ECLI:NL:TACAKN:2016:23 Accountantskamer Zwolle 15/1866 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2016:23
Datum uitspraak: 18-03-2016
Datum publicatie: 18-03-2016
Zaaknummer(s): 15/1866 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Verstrekt overzicht van de verwerking van ontvangen betalingen op openstaande bedragen geeft voldoende inzicht. Het overzicht had eerder verstrekt moeten worden maar die traagheid is onder de gegeven omstandigheden onvoldoende om de klacht gegrond te verklaren.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/1866 Wtra AK van 18 maart 2016 van

X ,

wonende te [plaats1],

K L A G E R ,

gemachtigde: [A],

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats1],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1.      De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken:

-        het op 28 augustus 2015 ingekomen klaagschrift van (de advocaat van) klager, met bijlagen;

-        het op 5 november 2015 ingekomen verweerschrift van betrokkene.

1.2.      De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 8 januari 2016 waar zijn verschenen: [A] namens klager, bijgestaan door [B] (echtgenote van klager), alsmede betrokkene.

1.3.      Klager en betrokkene hebben ter zitting hun standpunten doen toelichten (klager aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd, met daarbij gevoegd een schriftelijke verklaring met bijlage van de echtgenote van klager) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1.      Klager en zijn echtgenote hebben van 2001 tot eind 2006 een restaurant te [plaats1] geëxploiteerd. De exploitatie is beëindigd vanwege tegenvallende bedrijfsresultaten.

2.2.      Betrokkene is als openbaar accountant verbonden aan [A] Accountants te [plaats1]. Tot en met 2006 was hij verbonden aan [C] Accountants te [plaats2] en van 2007 tot en met 2013 aan [D] Accountants & Belastingadviseurs, eveneens te [plaats2].

Hij heeft vanaf medio 2003 voor klager accountantswerkzaamheden uitgevoerd (waaronder het bijhouden van de financiële administratie van genoemd restaurant en het opmaken van de jaarrekening) alsmede overige werkzaamheden (diverse belastingaangiften zoals loon- en omzetbelasting voor het restaurant en inkomstenbelasting voor klager en diens echtgenote).

2.3.      Betrokkene factureerde zijn werkzaamheden door middel van voorschotnota’s; na afronding van de werkzaamheden voor een bepaald boekjaar volgde voor dat boekjaar een eindafrekening. De eerste voorschotnota van betrokkene zag op werkzaamheden voor het tweede kwartaal van 2003, en werd verzonden op 1 juli 2003. De laatste voorschotnota zag op werkzaamheden voor het laatste kwartaal van 2006, en werd verzonden op 30 december 2006. De laatste eindafrekening (voor reguliere werkzaamheden voor het boekjaar 2006 en nagekomen werkzaamheden in 2007 en 2008) is verstuurd op 10 juni 2009.

2.4.      Omdat klager niet in staat was alle ontvangen declaraties tijdig te voldoen, verstuurde betrokkene vanaf 2005 tevens rentenota’s. Op 30 maart 2011 werd de laatste rentenota verstuurd. Omdat daarna een betalingsregeling werd overeengekomen, heeft betrokkene verder afgezien van het versturen van rentenota’s.

2.5.      Klager heeft op 10 april 2013 aan betrokkene een e-mailbericht gestuurd met (voor zover hier van belang) het navolgende verzoek:

“Kunnen wij een specificatie krijgen van alle rekeningen die wij van jullie hebben ontvangen, en wat wij al betaald hebben.”

Naar aanleiding daarvan heeft klager van betrokkene ontvangen een uitdraai van twee bladzijden, met de tussen 1 oktober 2004 en 30 maart 2011 verzonden facturen (zowel voor de reguliere werkzaamheden als de rentenota’s), de factuurnummers en -data, de tot dan ontvangen betalingen en het openstaande saldo per factuur. De nog openstaande bedragen (in totaal een bedrag van € 20.271,42) zagen op facturen die op of vóór 10 april 2008 zijn uitgereikt.

2.6       Op verzoek van klagers gemachtigde hebben klager en die gemachtigde in september 2014 een gesprek gehad met betrokkene over de schuld van klager aan betrokkene. Naar aanleiding daarvan heeft klager betrokkene een aan hem (klager) gerichte brief van die gemachtigde van 6 oktober 2014 doen toekomen, waarin gesteld wordt dat er naar aanleiding van het verzoek “in 2013” geen goed gespecificeerd totaaloverzicht was verstrekt, en dat gehoopt wordt dat betrokkene een drietal concrete vragen kan beantwoorden. Betrokkene heeft op de toezending van die brief niet gereageerd en evenmin op een sommatie dat alsnog te doen bij brief van 19 november 2015, maar de vordering ter incasso uit handen gegeven. Daarna is schriftelijk gecorrespondeerd tussen de advocaat van klager en die van betrokkene.

2.7       In het verweerschrift is een opgave gekopieerd (die eerder was opgenomen in een e-mailbericht van de advocaat van betrokkene aan de advocaat van klager) met de op 27 februari 2015 nog openstaande bedragen, zijnde € 12.671,--, eveneens met vermelding van factuurnummers en -data.

3. De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. In het bijzonder wordt betrokkene verweten dat hij klager geen inzicht heeft gegeven in de verwerking (afboeking) van de ontvangen betalingen op de verschillende openstaande bedragen. Op de overige onderdelen van de klacht zal in rubriek 4. van deze uitspraak worden ingegaan.

3.2.      Voor zover het klaagschrift mede zou kunnen worden opgevat als een klacht over het ontbreken van specificaties (in of) bij de toegezonden facturen en het ontbreken van onderbouwing van toegezonden rentenota’s, heeft de gemachtigde van klager ter zitting (desgevraagd) bevestigd te onderkennen dat een dergelijk klachtonderdeel (deels gezien de termijn van zes jaar, te rekenen vanaf het toezenden van de facturen, en deels gezien de termijn van drie jaar na de constatering van het ontbreken van specificaties en de onderbouwing van rentenota’s) te laat zou zijn ingediend (en daarmee niet-ontvankelijk zou zijn), en daarom geen deel uitmaakt van de (door de Accountantskamer te behandelen) klacht.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 51 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (hierna: Wet AA) en ingaande 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant bij het beroepsmatig handelen respectievelijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaatshad in de periode van 17 januari 2007 tot 4 januari 2014, worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (AA’s) (de VGC) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1, en, voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014, aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (hierna: VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Betrokkene wordt, zo begrijpt de Accountantskamer, in de eerste plaats verweten dat hij klager op diens verzoek van 10 april 2013 geen inzicht heeft gegeven in de verwerking (afboeking) van de betalingen op de verschillende openstaande bedragen. Uit het aan klager toegestuurde overzicht zoals vermeld onder 2.5 is echter op te maken welke facturen nog (deels) openstaan. Het betreft de tussen 2 september 2005 en 31 december 2006 geboekte facturen die in het geheel nog niet zijn voldaan, alsmede een op 10 april 2008 verzonden factuur die deels is betaald. Van de overige geboekte facturen is steeds vermeld wanneer en welke deelbetalingen op deze facturen zijn afgeboekt waarna een openstaand bedrag van nihil resteert. Zo wordt bijvoorbeeld van de factuur met nummer 40957 de “Boekstukdatum” 1 oktober 2004 vermeld en het factuurbedrag ad € 727,76 alsmede de betaling per 24 oktober 2007 ad € 371,56 en de betaling per 5 december 2007 ad € 356,20, waarmee de factuur is voldaan.

4.5       Gelet op het voorgaande is de Accountantskamer van oordeel dat de klacht voor zover die ziet op dit hiervoor bedoelde overzicht, niet slaagt. Aan klager kan worden toegegeven (zoals betrokkene ook ter zitting heeft erkend) dat betrokkene vlotter had moeten reageren (op het verzoek van 10 april 2013) en het overzicht eerder had kunnen (doen) toesturen. Echter, deze traagheid is onder de gegeven omstandigheden onvoldoende om de klacht gegrond te verklaren. De Accountantskamer neemt daarbij in aanmerking het tijdsverloop tussen het verzoek en de laatste facturen (die dateren van 10 juni 2009 en 30 maart 2011), alsmede dat betrokkene (zoals hij ter zitting heeft toegelicht) voor de beantwoording van het verzoek mede afhankelijk was van de medewerking van de organisaties waarbinnen hij destijds ([C] Accountants en [D] Accountants) zijn werkzaamheden verrichtte.  

4.6       Uit het verweerschrift valt af te leiden dat de drie concrete vragen geformuleerd in de brief van 6 oktober 2014 (bedoeld onder 2.6), waarop de klacht ook betrekking heeft, zijn beantwoord in een brief van 20 april 2015. Van de kant van klager is dat ter zitting niet weersproken. Dat beantwoorden had ook eerder gemoeten, maar ook dat verzuim is niet voldoende voor het gegrond verklaren van de klacht.

4.7       Klager stelt voorts dat betrokkene tijdens het gesprek in september 2014 heeft gezegd dat hij maar één rentenota had verzonden. Achteraf is geconstateerd (en blijkt ook uit het verweerschrift) dat dit onjuist is. Klager leidt hieruit af dat betrokkene hierover in dat gesprek heeft gelogen. Betrokkene heeft niet op dit verwijt gereageerd. Niet aannemelijk is echter geworden dat betrokkene over dit punt willens en wetens onwaarheid heeft gesproken. Daaruit volgt dat de klacht ook voor zover die betrekking heeft op deze uitlating ongegrond is. 

4.8       Hetgeen overigens nog door klager naar voren is gebracht, leidt niet tot andere oordelen. Zo kan de omstandigheid dat klager door derden (in verband met een borgstelling) ertoe is gebracht om van de diensten van betrokkene gebruik te (blijven) maken, niet aan betrokkene worden tegengeworpen. Hetzelfde geldt voor de keuze van betrokkene om zijn werkzaamheden op enig moment via [D] Accountants en daarna via [Y] Accountants uit te oefenen. Niet valt in te zien (zonder nadere toelichting, welke ontbreekt) dat betrokkene gehouden was om daarover met klager te overleggen en/of zijn toestemming te vragen.

4.9       De klacht dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

  5.        Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. A.M. van Amsterdam (rechterlijke leden) en mr. drs. J.B. Backhuijs RA en D.J. ter Harmsel AA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2016.

_________                                                                                        __________

secretaris                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.