen te realiseren voor welk doel klaagster en [D] de uitkomsten van zijn werkzaamheden wilden gebruiken en dat hij klaagster en [D] onvoldoende duidelijk erop heeft gewezen dat de berekeningen die hij had vervaardigd, (nog) niet voor dat doel gebruikt konden worden. Die stellingen kunnen niet worden beschouwd als een (te late en daarom) ongeoorloofde uitbreiding van de klacht, omdat de deugdelijkheid van (de uitkomst van) verrichte werkzaamheden altijd mede moet worden beoordeeld aan de hand van de gemaakte afspraken over het doel van die werkzaamheden (of de daarover door betrokkene gewekte verwachtingen, al dan niet impliciet) en over de beperkingen die mogelijk aan die werkzaamheden of de uitkomst daarvan kleven. Betrokkene heeft zich dus moeten en dus ook kunnen voorbereiden op wat in de verduidelijking van de klacht staat, nog daargelaten dat hij zich ter zitting in voldoende mate heeft kunnen verweren tegen die verduidelijking. De beoordeling van de klacht zou overigens niet anders zijn geweest indien de verduidelijking zou zijn uitgebleven.  

aanvaarding en vastlegging opdracht

4.5       Klaagster voert ter onderbouwing van haar onder 3.2.a omschreven klacht aan dat betrokkene, behoudens in zijn e-mail van 6 maart 2014, niets van de opdracht heeft vastgelegd. Dat had wel gemoeten, nu de advisering over de financiële gevolgen van de echtscheiding, ook de waardering van [E] en de ondernemingen van  [D] behelsde en daarom een opdracht is als bedoeld in standaard 4400 of standaard 3000 van de Nadere voorschriften controle en overige standaarden (NVCOS), op grond waarvan de accountant er zeker van moet zijn en deugdelijk moet vastleggen wat de overeengekomen werkzaamheden en de voorwaarden van de opdracht zijn. Door in de e-mail van 6 maart 2014 op te nemen dat voor de waardering 1 januari 2014 als peildatum zal worden gehanteerd, heeft betrokkene de indruk gewekt dat er sprake is van assurance. Gezien de uitkomsten van de werkzaamheden heeft het er alle schijn van dat betrokkene onvoldoende bekwaam was om ze uit te voeren en dat had reden moeten zijn om de opdracht niet te aanvaarden, aldus klaagster.

4.6       Betrokkene heeft als verweer aangevoerd dat er nog geen reden was voor een opdrachtbevestiging, omdat hij nog niet aan de werkzaamheden was begonnen. In de bespreking op 20 mei 2014 zijn (slechts) verschillende waarderingsmethoden toegelicht en eerst nadat een waarderingsmethode was gekozen, zou de opdracht worden vastgelegd.

4.7       De Accountantskamer overweegt dat betrokkene, mede gelet op zijn onder 2.6 vermelde e-mail, in ieder geval op 6 maart 2014 een aanvang heeft gemaakt met zijn werkzaamheden ten behoeve van klaagster en [D]. Die werkzaamheden behelsden mede het waarderen van de ondernemingen die in de gemeenschap van goederen vielen en moeten dan ook worden beschouwd als adviesdiensten met betrekking tot een voorgenomen transactie zoals bedoeld in NVCOS 5500N. Daaruit volgt dat overeenstemming bereikt moet worden met de opdrachtgever over de doelstelling van de werkzaamheden en de opdrachtvoorwaarden en dat die overeenstemming schriftelijk moet worden vastgelegd. Wat die opdrachtbevestiging minimaal dient te bevatten is opgesomd in paragraaf 19 van NVCOS 5500N. Daartoe behoort ook een mededeling over de mate van zekerheid die ontleend kan worden aan de uitkomst van de werkzaamheden. Naar het oordeel van de Accountantskamer kan de onder 2.6 vermelde e-mail van 6 maart 2014 niet als een opdrachtbevestiging in de zin van NVCOS 5500N worden beschouwd. Het feit dat de werkzaamheden, zoals het is verwoord in het verweerschrift, uiteindelijk beperkt zijn gebleven  “tot het doorspreken van de waarderingsmethodiek en het uitwerken van scenario’s” en als zodanig zijn gefactureerd, levert geen grond op betrokkene ontslagen te achten van de hier aan de orde zijnde verplichting. Om een opdrachtbevestiging te kunnen sturen hoefde er ook niet, zoals betrokkene kennelijk meent, overeenstemming te bestaan over de te hanteren waarderingsmethode. De hiervoor vastgestelde verzuimen leveren een schending op van het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid dat volgens artikel 13 van de VGBA ook inhoudt dat de accountant de bij een professionele dienst relevante wet- en regelgeving toepast, zodat klachtonderdeel 3.2.a in zoverre gegrond moet worden verklaard. De Accountantskamer wijst er ten overvloede op dat het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid (evenals het beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid in de VGC) meebrengt dat een accountant, die werkzaamheden op zich neemt, zich ten allen tijde, voordat hij met die werkzaamheden aanvangt en ongeacht of die werkzaamheden onder enige standaard vallen, rekenschap geeft van en volstrekte duidelijkheid schept over het doel daarvan. De noodzaak daartoe klemt te meer in een situatie zoals de onderhavige, waarin klaagster en [D] (naar alle waarschijnlijkheid ) tegengestelde (financiële) belangen hebben. Voor het oordeel dat betrokkene niet beschikte over de vereiste deskundigheid om de opdracht uit te voeren, zijn (mede gelet op wat hierna zal worden overwogen) te weinig aanknopingspunten. In zoverre is dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.

de presentatie van de door betrokkene geleverde stukken

4.8       Klachtonderdeel 3.2.b. komt er samengevat op neer dat betrokkene bij het bespreken en het toesturen van de berekeningen en de verdeelstaat onvoldoende duidelijk heeft gemaakt aan klaagster en [D] en aan de (de in het verweerschrift als zodanig aangeduide) echtscheidingsadvocaat, die zij hadden ingeschakeld en die de berekeningen en de verdeelstaat ook onder ogen zou krijgen, dat het om conceptberekeningen ging, die daarom niet als basis voor een te sluiten convenant konden dienen en daarvoor dan ook niet gebruikt mochten worden.

4.9       Betrokkene heeft als verweer aangevoerd dat het voor klaagster en [D] voldoende duidelijk was dat zijn waarderingen en berekeningen indicatief van aard waren. Daartoe heeft hij verwezen naar zijn onder 2.6 vermelde e-mail van 15 mei 2014 in het bijzonder naar de passages:

-“nog niet van beide de digid, dus omtrent de volledigheid van de box 3 vermogens kan ik geen uitspraak doen.”

-“er ook voorlopig van uit dat [D] in loondienst blijft en de BV’s slapend zijn.

Bij [E] zal ik een paar scenario’s berekenen (groei 2%, geen groei, daling 2%).”

-“Ik weet niet of mijn collega tijdig naar de berekeningen kan kijken, dus een slag om de arm wil ik graag houden. Wel zal ik bij beide dezelfde uitgangspunten hanteren.”

-“een berekende waarde (…) Het is richtinggevend, maar of de markt deze waarde zal betalen is een kwestie van vraag en aanbod.”.

-“Ik stuur jullie beide de concepten toe dan kunnen jullie deze voorbereiden voor komende dinsdag.”.

In de pleitnota is daaraan nog toegevoegd:

9.   Tijdens de (…) bespreking van 20 mei 2014 met man en vrouw herhaalt verweerder

zijn uitdrukkelijke voorbehouden. Man en vrouw geven beiden aan dit te begrijpen. Verweerder

spreekt uitvoerig met man en vrouw over de te hanteren waarderingsmethode voor de

ondernemingen. Hierbij passeren ook zijn voorlopige conceptopstellingen de revue, maar om de

zojuist genoemde reden (het zijn slechts indicatieve concepten) verstrekt verweerder deze op dat

moment niet aan man en vrouw.

Betrokkene heeft voorts benadrukt dat hij de verdeelstaat, waarop klaagster het oog heeft, niet heeft opgesteld. Hij is ook niet betrokken geweest bij het opstellen van het convenant en evenmin bij de afspraken over de verdeling die klaagster en [D] hebben gemaakt. In de pleitnota is dienaangaande nog aangevoerd:

10. Man en vrouw hebben dan al onderling een voorlopige verdeelstaat opgesteld. Partijen spreken af

dat verweerder de tot dan toe van partijen verkregen stukken koppelt aan de componenten in die

verdeelstaat. Later diezelfde middag (20 mei 2014, 15:14 uur) stuurt verweerder conform afspraak

de onderliggende stukken, waarbij hij op de verdeelstaat van man en vrouw een nummering

aanbrengt die overeenkomt met de stukken. De onderliggende stukken betreffen door man en vrouw

zelf aangeleverde documenten van derden, zoals taxatierapporten van de woning en de boot; dus

geen waardebepalingen of berekeningen van verweerder. Dit is de enige bemoeienis die verweerder

met de verdeelstaat heeft.

11. Kennelijk gaan man en vrouw (beiden zelfstandig ondernemer (geweest)) in samenspraak met de

mediator nadien zelf aan de slag met een echtscheidingsconvenant. Verweerder is hier niet bij

betrokken. Op woensdagmiddag 21 mei 2014 stuurt de man aan verweerder “het convenant dat [X]

en ik vanavond zullen ondertekenen” (…) (onderstreping advocaat). De voormalig echtelieden zijn

er dan kennelijk onderling al helemaal uit en willen graag vaart maken met de afhandeling. In het

convenant nemen zij hun eigen verdeelstaat op.

12. Als bijlage bij het convenant willen man en vrouw aanhechten de conceptwaardebepalingen van

verweerder ter zake hun beider ondernemingen. Man en vrouw hadden kennelijk onderling al

gekozen voor een bepaalde waardering (verweerder had slechts indicaties/scenario’s aangegeven,

ook omdat niet alle gegevens beschikbaar waren). Het verzoek aan verweerder is namelijk om vóór

die avond de “waarde bepaling van [F]-[G] (48k) en [E] (236K)” (onderstreping

advocaat) door te sturen. Verweerder wil uiteraard de door man en vrouw verlangde vlotte

afwikkeling niet in te weg staan en geeft diezelfde middag gehoor aan hun verzoek. Hij stuurt

expres niet de gehele conceptberekeningen toe, maar uitsluitend de (voorlopige) uitkomsten

              daarvan.

4.10     De Accountantskamer stelt allereerst vast dat betrokkene in geen enkel stuk dat hij heeft toegezonden, en in geen enkele begeleidende e-mail duidelijk heeft gemaakt dat het om indicatieve waarderingen en conceptberekeningen ging. Dat kon wel van hem worden gevergd aangezien een opdrachtgever of een gebruiker, die op de hoogte wordt gebracht van de uitkomst van verrichte werkzaamheden, in staat moet worden gesteld de aard van die werkzaamheden te beoordelen. Nu betrokkene klaagster en [D] telkens schriftelijk in kennis heeft gesteld van de uitkomsten van zijn werkzaamheden, had van hem gevergd kunnen worden dat hij eveneens schriftelijk duidelijk had gemaakt dat het om indicatieve waarderingen en conceptberekeningen ging, en kon hij niet volstaan met mondelinge mededelingen van die strekking. De noodzaak om de hiervoor bedoelde duidelijkheid te verschaffen was des te meer aanwezig toen betrokkene uit de e-mail van [D] van 21 mei 2014 (2.11) kon opmaken dat de waardebepalingen die hij had gemaakt, zouden worden gebruikt bij en als bijlage worden toegevoegd aan een te ondertekenen convenant. Zeker bij het toesturen van deze waardebepalingen had betrokkene daarom expliciet moeten vermelden dat de waardebepalingen indicatief waren en dat daaraan, zoals is voorgeschreven voor een uit te brengen rapport met betrekking tot een adviesdienst in de zin van NVCOS 5500N, geen assurance kon worden ontleend. Ter zitting heeft betrokkene, desgevraagd, bevestigd dat hij zich bij het toesturen realiseerde dat de waardebepalingen nog verder uitgewerkt dienden te worden, terwijl hij voorts wist dat de waardebepalingen gebruikt zouden worden bij het op dezelfde dag te sluiten convenant. Opmerking verdient in dit verband dat er geen enkel beletsel bestaat om een uit te brengen rapport als een conceptrapport te bestempelen. Gezien het vorenstaande moet dit klachtonderdeel in zoverre gegrond worden verklaard. De hiervoor vastgestelde verzuimen leveren een schending op van de toepasselijke bepalingen van de NVCOS 5500N en tevens van het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid zoals bedoeld in artikel 2 onder d van de VGBA.  Dat de onder 2.9 en 2.10 vermelde verdeelstaten door betrokkene zijn opgesteld, zoals klaagster stelt, is ook ter zitting niet aannemelijk geworden - veeleer moet worden aangenomen dat deze zijn opgesteld door [D]. In zoverre is het klachtonderdeel daarom ongegrond.

deugdelijkheid grondslag verdeelstaat en waardeberekeningen ondernemingen

4.11     Wat betreft de onderbouwing van het laatste klachtonderdeel heeft klaagster verwezen naar de onder 2.16 vermelde brief van [H], waarin de waardering van de ondernemingen en andere posten opgenomen in de vermogensverdeling tussen klaagster en [D] zijn beoordeeld.

4.12     Betrokkene heeft (ook) op dit punt aangevoerd dat het nooit tot een voldragen waarderingstraject van de ondernemingen is gekomen, dat klaagster en [D] dat hadden begrepen, dat zij het kennelijk onderling eens zijn geworden over de waarderingen en (samengevat) dat die waarderingen goed verdedigbaar zijn en daarom op deugdelijke grondslagen berusten. Hij heeft voorts herhaald dat de verdeelstaat niet door hem is opgesteld.

4.13     De Accountantskamer stelt vast dat, zoals reeds onder 4.10 is geoordeeld, ook ter zitting niet aannemelijk is geworden dat betrokkene de opsteller is van de onder 2.9 en 2.10 vermelde verdeelstaten. Hieruit volgt naar het oordeel van de Accountantskamer dat dit klachtonderdeel reeds hierom in zoverre ongegrond is. Dat betekent dat onbesproken kan blijven of, zoals [H] in zijn brief van 3 juli 2015 heeft aangevoerd, bepaalde posten, al dan niet terecht, buiten de vermogensverdeling zijn gehouden.

4.14     In zijn brief van 3 juli 2015 concludeert [H] dat de ondernemingen van [D] in het convenant voor een te laag bedrag zijn opgenomen, [E] voor een te hoog bedrag en dat de waardering in meer opzichten gebreken vertoont.

4.15     De Accountantskamer wijst erop dat ingevolge de NVCOS 5500N een uit te brengen rapport altijd dient te voldoen aan de in de VGBA opgenomen regelgeving en daarmee ook aan de eisen die voortvloeien uit het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Dat geldt onverkort als kennis wordt gegeven (zoals betrokkene naar zijn zeggen heeft gedaan) van indicatieve waarderingen van ondernemingen die stoelen op conceptberekeningen. Dat houdt concreet in dat, als er meer methoden bestaan om een onderneming te waarderen, op heldere wijze uiteen wordt gezet welke methode is gehanteerd en waarom voor een bepaalde methode is gekozen, hoe een (concept)berekening tot stand is gekomen en welke gegevens daarbij in aanmerking zijn genomen en welke aannames daarbij zijn gehanteerd. Als er voor een voldragen waardering en berekening nog onvoldoende gegevens beschikbaar zijn, moet dat uiteraard vermeld worden. De Accountantskamer stelt vervolgens vast dat de onder 2.12 weergegeven berekeningen en waardebepalingen nog niet het begin van een toelichting zoals hiervoor bedoeld bevatten. Daargelaten het antwoord op de vraag of de waarderingen juist zijn, komt de Accountantskamer reeds hierom tot het oordeel dat de klacht op dit onderdeel gegrond is. De Accountantskamer kan en zal hiermee volstaan, ook al omdat zij zich bij gebrek aan onbetwiste gegevens niet in staat acht de juistheid van die waarderingen nader te beoordelen.

maatregel

4.16     Indien een klacht of één of meer onderdelen daarvan gegrond wordt verklaard, kan de Accountantskamer ingevolge artikel 2 Wtra een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daaromtrent houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van de verzuimen van de betrokkene en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan. Betrokkene heeft herhaalde malen in strijd gehandeld met een voor hem geldend fundamenteel beginsel en niet valt uit te sluiten dat klaagster nadeel heeft ondervonden van de wijze waarop betrokkene invulling heeft gegeven aan de opdracht. Anderzijds is meegewogen dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak alles overziende de maatregel van berisping passend en geboden.

4.17      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht tegen betrokkene gegrond in voege als hiervoor omschreven;
  • legt ter zake aan betrokkene de maatregel van berisping op;
  • verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;
  • verstaat dat betrokkene op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra het door klaagster betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagster vergoeden.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. A.M. van Amsterdam (rechterlijke leden) en S.L.J. Graafsma RA en J. Maan AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2016.

_________                                                                                        __________

secretaris                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.