ECLI:NL:TACAKN:2016:17 Accountantskamer Zwolle 15/2120 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2016:17
Datum uitspraak: 26-02-2016
Datum publicatie: 26-02-2016
Zaaknummer(s): 15/2120 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Rol van accountant bij conflictueuze situatie tussen clienten. Uit de VGBA vloeit niet als algemene regel voort dat een accountant zich na (en vanwege) het ontstaan van een (niet aanstonds overbrugbaar) belangenconflict tussen de bestuurders/aandeelhouders van een entiteit altijd dient terug te trekken als accountant van én de entiteit én alle bestuurders/aandeelhouders. Wel dient de accountant bij het verlenen van zijn professionele dienst in zo’n situatie van belangentegenstellingen voortdurend bedacht te zijn op mogelijke bedreigingen voor de naleving van die fundamentele beginselen. Doen er zich op enig moment omstandigheden voor die een bedreiging kunnen zijn voor het zich houden aan de fundamentele beginselen, dan dient de accountant (in de terminologie van artikel 21, eerste lid, van de VGBA) een toereikende maatregel te nemen, die ertoe leidt dat hij zich aan deze beginselen houdt. Extra waakzaamheid is geboden in het geval de accountant in een dergelijk conflictueuze situatie zich in zoverre terugtrekt dat hij zijn professionele diensten nog enkel voor een deel van zijn clienten voortzet. Daarbij past de waarschuwing voor de accountant dat schending van het fundamenteel beginsel van objectiviteit niet alleen aan de orde is indien wordt vastgesteld dat van een objectieve oordeelsvorming daadwerkelijk geen sprake is, maar ook indien duidelijk is dat de accountant zich heeft begeven in een situatie waarin zijn objectiviteit te zeer in het gedrang komt. Onder omstandigheden kunnen zich situaties voordoen waarin volledig terugtrekken als accountant van én alle bestuurders/aandeelhouders én de entiteit, in plaats van het eenzijdig door de accountant beëindigen van zijn opdrachtrelatie met een deel van zijn clienten, geboden is teneinde naleving van de fundamentele beginselen te waarborgen. Komt de accountant in een situatie te verkeren dat hij in het vervolg alleen nog maar een deel van zijn clienten gaat bijstaan, dan vereist het fundamentele beginsel van objectiviteit allereerst dat de accountant ervoor zorgt dat het voor alle betrokken partijen duidelijk is dat hij vanaf enig moment alleen nog de belangen behartigt van één (deel) van de partijen. In een dergelijke situatie verdient voorts speciale aandacht het in acht nemen van de verplichting tot geheimhouding van informatie, en dan met name de informatie die als vertrouwelijk heeft te gelden tussen de accountant en de partij(en) wier belangen hij niet meer behartigt. In casu geen schending van de fundamentele beginselen.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/2120 Wtra AK van 26 februari 2016 van

            de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

X B.V. ,

gevestigd te [plaats1],

K L A A G S T E R ,

vertegenwoordigd door [A],

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 5 oktober 2015 ingekomen klaagschrift van 2 oktober 2015, met bijlagen;

-        het  op 29 oktober 2015 ingekomen verweerschrift van 28 oktober 2015;

-        de op 7 december 2015 ingekomen brief van klaagster van 4 december 2015, met als bijlagen twee nadere producties bij het klaagschrift.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 18 december 2015 waar zijn verschenen ‑ aan de zijde van klaagster ‑ haar vertegenwoordiger [A] en ‑ aan de zijde van betrokkene ‑ Y AA in persoon.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten respectievelijk toegelicht, alsmede doen antwoorden onderscheidenlijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sedert 17 juni 1996 als accountant-administratieconsulent ingeschreven in het register. Hij is verbonden aan [B] Accountants + Bedrijfsadviseurs te [plaats2].

2.2       Klaagsters vertegenwoordiger, [A] (hierna: [A]), hield tot eind november 2014 de aandelen in klaagster samen met [C]. Zij waren slechts gezamenlijk bevoegd klaagster te vertegenwoordigen. Tussen beide aandeelhouders /bestuurders was onenigheid ontstaan.

2.3       Betrokkene heeft in verband daarmee in 2014 voor klaagster werkzaamheden verricht volgens een opdrachtbevestiging d.d. 21 april 2014. Het ging om adviseren bij de onderbouwing van de te activeren post “onderzoek en ontwikkeling”. De factuur voor deze werkzaamheden is door klaagster voldaan.

2.4       Voorts heeft betrokkene van 2 t/m 31 mei 2014 verdere werkzaamheden, die het karakter van bemiddeling tussen de vennoten had, eerst op gezamenlijk verzoek en later op verzoek van [C], verricht. In dat verband heeft betrokkene per e-mail van 26 mei 2014 aan [A] het volgende laten weten:

“Voor de goede orde meld ik je dat mijn initiële opdracht van [X] BV ([X]) is afgerond, dat ik daarna nog een stukje begeleiding heb geleverd aan [X] bv, en vervolgens ben ik afgelopen donderdag, na mijn advies om met de onderlinge gesprekken te stoppen, door [C] aangezocht om te middelen in de exit tussen jullie twee. Ik heb dit telefonisch met je besproken, in je mail daarna heb je me bedankt dat ik dit wilde doen. Met dit schrijven leg ik dit ook van mijn kant ondubbelzinnig vast. Ik ga er daarbij van uit dat je jezelf ook laat bijstaan door een eigen adviseur.”

2.5       Eind november 2014 heeft [A] de aandelen in klaagster van [C] overgenomen.

2.6       Over die verdere werkzaamheden van betrokkene liepen de meningen uiteen en de factuur daarvoor aan klaagster bleef onbetaald, waarop betrokkene, althans diens kantoor, betaling van die factuur via de kantonrechter heeft afgedwongen; het vonnis in die zaak is van 12 augustus 2015.

2.7       In een e-mail van 18 september 2015 heeft [A] betrokkene laten weten dat hij van mening was dat deze tuchtrechtelijk verwijtbaar had gehandeld. Hij heeft betrokkene voorgesteld de nog openstaande 6 termijnen van het krachtens genoemd vonnis van de kantonrechter te betalen bedrag kwijt te schelden, waarop [A] zou afzien van het indienen van een klacht tegen betrokkene. Betrokkene is hierop niet ingegaan.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels door niet objectief en niet integer te handelen, zich niet te houden aan de geheimhoudingsplicht en te handelen uit eigen gewin, een en ander terwijl hij zich bewust was van de risico’s van belangenverstrengeling.

3.2       Ten grondslag aan de door klaagster ingediende klacht liggen blijkens het klaagschrift de verwijten dat betrokkene:

a) niet objectief heeft gehandeld inzake een huurbetaling;

b) niet integer heeft gehandeld door het belang van [C] eenzijdig te dienen;

c) zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden;

d) niet integer heeft gehandeld voor eigen gewin.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant-administratieconsulent ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaats had ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4.1    De klachtonderdelen a) en b), inhoudende dat betrokkene niet objectief heeft gehandeld inzake een huurbetaling en dat hij niet integer heeft gehandeld door het belang van [C] eenzijdig te dienen, lenen zich voor gezamenlijke bespreking

4.4.2    Aan klachtonderdeel a) is namens klaagster ten grondslag gelegd dat b etrokkene in een e-mail van 24 mei 2014 ten onrechte heeft gesteld dat de betaling door [C] gedaan vanuit klaagster inzake de huurverplichting van één van diens persoonlijke vennootschappen geen onrechtmatige daad was, terwijl hij er juist op had moeten wijzen dat het ging om een terug te vorderen onverschuldigde betaling, zodat betrokkene toen kennelijk het belang van [C] behartigde en niet de belangen van [C] en [A] gezamenlijk. Ten aanzien van klachtonderdeel b) is namens klaagster aangevoerd dat [A] uit de stellingname van betrokkene heeft geconcludeerd dat betrokkene niet langer onpartijdig was, maar eenzijdig de belangen van [C] diende, hetgeen wordt bevestigd in het feit dat betrokkene zijn werkzaamheden vanaf 24 mei 2014 niet langer meer in rekening heeft gebracht bij klaagster, maar bij waarschijnlijk één van de andere persoonlijke vennootschappen van [C].

4.4.3    Tegen deze klachtonderdelen is door betrokkene - onder meer en zakelijk weergegeven ‑ het volgende ingebracht.

Dat [A] kennis had van de (omvang van de) huurschuld, blijkt uit bijlage 1 (huurschuld 6,6 ‑ in overzicht x € 1.000 ‑). Dat zijn compagnon [C] kennis had van de huurschuld, blijkt uit de betaling van € 6.500. De door betrokkene gehanteerde argumentatie dat de betaling over de persoonlijke vennootschap van [C] heen klaagster wel bevrijdde van de huurschuld, acht betrokkene in economische zin nog steeds verdedigbaar en terecht. Hetgeen [A] in het klaagschrift stelt, dat het verschuldigde bedrag meer betrof dan enkel het deel waar klaagster voor zou moeten opkomen, acht betrokkene, gezien de wederzijds overeenkomende omvang van de huurschuld van klaagster, geen juiste voorstelling van zaken. De destijds gepresenteerde omvang van de huurschuld bedroeg volgens opgave van gedaagde € 6.600 tegenover een betaling aan [D] van € 6.500. Bovendien is [A] in de mail van 24 mei 2014, 11.28 uur, gewezen op de technische kant om [D] niet als eigen crediteur te beschouwen.

In de periode tot en met woensdag 21 mei 2014 was betrokkene met beide aandeelhouders bezig om ze samen door een deur te laten gaan in een scheiding, waarmee slechts 1 van de 2 met de aandelen verder zou gaan. Dat was een kwestie van geven en nemen waarbij betrokkene géén partij heeft gekozen. Dit blijkt onder andere uit e-mailverkeer van die middag (verweerschrift p.6).

Op deze woensdagmiddag 21 mei 2014 heeft betrokkene [A] en zijn toenmalige compagnon [C] gebeld en gevraagd of beide heren nog steeds de oprechte intentie hadden om er samen uit te komen. Beiden hebben, zonder dat zij het van elkaar wisten, betrokkene toen medegedeeld dat zij dit niet meer wenselijk achtten en dat een gezamenlijke toekomst niet meer mogelijk was. Dit blijkt onder andere uit de hierboven genoemde e-mail, die eiser aan het schrijven was toen betrokkene hem belde (p. 6 verweerschrift). Betrokkene heeft in dit telefoongesprek zijn rol als adviseur van klaagster tussen beide aandeelhouders beëindigd, hetgeen in meergenoemde e-mail van [A] aan gedaagde heeft geleid tot de erboven toegevoegde tekst: “[voornaam], na je telefoontje van daarnet en je visie op de situatie, staat onderstaand mailtje wat ik je wilde sturen in een iets ander licht.”

Nadat betrokkene op 21 mei 2014 als adviseur van de vennootschap is teruggetreden, schreef [A] op 22 mei 2014 een e-mail aan betrokkene (p. 7 verweerschrift) waarmee [A] probeerde betrokkene voor zijn belang te laten opkomen, waarop betrokkene niet is ingegaan. Wel heeft betrokkene deze mail op 22 mei 2014 telefonisch nog ter kennis gebracht van [A] toenmalige compagnon, [C], samen met de mededeling dat hij die middag ervoor was teruggetreden als adviseur van de vennootschap (klaagster). Naar aanleiding van de beschuldiging door [A] van ontvreemding van geld uit de vennootschap, heeft [D] betrokkene benaderd met het verzoek om namens hem contact te blijven houden met [A], omdat hij ‘grote moeite had met het volgen van de gedachtegangen’ van zijn compagnon. Betrokkene heeft dit verzoek dezelfde dag (vrijdag) doorgegeven aan [A]. [A] bevestigde dit schriftelijk aan betrokkene in zijn e-mail van zaterdag 24 mei 2014, 08.06 uur (onderdeel van bijlage 2 bij het klaagschrift).

Omdat de rol van betrokkene hiermee was veranderd van een adviseur van de van de vennootschap naar een rol van belangenbehartiger voor een van de twee partijen, heeft betrokkene gemeend er goed aan te doen dit overgangsmoment schriftelijk te bevestigen, ondanks dat duidelijk was dat dit voor partijen op dat moment reeds duidelijk was. Betrokkene heeft met de kennis van dat moment, die ook reeds telefonisch reeds met partijen besproken was, deze gebeurtenis vastgelegd in een word-document dat op maandag 26 mei 2014 per e-mail is aangeboden aan [A].

4.4.4    De in dit verweer door betrokkene geschetste gang van zaken is namens klaagster niet betwist. De Accountantskamer is van oordeel dat het door betrokkene ingenomen standpunt omtrent de huurbetaling hem niet op goede gronden tuchtrechtelijk kan worden tegengeworpen. Onder de gegeven omstandigheden, waarbij de facto zakenpartners op het punt stonden om uit elkaar te gaan en waarbij de inschatting van het uiteenlopen van een juridische en economische werkelijkheid rondom de litigieuze huurbetalingen alleszins verdedigbaar was, is de Accountantskamer van oordeel dat betrokkene in zijn e-mail van 24 mei 2014 op een open en voor klaagster toetsbare wijze namens [C] een verdedigbaar standpunt heeft ingenomen, waarbij klaagster tevens er al van op de hoogte was dat betrokkene niet meer het gezamenlijk belang van alle betrokken partijen behartigde. De Accountantskamer komt dan ook tot het oordeel dat betrokkene hierbij niet op een tuchtrechtelijk laakbare wijze de beginselen van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid en objectiviteit, dit laatste mede met inachtneming van hetgeen hierna nog wordt overwogen, heeft overtreden.

4.4.5    Met betrekking tot de verandering van hoedanigheid van betrokkene (van die van adviseur van de vennootschap in die van adviseur van een der zakenpartners) overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.4.5.1  Uit de VGBA vloeit niet als algemene regel voort dat een accountant zich na (en vanwege) het ontstaan van een (niet aanstonds overbrugbaar) belangenconflict tussen de bestuurders/aandeelhouders van een entiteit altijd dient terug te trekken als accountant van én de entiteit én alle bestuurders/aandeelhouders. Wel dient de accountant bij het verlenen van zijn professionele dienst in zo’n situatie van belangentegenstellingen voortdurend bedacht te zijn op mogelijke bedreigingen voor de naleving van die fundamentele beginselen. Doen er zich op enig moment omstandigheden voor die een bedreiging kunnen zijn voor het zich houden aan de fundamentele beginselen, dan dient de accountant (in de terminologie van artikel 21, eerste lid, van de VGBA) een toereikende maatregel te nemen, die ertoe leidt dat hij zich aan deze beginselen houdt. Extra waakzaamheid is geboden in het geval de accountant in een dergelijk conflictueuze situatie zich in zoverre terugtrekt dat hij zijn professionele diensten nog enkel voor een deel van zijn clienten voortzet. Daarbij past de waarschuwing voor de accountant dat schending van het fundamenteel beginsel van objectiviteit niet alleen aan de orde is indien wordt vastgesteld dat van een objectieve oordeelsvorming daadwerkelijk geen sprake is, maar ook indien duidelijk is dat de accountant zich heeft begeven in een situatie waarin zijn objectiviteit te zeer in het gedrang komt. [1] ) Zo heeft de Accountantskamer ook al eerder overwogen, dat zich onder omstandigheden situaties kunnen voordoen waarin volledig terugtrekken als accountant van én alle bestuurders/aandeelhouders én de entiteit, in plaats van het eenzijdig door de accountant beëindigen van zijn opdrachtrelatie met een deel van zijn clienten, geboden was teneinde naleving van de fundamentele beginselen te waarborgen. [2]

4.4.5.2  Komt de accountant in een situatie te verkeren dat hij in het vervolg alleen nog maar een deel van zijn clienten gaat bijstaan, dan vereist het fundamentele beginsel van objectiviteit allereerst dat de accountant ervoor zorgt dat het voor alle betrokken partijen duidelijk is dat hij vanaf enig moment alleen nog de belangen behartigt van één (deel) van de partijen. In een dergelijke situatie verdient voorts speciale aandacht het in acht nemen van de verplichting tot geheimhouding van informatie, en dan met name de informatie die als vertrouwelijk heeft te gelden tussen de accountant en de partij(en) wier belangen hij niet meer behartigt.

4.4.6    Het vorenstaande inachtnemend is de Accountantskamer van oordeel dat onder de omstandigheden van dit geval, waar geen sprake was van een langdurige relatie van betrokkene met de vennootschap en haar bestuurders, en [A] ‑ blijkens diens e-mail van 21 mei 2014 om 15:31 aan betrokkene en de bevestiging van een en ander door betrokkene in zijn e-mail van 26 mei 2014 aan [A]‑ geen bezwaar maakte tegen het door betrokkene doorgaan als adviseur van [C], betrokkene met het vanaf 22 mei 2014 enkel nog behartigen van de belangen van [C] niet in strijd heeft gehandeld met enig fundamenteel beginsel.

4.4.7    De klachtonderdelen a) en b) moeten gezien het hiervoor overwogene ongegrond worden verklaard.

4.5.1     Klachtonderdeel c), inhoudende dat betrokkene zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden, is namens klaagster toegelicht met de stelling dat betrokkene, tijdens de door hem verrichte werkzaamheden uit hoofde van de opdracht, een vertrouwenspositie bij [C] en [A] genoot, op grond waarvan hij informatie verkreeg van beide partijen. Door vervolgens als belangenbehartiger van [C] op te treden versus [A], heeft betrokkene gebruik kunnen maken van informatie die [A] betrokkene in vertrouwen had medegedeeld. Hiermee heeft betrokkene niet alleen het door [A] in hem gestelde vertrouwen, maar ook de voor hem geldende geheimhoudingplicht geschonden. Die geheimhouding werd ook geschonden in de hierna bij klachtonderdeel d) genoemde verhandeling met betrekking tot de brief van [C] aan betrokkene op 26 november 2014. Betrokkene handelde op dat moment namelijk in opdracht van één van de persoonlijke vennootschappen van [C] en hij informeerde [C] over een openstaande vordering van betrokkene op klaagster en hij bewoog [C] aldus deze brief namens klaagster aan betrokkene te schrijven.

4.5.2    Tegen dit klachtonderdeel is door betrokkene ‑ onder meer ‑ als verweer aangevoerd:

-        dat het eerste deel van de motivering van dit onderdeel van de klacht in algemene termen is geschied zonder dat specifieke voorbeelden zijn aangedragen, terwijl betrokkene daar tegenover stelt dat hij zich niet bewust is van enige overtreding van de geheimhoudingsplicht en hij dan ook niet gehouden is zich te verdedigen tegen een vaag omschreven klachtonderdeel;

-        dat in het tweede deel van de motivering van dit klachtonderdeel wordt geklaagd over het feit dat ten tijde van de rechtsgang over de rechtmatigheid van de vordering van betrokkene op de vennootschap, betrokkene een getuigenverklaring van [C] heeft overgelegd tegen het verweer dat [A] betrokkene geen opdracht zou hebben gegeven om te bezien of de beide aandeelhouders uit een impasse konden komen;

-        dat betrokkene met het in geding brengen van deze getuigenverklaring geen geheimhouding heeft geschonden, doch slechts zijn zakelijke belangen heeft behartigd;

-        dat van [C] op 26 november 2014 als bestuurder van klaagster mocht worden verwacht dat hij zelfstandig op de hoogte was van de verplichtingen van de vennootschap waarvan hij op dat moment 60% van de aandelen had én bestuurder was.

4.5.3    De Accountantskamer is van oordeel dat klaagster, tegenover de hiervoor weergegeven weerspreking ervan door betrokkene, niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden, te minder nu de brief van [C] van 26 november 2014 kennis bevatte over de vennootschap en [A], waarvan [C] als een van de aandeelhouders en directeuren van klaagster uiteraard op de hoogte was. Klachtonderdeel c) moet daarom ongegrond worden verklaard.

4.6.1    Klachtonderdeel d), inhoudende dat betrokkene niet integer heeft gehandeld voor eigen gewin, is namens klaagster toegelicht met het volgende.

Op 26 november 2014, ruim 6 maanden nadat [Y] de belangen van [C] is gaan dienen, als duidelijk is dat [C] de vertrekkende partij is binnen [X], schrijft [C] [Y] een brief (bijlage 5) waarin [C] verklaart namens [X] dat [Y] de opdracht is verstrekt. Uit dit schrijven blijkt dat [Y] contact heeft gehad met [C] over een openstaande vordering op [X]. [Y] was op dat moment op de hoogte van het geschil over deze openstaande nota (bijlage 6), [Y] wist dat [C] niet zelfstandig bevoegd was betalingen te verrichten dan wel zelfstandig [X] mocht vertegenwoordigen én [Y] was op de hoogte dat [A] een overeenkomst had met [C] over de uitkoop van [C]. Het overleg tussen [Y] en [C] over deze factuur en het door [Y] gebruiken van het schrijven van [C] van 26 november 2014 getuigt van handelen voor eigen gewin.

4.6.2    Betrokkene heeft dit klachtonderdeel en de motivering daarvan weersproken met ‑ onder meer ‑ het volgende.

Betrokkene ziet hier geen zelfstandig klachtonderdeel. Het is eigenlijk een herhaling van klachtonderdeel 3. Over hetgeen [A] stelt van wat betrokkene wist, is [A] wel erg eenzijdig. [A] was ervan op de hoogte dat hij op of omstreeks 20 juni 2014 onrechtmatig [C] als bestuurder van klaagster bij de Kamer van Koophandel heeft laten uitschrijven. Benoeming en ontslag van bestuurders geschiedt op basis van de statuten van de BV door de algemene vergadering van aandeelhouders. Een besluit van dit orgaan om [C] (60% aandeelhouder) als bestuurder te ontslaan was niet genomen. De Kamer van Koophandel heeft deze registratie later naar aanleiding van een klacht namens [C] en op basis van intern onderzoek deze uitschrijving teruggedraaid. In de tussentijd heeft [A], als ogenschijnlijk enig bestuurder de vennootschap vertegenwoordigend, [D] als uiteindelijk externe verhuurder van de kantoorruimte te [plaats3] aangesproken om het betaalde huurbedrag terug te vorderen (“te reorganiseren”).

4.6.3    De Accountantskamer is van oordeel dat, indien aan klachtonderdeel d) al zelfstandige betekenis moet worden toegekend, klaagster de gegrondheid van dit klachtonderdeel tegenover de weerspreking ervan door betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt.

Evenmin is aannemelijk geworden dat betrokkene, met het inbrengen in de civiele procedure van zijn kantoor tegen klaagster van de door [C] geschreven brief van 26 november 2014, enig tuchtrechtelijk vergrijp heeft begaan. Het is vaste jurisprudentie van de Accountantskamer dat, behoudens bijzondere omstandigheden, het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen al dan niet in rechte innemen van een civielrechtelijk standpunt, waaronder tevens begrepen is het inbrengen van bewijsmiddelen ter zake ingenomen stellingen, in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan leiden. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is onder meer sprake indien geoordeeld zou moeten worden dat een door een accountant ingenomen standpunt bewust onjuist of misleidend, en dus te kwader trouw, blijkt te zijn of naar zijn aard bezien door een redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zal worden opgevat als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep.  

Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. Klachtonderdeel d) moet daarom eveneens ongegrond worden verklaard.

4.7        Op grond van al het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. A.L. Goederee (rechterlijke leden) en J. Maan AA en mr. drs. J.B. Backhuijs RA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2016.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.


[1] Zie onder meer de uitspraken van de Accountantskamer van 12 februari 2016, 15/597 Wtra AK, van 28 augustus 2015, 15/733 Wtra AK, ECLI:NL:TACAKN:2015:100, van 17 oktober 2014, 14/38 Wtra AK, ECLI:NL:TACAKN:2014:97  en (impliciet) van 9 januari 2012, 11/982 Wtra AK, ECLI:NL:TACAKN: YH022. Zie ook de uitspraak van het CBb van 18 februari 2014, AWB 12/247, ECLI:NL:CBB:2015:64.

[2] Zie de uitspraak van de Accountantskamer van 24 maart 2014 13/1407 Wtra AK, ECLI:NL:TACAKN: 2014:25.