ECLI:NL:TACAKN:2016:13 Accountantskamer Zwolle 15/1903 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2016:13
Datum uitspraak: 15-02-2016
Datum publicatie: 15-02-2016
Zaaknummer(s): 15/1903 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Niet aannemelijk geworden dat betrokkene niet of onvoldoende inlichtingen zou hebben verschaft aan een door de Ondernemingskamer benoemde deskundige, die onderzoek moest doen inzake een geschil tussen familieleden/aandeelhouders m.b.t. de familie-bv. Klacht ongegrond.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/1903 Wtra AK van 15 februari 2016 van

1) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

X1 VASTGOED B.V. ,

gevestigd te [plaats],

2) haar bestuurder X2,

en

3) X3,

  K L A G E R S

raadsman: mr. J. Koekkoek,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. P.J. Gijsbertsen.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-       het op 4 september 2015 ingekomen klaagschrift van 3 september 2015 met bijlagen;

-       het op 4 november 2015 ingekomen verweerschrift van 3 november 2015.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 18 december 2015 waar zijn verschenen: voor zichzelf en namens de overige klagers, X2, bijgestaan door mr. J. Koekkoek, advocaat te Haarlem, en betrokkene in persoon, bijgestaan door mr. P.J. Gijsbertsen, advocaat te Gouda.

1.3       Klagers en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister en houdt praktijk als openbaar registeraccountant bij het door hem bestuurde en in eigendom zijnde Accountantskantoor Y te [plaats].

2.2       Het bedrijf van klaagster sub 1) betreft een vastgoedproject te [plaats] inzake onroerend goed dat is voortgekomen uit een nalatenschap. Klager sub 2) is enig bestuurder van klaagster sub 1). Aandeelhouders van klaagster sub 1) zijn klager sub 3) X3 (50%), klager sub 2) [A] (12,5%), [B] (12,5%), [C] (12,5%) en [D] (12,5%). Tussen de aandeelhouders van klaagster sub 1) is onenigheid gerezen.

2.3       Op de terechtzitting van de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam van [datum] zijn de onder 2.2 vermelde aandeelhouders alsmede klaagster sub 1 onder meer het volgende overeengekomen:

Partijen verzoeken de Ondernemingskamer een accountant als deskundige aan te wijzen die bij X1 Vastgoed een boekenonderzoek zal verrichten, overeenkomstig Standaard 4400. De formulering van de onderzoeksopdracht is – overeenkomstig de vaststellingsovereenkomst van 2 augustus 2011 overeengekomen ter terechtzitting van die datum – als volgt:

“het onderzoeken of er mogelijk op ongeoorloofde wijze waarden van materieel belang zijn ontvreemd aan de vennootschap dan wel de aandeelhouders.”

Bij deze opdracht geldt dat het boekenonderzoek wordt beperkt tot de zakelijke bescheiden van X1 vastgoed en niet mede tot de privé bescheiden van [A].

Als uitgangspunt voor het onderzoek geldt de conceptrapportage van 15 juni 2011 van YRA.

2.4       In het memo inzake X1 Vastgoed B.V. van 1 mei 2012 aan de raadslieden van de onder 2.2 vermelde aandeelhouders alsmede klaagster sub 1 heeft drs. [E] RA (hierna: [E]) onder meer geschreven:

In de beschikking van de Ondernemingskamer (…) van [datum] is ondergetekende benoemd tot deskundige in de in de aanhef genoemde zaak, met als opdracht het verrichten van een boekenonderzoek inzake X1 Vastgoed B.V. (…). Uitgangspunt is de conceptrapportage die is opgesteld door de heer Y Geen RA (…), gedateerd 15 juni 2011.

2.5       Per e-mail van 11 september 2013 heeft [E] aan betrokkene geschreven:

Ik ben (al enige tijd geleden) door de Ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam benoemd als deskundige in een zaak aangaande X1 Vastgoed B.V..

U bent eerder opgetreden als accountant in deze zaak. Mijn opdracht is in zekere zin een voortzetting van uw werkzaamheden.

Het lijkt mij, ook de VGC indachtig, gewenst dat ik alvorens inhoudelijk te starten, met u contact heb. Mijn verzoek is dan ook of wij (telefonisch) overleg kunnen voeren hierover. Daarbij heb ik ook inhoudelijke vragen, maar ik kan mij voorstellen dat u na het tijdsverloop en de wending die uw inzet heeft genomen, daarop geen antwoord meer kunt (wilt) geven. Van de inhoud van ons eventueel overleg zal ik overigens pas gebruik maken als u daarvoor (schriftelijk) toestemming heeft verleend.

Kan ik u een dezer dagen hierover telefonisch benaderen?

2.6       Per e-mail van 17 september 2013 heeft betrokkene aan [E] geschreven:

Wij kunnen natuurlijk telefonisch overleg hebben maar na medio juni 2011 heb ik geen werkzaamheden meer verricht en is de detailkennis weg.

A.s. donderdag ben ik tussen 10.00 en 12.30 bereikbaar.

2.7       Per e-mail van 28 februari 2014 heeft [E] aan betrokkene geschreven:

In de zaak ‘X1’ heb ik inmiddels mijn werkzaamheden vrijwel afgerond. Een vraag die ik nog aan u zou willen stellen is de volgende.

U bracht uw conceptrapport uit op 15 juni 2011, en een definitief rapport op 21 juni 2011. Doorgaans vervalt het conceptrapport bij het uitbrengen van een definitief rapport, en zijn de daarin opgenomen vragen, observaties en bevindingen, indien niet opgenomen in het definitieve rapport, inmiddels niet meer actueel. Met andere woorden, het definitief rapport geldt.

Mag ik er van uitgaan dat dit ook hier het geval is?

2.8       Per e-mail van 21 maart 2014 van 11:29 uur heeft [E] met verwijzing naar de onder 2.7 vermelde e-mail, aan betrokkene geschreven:

Mag ik een reactie op onderstaande vraag?

2.9       Per e-mail van 21 maart 2014 van 12:33 uur heeft betrokkene aan [E] geschreven:

Ik heb zojuist getracht u telefonisch te bereiken maar doe het nu zo.

Kan u mij aangeven wat de achterliggende gedachte bij de vraag is want bij voorkeur doe ik geen uitlatingen meer in deze zaak.

2.10     Per e-mail van 21 maart 2014 van 13:43 uur heeft [E] aan betrokkene geschreven:

Ik probeerde zojuist ook per telefoon contact te krijgen, maar bel later vandaag nog terug.

De achterliggende reden is dat er in het concept van 15 juni vragen / opmerkingen staan die niet terugkomen in de versie van 21 juni. Ik wil naar deze posten geen nader onderzoek instellen, vanuit de gedachte dat als zij niet in de definitieve versie zijn opgenomen, zij tussen 15 en 21 juni naar tevredenheid zijn afgehandeld.

2.11     In het conceptrapport van 23 april 2014 van [E] inzake voormeld onderzoek heeft [E] onder meer geschreven:

Wij hebben ten aanzien van de mogelijke redenen voor afwijkingen tussen beide rapporten ook met de heer Y contact gehad.

2.12     [C] heeft samen met [B] een reactie geschreven naar aanleiding van de conceptrapportage van [E] van 2 mei 2014. Zijn advocaat heeft deze reactie bij brief van 1 september 2014 verzonden aan [E] en tevens een kopie gezonden aan de raadsman van klagers en aan mr. [F], raadsman van [B]. In de reactie is onder meer geschreven:

Volgens Y was de manier van vastlegging van de jaarcijfers door [E] dusdanig dat ze niet duidelijk aangaf wat er werkelijk gebeurde. “Je weet niets, je weet niet wat ze doen” was een constatering van hr Y.

(…)

Y noemde het “schrapen” van de directie. Dus vele kleintjes maken ook een hele grote.

(…)

‘Y is in deze van groot belang, nu hij de signalen heeft gegeven dat er misstanden waren in financieel opzicht bij de vennootschap.

2.13     De Accountantskamer heeft bij uitspraak van 12 oktober 2012 een gedeelte van een destijds ingediende klacht (12/322 Wtra AK) van klagers sub 1 en 2 tegen betrokkene gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de door klagers ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en hetgeen klagers desgevraagd ter zitting hebben verklaard, de volgende verwijten:

a.         Betrokkene had volledig moeten meewerken aan het door [E] uitgevoerde boekenonderzoek;

b.         Betrokkene heeft zich op ongeoorloofde wijze uitgelaten over X1 Vastgoed B.V., haar bestuurders en haar accountant.

3.3       Wat namens klagers bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook niet meer zou zijn toegestaan) doch als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door/namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 1 januari 2007 tot 4 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (RA’s) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1, en voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014 aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Klagers hebben ter onderbouwing van hun klacht – kort gezegd – aangevoerd dat sprake is van een volledig gebrek aan medewerking van betrokkene aan het door [E] uitgevoerde onderzoek. Ter onderbouwing van hun klacht dat betrokkene zich op ongeoorloofde wijze heeft uitgelaten over X1 Vastgoed B.V., haar bestuurders en haar accountant, verwijzen klagers naar hetgeen [C] daarover heeft geschreven           ( 2.12).

4.5       Betrokkene heeft ten aanzien van klachtonderdeel a. – kort gezegd – aangevoerd dat van het weigeren om mee te werken aan het onderzoek van [E] geen sprake is en dat uit de overgelegde mailwisseling (2.5 tot en met 2.10) en hetgeen hij in zijn concept-rapport heeft geschreven (2.11) blijkt dat [E] uiteindelijk maar één vraag had die betrokkene in een telefonisch overleg van 21 maart 2014 heeft beantwoord. Nadien heeft [E] betrokkene geen nieuwe vragen gesteld. Ten aanzien van klachtonderdeel b. betwist betrokkene dat de aan hem toegeschreven uitlatingen op deze wijze door hem zijn gedaan.

4.6       Wat betreft klachtonderdeel a. is de Accountantskamer van oordeel dat daargelaten het antwoord op de vraag of betrokkene verplicht was om antwoord te geven op vragen van [E], klagers niet aannemelijk hebben gemaakt dat er door [E] aan betrokkene vragen zijn gesteld, die onbeantwoord zijn gebleven en dat klagers evenmin aannemelijk hebben gemaakt dat [E] bij betrokkene een dossier of dossierstukken heeft opgevraagd. De Accountantskamer neemt daarbij in aanmerking dat uit de onder 2.5 tot en met 2.10 vermelde e-mails en uit hetgeen [E] in zijn concept-rapport heeft geschreven (2.11), blijkt dat hij uiteindelijk nog één vraag had. Betrokkene heeft onweersproken gesteld dat hij deze vraag op 21 maart 2014 heeft beantwoord. Klagers hebben weliswaar gesteld dat er meer vragen van [E] waren, maar hebben dit niet met stukken of anderszins onderbouwd, laat staan dat ze aannemelijk hebben gemaakt dat deze vragen onbeantwoord zijn gebleven. Uit voormelde e-mails en het conceptrapport leidt de Accountantskamer dit niet af. Ook overigens is niet gebleken dat er vragen van [E] aan betrokkene onbeantwoord zijn gebleven.

4.7       Wat betreft klachtonderdeel b. is de Accountantskamer van oordeel dat klagers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat betrokkene de gewraakte  uitlatingen heeft  gedaan inzake X1 Vastgoed B.V., haar bestuurders en haar accountant. De Accountantskamer neemt daarbij in aanmerking dat een enkel citeren van een schrijven van [C] (2.12) daartoe, bij gemotiveerde betwisting door betrokkene, onvoldoende is.

4.8       Gelet op het voorgaande dient de klacht - in haar beide onderdelen – dan ook ongegrond te worden verklaard.

4.9       Nu de klacht reeds op grond van het bovenstaande ongegrond wordt verklaard, komt de Accountantskamer niet toe aan hetgeen betrokkene overigens nog als verweer tegen de klachten heeft aangevoerd.

4.10      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. A.L. Goederee (rechterlijke leden) en J. Maan AA en mr. drs. J.B. Backhuijs RA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2016.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.