ECLI:NL:TACAKN:2016:19 Accountantskamer Zwolle 16/10 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2016:19
Datum uitspraak: 14-03-2016
Datum publicatie: 14-03-2016
Zaaknummer(s): 16/10 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: klacht kennelijk niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Klacht kennelijk niet-ontvankelijk i.v.m. driejaarstermijn. Zaak op de voet van art. 39 Wtra door de voorzitter zonder zitting afgedaan en niet ontvankelijk verklaard.

ACCOUNTANTSKAMER

                                                                                                            VOORZITTER

BESLISSING ex artikel 39, eerste lid, van de Wet tuchtrechtspraak accountants Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 16/10 Wtra AK van 14 maart 2016 van

dr. X ,

wonende te [plaats1],

K L A G E R ,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

advocaat: mr. J.M.H.W. Bindels.

1. Het verloop van de procedure

De voorzitter van de Accountantskamer heeft kennisgenomen van:

-        een op 29 december 2015 ingekomen klaagschrift van 23 december 2015, zonder bijlagen, met daarin niet-, dan wel onvoldoende, gespecifieerde verwijten aan het adres van betrokkene inzake niet onpartijdigheid en belangenverstrengeling; 

-        een op 1 februari 2016 ingekomen brief van klager van 28 januari 2016, met bijlagen, zijnde een reactie op een schriftelijk verzoek van 4 januari 2016 van de (secretaris van de) Accountantskamer aan klager om ‑ onder meer ‑ specificatie van de klacht;

-        het op 29 februari 2016 ingekomen verweerschrift van 29 februari 2016, met bijlagen.

2. De beoordeling

2.1       Betrokkene heeft in de periode 2004-2013 de jaarrekeningen samengesteld van een maatschap oogheelkunde te [plaats3], waarvan klager van 1 januari 2004 tot en met november 2011 deel uitmaakte. Betrokkene verrichtte voor twee andere leden van die maatschap ook andere diensten.

2.2       Het klaagschrift van 23 december 2015 behelst als klacht dat betrokkene zich in toenemende mate en dan vooral vanaf 2009 in meerdere opzichten niet-onafhankelijk heeft opgesteld, respectievelijk heeft kunnen opstellen, bij het samenstellen van jaarrekeningen en bij het opstellen van de kapitaalstanden van genoemde maatschap. Dienaangaande houdt het onder meer in: “dat [Y] (betrokkene, begrijpt de voorzitter) zich zeker na 2008 niet onpartijdig is gaan opstellen is vooral in de loop van 2011 duidelijk geworden” en “Reeds in een eerder stadium zijn er telkens en zeker vanaf 2006 vaak meerdere versies van jaarrekeningen aanwezig, waarin telkens weer andere, onderling erg verschillende winstverdelingen en dan niet slechts in de diverse (concept-)jaarrekeningen blijken.”

2.3       Ingevolge artikel 22 lid 1 Wtra ‑ zoals het sinds 1 januari 2014 luidt - neemt de Accountantskamer een klacht niet in behandeling indien tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar is verstreken. Ook kan geen klacht meer in behandeling worden genomen als op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat klager heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen of nalaten in strijd is met het bij of krachtens de Wta of de Wab bepaalde of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep. Voor de aanvang en het verstrijken van voormelde zesjaarstermijn is enige wetenschap van klager niet van belang. Voor aanvang van genoemde driejaarstermijn is sinds de wijziging van artikel 22, eerste lid, Wtra beslissend of sprake is van een constatering van - geparafraseerd - het tuchtrechtelijk laakbare karakter van het handelen of nalaten van de accountant, dan wel van zodanige feiten dat daarop redelijkerwijs een vermoeden van zulk tuchtrechtelijk laakbaar handelen of nalaten kan worden gebaseerd. Daarbij is van belang hoe de klacht is omschreven, althans door de Accountantskamer moet worden opgevat.

2.4       Het klaagschrift is op 29 december 2015 bij de Accountantskamer binnengekomen. Dat brengt in deze zaak met zich dat klachten over handelen en/of nalaten van de betrokken accountant van vóór 29 december 2009 hoe dan ook niet meer in behandeling kunnen worden genomen en voorts, dat klachten over handelen en/of nalaten van de betrokken accountant waarvan klager vóór 29 december 2012 het tuchtrechtelijk laakbare karakter heeft geconstateerd, dan wel zodanige feiten dat daarop redelijkerwijs een vermoeden van zulk tuchtrechtelijk laakbaar handelen of nalaten kan worden gebaseerd, evenmin nog in behandeling kunnen worden genomen.

2.5       De klacht heeft, blijkens het hiervoor bij 2.2 uit het klaagschrift aangehaalde, in alle onderdelen onmiskenbaar betrekking op handelen en/of nalaten van betrokkene in de jaren 2006 tot en met 2011, van welk handelen/nalaten het klager ‑ naar hij zelf heeft gesteld ‑ in de loop van 2011 duidelijk is geworden dat het niet onpartijdig zou zijn. Dat klager zich hiervan bewust was, blijkt ook uit de door hem en betrokkene overgelegde correspondentie van de hand van klager en diens toenmalige raadsvrouw uit oktober 2011 en de tussen partijen daarna gevoerde correspondentie in het eerste semester van 2012, waarin van de zijde van klager wordt ingegaan op de volgens hem gebleken onjuistheden in de jaarrekeningen 2006 tot en met 2009 en de conceptjaarrekening 2010.

Dat brengt met zich dat, voor zover de ontvankelijkheid van de onderhavige klacht niet reeds afstuit op de hiervoor bedoelde zesjaarstermijn, op grond van de mededeling van klager in het klaagschrift dat betrokkene zich zeker na 2008 niet onpartijdig is gaan opstellen vooral in de loop van 2011 duidelijk is geworden en mede gezien de overgelegde correspondentie, en met inachtneming van de in artikel 22, eerste lid, Wtra opgenomen termijn van maximaal drie jaren tussen het constateren van het gewraakte handelen en/of nalaten en het indienen van de klacht, moet worden geoordeeld dat de klacht in elk geval kennelijk niet-ontvankelijk is wegens het overschrijden van die driejaarstermijn.

2.6       Op grond van het voorgaande en gelet op het bepaalde in artikel 39, eerste lid, van de Wtra dient als volgt te worden beslist.

3. De beslissing

De voorzitter van de Accountantskamer verklaart de klacht in alle onderdelen niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2016.

_________                                                                            __________

secretaris                                                                               voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:­­­­­­­­­­­­­­­____________________________