ECLI:NL:TACAKN:2016:18 Accountantskamer Zwolle 16/7-16/111-112-113 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2016:18
Datum uitspraak: 07-03-2016
Datum publicatie: 07-03-2016
Zaaknummer(s): 16/7-16/111-112-113 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • voorzittersbeslissing
  • Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Kennelijk niet ontvankelijk i.v.m. verstreken zijn van de zesjaarstermijn.

ACCOUNTANTSKAMER

                                                            VOORZITTER

BESLISSING ex artikel 39, eerste lid, van de Wet tuchtrechtspraak accountants Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaken met de nummers 16/7 -, 16/111 -, 16/112 - en 16/113 Wtra AK van 7 maart 2016 van

prof. dr. X ,

wonende te [plaats1],

K L A G E R ,

t e g e n

1) Y1 ,

voorheen registeraccountant, wonende te [plaats2],

2) Y2 ,

registeraccountant, kantoorhoudende te [plaats3],

3) Y3 ,

registeraccountant, kantoorhoudende te [plaats3],

4) Y4 ,

registeraccountant, kantoorhoudende te [plaats4] ([land]),

B E T R O K K E N E N ,

advocaat: mr. T.L. Cieremans.

1. Het verloop van de procedure

De voorzitter van de Accountantskamer heeft kennisgenomen van:

-        een op 22 december 2015 ingekomen brief van klager met daarin (naar de voorzitter begrijpt) de aankondiging van de inzending van een klaagschrift;

-        een op 4 januari 2016 ingekomen klaagschrift van klager, met bijlagen, gericht tegen “[A]”;

-        een op 12 januari 2016 ingekomen brief van klager, waarin deze (op verzoek van de secretaris van de Accountantskamer) heeft laten weten tegen welke accountants de klacht is gericht;

-        het op 26 februari 2016 ingekomen verweerschrift, met bijlagen

-        de brief van de secretaris van de Accountantskamer aan klager van 26 februari 2016;

-        de e-mailwisseling tussen klager en de secretaris van de Accountantskamer van 2 maart 2016;

-        een telefoonnotitie van een op 3 maart 2016 ingekomen telefoongesprek met klager, waaruit blijkt dat hij heeft bevestigd dat na te melden onderzoeksrapport is gedateerd op 24 december 2009.

2. De beoordeling

2.1       In het verweerschrift is namens betrokkenen primair een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de klacht wegens - kort gezegd - overschrijding van zowel de driejaars- als de zesjaarstermijn als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de Wtra.

2.2       Ingevolge artikel 22 lid 1 Wtra ‑ zoals het sinds 1 januari 2014 luidt - neemt de Accountantskamer een klacht niet in behandeling indien tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar is verstreken. Ook kan geen klacht meer worden ingediend indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat klager heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen of nalaten in strijd is met het bij of krachtens de Wta of de Wab bepaalde of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep. Sinds de wijziging van artikel 22, eerste lid, Wtra is voor aanvang van de daarin bedoelde termijn van drie jaren beslissend of sprake is van een constatering van - geparafraseerd - het tuchtrechtelijk laakbare karakter van het handelen of nalaten van de accountant, dan wel van zodanige feiten dat daarop redelijkerwijs een vermoeden van zulk tuchtrechtelijk laakbaar handelen of nalaten kan worden gebaseerd. Daarbij is van belang hoe de klacht is omschreven, althans door de Accountantskamer moet worden opgevat.

Voor onderhavige klacht merkt de Accountantskamer voorts op dat voor de aanvang en het verstrijken van voormelde zesjaarstermijn enige wetenschap van klager niet van belang is.

2.3       Door [B] (hierna: [B]), het kantoor waar alle betrokkenen destijds werkten, is in de jaren 2007 tot en met 2009 een onderzoek uitgevoerd naar de Stichting [C] te [plaats3], in het bestuur waarvan klager vanaf 1 april 2000 de penningmeester was.

2.4       Het doel van het onderzoek was   “Het in kaart brengen van de feiten met betrekking tot de bankrekeningen van Stichting [C] en de in- en uitgaande geldstromen van Stichting [C], teneinde het bestuur van Stichting [C] inzicht te geven in de bankrekeningen en de in- en uitgaande geldstromen en ‑ indien van toepassing ‑ in de gelegenheid te stellen om correctiemaatregelen te initiëren, waaronder juridische procedures ‑ zo mogelijk ‑ mede begrepen kunnen zijn.”. De advocaat van Stichting [C] heeft de opdracht in een bericht aan [B] van 16 oktober 2007 bevestigd. Bij brief van 22 oktober 2007 heeft [B] een opdrachtbevestiging gezonden aan het bestuur van Stichting [C], die op 25 oktober 2007 ondertekend retour is gezonden. Daarna is het onderzoek van start gegaan. Een eerste versie van het zogeheten wederhoorrapport is op 13 juni 2008 aan klager toegezonden en dit is op 3 en 4 juli 2008 met klager en diens adviseurs besproken. Het definitieve rapport is op 24 december 2009 uitgebracht.

2.5       De klacht houdt blijkens het klaagschrift een viertal onderdelen in, te weten:

a)     de Stichting [C] heeft de opdracht niet verstrekt en geen mandaat gegeven;

b)     ondanks een duidelijke opdracht zijn de gelden boven de 7.500 euro niet onderzocht;

c)     in de opdracht is een vervalsing gemaakt, namelijk de zin “in juni 2006 heeft het bestuur van de Stichting [C] geconstateerd dat er bankrekeningen waren op naam van Stichting [C] die niet bekend zijn bij het bestuur” is compleet verdraaid;

d)     [B] heeft tijdens het onderzoek contact gehad met de advocaat van het [D].

2.6       De onderdelen a) en c) van de klacht hebben klaarblijkelijk betrekking op de ‑ door betrokkene sub 1) ondertekende ‑ opdrachtbevestiging van [B] van 22 oktober 2007. Een kopie van die opdrachtbevestiging is immers als bijlage bij het klaagschrift gevoegd en daarin zijn terug te vinden de mededelingen en passages waartegen klager in de klachtonderdelen a) en c) bezwaren heeft geuit. De onderdelen b) en d) van de klacht hebben, blijkens de omschrijving ervan, betrekking op handelen en/of nalaten van betrokkenen gedurende het onderzoek dat tot het op 24 december 2009 uitgebrachte rapport heeft geleid en dat handelen en/of nalaten moet daarom vóór 24 december 2009 hebben plaatsgehad.

2.7       Het tegen “[A]” gerichte klaagschrift, met bijlagen, is op 4 januari 2016 bij de Accountantskamer binnengekomen. Dat brengt in deze zaak met zich dat klachten over handelen en/of nalaten van de betrokken accountants van vóór 4 januari 2010 niet meer in behandeling kunnen worden genomen.

2.8       Alle klachtonderdelen in deze zaak hebben ‑ zoals hiervoor onder 2.7 uiteengezet ‑ betrekking op handelen en/of nalaten dat ‑ in elk geval – uiterlijk op of vóór 24 december 2009 heeft plaatsgehad. De onderhavige klacht tegen betrokkenen is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.

2.9       Klager heeft bij e-mailbericht van 2 maart 2016 nog verzocht om te mogen repliceren op het door betrokkenen ingediende verweerschrift. Nu echter vaststaat dat de klacht niet-ontvankelijk is op grond van de zesjaarstermijn, en de aanvang en het verloop van deze termijn niet afhankelijk is van enige wetenschap van klager, kan enige reactie op het verweerschrift klager niet baten. Reeds hierom wordt het niet opportuun geacht klager in de gelegenheid te stellen te repliceren.

2.10     Overigens, indien en voor zover de ontvankelijkheid van de onderhavige klacht niet reeds zou afstuiten op de hiervoor bedoelde zesjaarstermijn van artikel 22, eerste lid, Wtra, dan had, op grond van de mededeling van klager aan het begin van zijn klaagschrift: “Datum constatering 5 januari 2010 …” en met inachtneming van de in dezelfde wetsbepaling opgenomen termijn van maximaal drie jaren tussen het constateren van het gewraakte handelen en/of nalaten en het indienen van de klacht, moeten worden geoordeeld dat de klacht (ook) niet-ontvankelijk is wegens het overschrijden van die driejaarstermijn.

2.11     Op grond van het voorgaande en gelet op het bepaalde in artikel 39, eerste lid, van de Wtra dient als volgt te worden beslist.

3. De beslissing

De voorzitter van de Accountantskamer verklaart de klacht in alle onderdelen niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2016.

_________                                                                            __________

secretaris                                                                               voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:­­­­­­­­­­­­­­­____________________________