ECLI:NL:TNORSHE:2015:4 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2014/66

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2015:4
Datum uitspraak: 20-04-2015
Datum publicatie: 30-04-2015
Zaaknummer(s): SHE/2014/66
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Afwikkeling nalatenschap; notaris treedt op in opdracht van de kinderen van erflater. Erflater heeft voorafgaand aan zijn overlijden een geldbedrag aan zijn vriendin (klaagster) gegeven in verband met de overdracht en renovatie van een vakantiehuisje, dat hij aan haar wil nalaten. De kinderen hebben daar voor het overlijden van hun vader mee ingestemd. Tijdens een bespreking van de notaris met de kinderen en klaagster vraagt de notaris aan klaagster de gelden aan hem te overhandigen. Klaagster gaat het bedrag direct thuis ophalen en overhandigt dit aan de notaris. Na haar vertrek heeft de notaris het bedrag aan de dochter van erflater gegeven. Tegenover de gemachtigde van klaagster ontkent hij later bij herhaling dat hij een geldbedrag in ontvangst heeft genomen. Ook heeft hij geen ontvangstbevestiging aan klaagster verstrekt en heeft hij de dochter niet voor ontvangst laten tekenen. Afgezien daarvan was het bedrag hoger dan het bedrag genoemd in art. 12  Vbg 2011, zodat het door hem niet in contanten in ontvangst genomen had mogen worden. De notaris heeft klaagster in het geheel niet over haar (rechts)positie geïnformeerd (strijd met art. 17 Wna). Klacht gegrond, berisping.

Klachtnummer    : SHE/2014/66

Datum uitspraak : 20 april 2015

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van

de heer [naam] (hierna: de gemachtigde van klaagster), wonende in [woonplaats], namens

mevrouw [naam] (hierna: klaagster), wonende in [woonplaats],

tegen

notaris de heer mr. [naam] (verder: de notaris),

gevestigd in [vestigingsplaats].

1.          De procedure

1.1.       Klaagster heeft bij brief van 7 juli 2014 een klacht geformuleerd tegen de notaris. Deze klacht is op 28 juli 2014 binnengekomen bij de kamer voor het notariaat in het ressort Amsterdam. Die kamer heeft de klacht doorgestuurd naar de kamer voor het notariaat in het ressort ’s‑Hertogenbosch (hierna: de kamer).

1.2.       Bij e-mailbericht van 11 augustus 2014 heeft de gemachtigde van klaagster een drietal stukken aan de kamer toegezonden. De notaris is daarna in de gelegenheid gesteld op de klacht en de inhoud van de betreffende stukken te reageren.

1.3.       Het antwoord van de notaris is ontvangen op 18 september 2014. 

1.4.       Vervolgens zijn de gemachtigde van klaagster en de notaris uitgenodigd voor een gesprek met mr. W.M. Weerkamp, plaatsvervangend voorzitter van de kamer. Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 4 november 2014.

1.5.       Bij brief van 12 november 2014 heeft mr. Weerkamp zijn bevindingen naar aanleiding van het gesprek vastgelegd en zijn partijen opgeroepen voor de zitting van de volle kamer op 16 februari 2015.

1.6.       De kamer heeft de klacht behandeld op 16 februari 2015. Klaagster en haar gemachtigde zijn verschenen. Zij hebben het standpunt van klaagster toegelicht, mede aan de hand van spreekaantekeningen. De notaris is niet ter zitting verschenen. Hij heeft de kamer bericht verhinderd te zijn. 

2.          De feiten

2.1.       Klaagster heeft een affectieve relatie gehad met de heer [naam] (hierna: erflater). Hij is overleden op […] 2010. Erflater was eerder gehuwd geweest, welk huwelijk was ontbonden door echtscheiding. Uit dit huwelijk waren twee kinderen geboren, te weten de heer [naam] (hierna: de zoon) en mevrouw [naam] (hierna: de dochter). Klaagster was ten tijde van haar relatie met erflater (nog) gehuwd. Erflater was in het bezit van een huisje in Frankrijk (hierna: het huisje).

2.2.       In de jaren voorafgaand aan zijn overlijden verbleef erflater deels in Nederland en deels in Frankrijk. Toen erflater ongeneeslijk ziek bleek, heeft hij een verklaring laten opstellen door een notaris in Frankrijk, waarin zijn wensen over zijn nalatenschap zijn vastgelegd. De dochter heeft op [datum vier dagen voor overlijden erflater] 2010 een verklaring ondertekend waarin staat vermeld dat zij geen bezwaar heeft tegen de verkoop van het huisje van erflater aan (onder meer) klaagster voor een bedrag van € 15.000,00. De zoon heeft een soortgelijke verklaring ondertekend.  

2.3.       Na het overlijden van erflater hebben de zoon en de dochter op 25 januari 2011 een gesprek gehad met de notaris in verband met de nalatenschap van hun vader. Terwijl het gesprek al begonnen was, is ook klaagster bij de notaris verschenen. Aan haar werd gevraagd of zij een schenking had ontvangen van erflater. Klaagster heeft toen gevraagd of daarbij werd gedoeld op het bedrag dat zij van erflater had ontvangen om het huisje te verkrijgen (€ 15.000,00) en te renoveren (€ 10.000,00). Zij heeft bevestigd dat zij een bedrag van € 25.000,00 in contanten van erflater had ontvangen. In opdracht van de notaris is zij dat bedrag tijdens het gesprek direct thuis gaan ophalen. Zij heeft de gelden vervolgens aan de notaris overhandigd, waarna deze zijn geteld en in een verzegelde envelop zijn gedaan. Vervolgens is klaagster in haar jas geholpen en heeft zij het notariskantoor verlaten.  

2.4.       In 2013 is het huisje op naam van de zoon en de dochter geregistreerd. Medio juni 2014 heeft de zoon contact opgenomen met klaagster in verband met de overdracht van het huisje aan klaagster. Op zaterdag 28 juni 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de zoon, diens echtgenote, en de gemachtigde van klaagster. Tijdens dit gesprek heeft de gemachtigde van klaagster vernomen dat het bedrag van € 25.000,00 op 25 januari 2011, onmiddellijk nadat klaagster het notariskantoor had verlaten, door de notaris aan de dochter was overhandigd.

2.5.       Omdat klaagster in de veronderstelling verkeerde dat het betreffende bedrag nog altijd bij de notaris was gedeponeerd in afwachting van de overdracht van het huisje, heeft de gemachtigde van klaagster op maandag 30 juni 2014 een bezoek gebracht aan het notariskantoor. Hij heeft de notaris toen niet zelf gesproken. Later heeft de notaris telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde van klaagster. De notaris heeft tijdens dat telefoongesprek ontkend dat er door hem enig geld van klaagster was geëist en hij heeft tegenover de gemachtigde van klaagster verklaard dat hij op 25 januari 2011 helemaal geen gelden had gezien/in ontvangst had genomen. De notaris heeft die mededeling enkele malen herhaald, ook bij latere contacten met de gemachtigde van klaagster, waarbij hij tevens heeft opgemerkt dat hij contant ontvangen gelden altijd aan het ministerie moest melden omdat het “zwart geld” betrof.  

2.6.       Tijdens het hiervoor genoemde gesprek met de plaatsvervangend voorzitter van de kamer op 4 november 2014 heeft de notaris andere mededelingen gedaan. Mr. Weerkamp heeft die mededelingen in zijn brief van 12 november 2014 aldus samengevat dat hij er van uitgaat dat klaagster:

“op 25 of 26 januari 2011 een bedrag van 25.000 euro op het kantoor van de notaris heeft afgegeven en dat dit bedrag vervolgens kort daarna is opgehaald door mevrouw [naam dochter]. Ter adstructie hiervan heeft notaris [naam beklaagde notaris] een mail d.d. 2 oktober 2014 overgelegd van de heer [naam zoon] waaruit blijkt dat dit bedrag de erven heeft bereikt. De notaris heeft geen ontvangstbevestiging aan mevrouw [naam klaagster] verstrekt en evenmin vervolgens mevrouw [naam dochter] voor ontvangst laten tekenen. De transactie is verlopen via het notariskantoor en een MOT-melding is niet gedaan. Eén en ander is tussen werkzaamheden door zo gelopen als service. De heer [naam gemachtigde] heeft namens klaagster volhard in zijn klacht betreffende de integriteit en zorgvuldigheid rond de geldtransactie. Mevrouw [naam klaagster] heeft in 2014 kennis genomen van één en ander, omdat zij bij de afwikkeling geen partij is geweest en meende dat het bedrag in depot was genomen.”

3.          De klacht

3.1.       Klaagster verwijt de notaris dat hij bij herhaling in strijd met de waarheid heeft verklaard dat hij tijdens de bespreking op 25 januari 2011 geen gelden van haar in ontvangst heeft genomen. Verder verwijt zij de notaris dat hij deze gelden weliswaar van haar in ontvangst heeft genomen, maar dat hij geen ontvangstbevestiging aan haar heeft afgegeven, dat er met haar niet is gesproken over de vraag hoe deze gelden moesten worden aangemerkt en dat hij haar niet heeft bericht dat deze gelden vervolgens aan de dochter zijn overhandigd. Zij is van mening dat de notaris daardoor onzorgvuldig heeft gehandeld.   

3.2.       De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. De inhoud van dit verweer zal hierna worden besproken.  

4.          De beoordeling

4.1.       Op grond van artikel 93 van de Wet op het notarisambt (Wna) zijn notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De kamer dient te beoordelen of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit wetsartikel oplevert.

4.2.       Volledigheidshalve wordt vermeld dat klaagster niet eerder dan medio 2014 heeft vernomen dat de gelden, die zij in januari 2011 aan de notaris had overhandigd, niet meer door hem in depot werden gehouden. Nu zij pas op dat moment kennis heeft genomen van het handelen of nalaten van de notaris, dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, is zij ontvankelijk in de klacht (art. 99, lid 15, Wna).

4.3.       Bij de beoordeling van de klacht wordt vooropgesteld dat een notaris zich in de uitoefening van zijn beroep (en daarbuiten) zodanig dient te gedragen dat het vertrouwen in het notariaat en in zijn eigen beroepsuitoefening niet wordt geschaad (artikel 2 Verordening beroeps- en gedragsregels 2011).  Vaststaat dat de notaris tegenover de gemachtigde van klaagster bij herhaling heeft verklaard dat hij geen gelden van klaagster in ontvangst heeft genomen, terwijl inmiddels is komen vast te staan dat de notaris tijdens de bespreking met de zoon en de dochter eind januari 2011 wel degelijk een bedrag van € 25.000,00 in contanten van klaagster heeft ontvangen. Dit bedrag is door een medewerker van het notariskantoor geteld en in een verzegelde envelop gedaan. Verder is inmiddels komen vast te staan dat de notaris deze gelden kort na ontvangst zelf aan de dochter heeft overhandigd, terwijl hij ook dat bij herhaling heeft ontkend tegenover de gemachtigde van klaagster. De kamer kan dan ook niet anders concluderen dan dat de notaris in strijd met de waarheid bij herhaling een verklaring heeft afgelegd tegenover een gemachtigde van een rechtstreeks belanghebbende. Dat de notaris bij het eerste contact met deze gemachtigde wellicht enige terughoudendheid heeft betracht, valt te begrijpen. Dat hij vervolgens echter is blijven persisteren bij zijn onware verklaring en deze niet eerder dan tijdens het gesprek met de plaatsvervangend voorzitter van de kamer heeft herroepen, rekent de kamer hem in ernstige mate aan. Zijn handelwijze heeft ertoe geleid dat klaagster ruim drie jaar in de onterechte veronderstelling heeft verkeerd dat de gelden, die erflater persoonlijk aan haar had overhandigd in verband met de door hem beoogde overdracht van het huisje aan klaagster, door de notaris in depot werden gehouden totdat het huisje op haar naam zou worden geregistreerd. Hierdoor heeft de notaris het vertrouwen geschaad dat men in het notariaat behoort te kunnen stellen.

4.4.       Verder staat vast dat de notaris aan klaagster geen ontvangstbevestiging heeft verstrekt nadat zij de gelden aan hem had overhandigd en dat de notaris de dochter evenmin voor ontvangst heeft laten tekenen nadat hij de gelden aan haar had afgegeven. Dat hij dit heeft nagelaten, acht de kamer zeer onzorgvuldig.

4.5.       Uit de handelwijze van de notaris zou kunnen worden afgeleid dat hij de gelden heeft aangemerkt als boedelgelden, maar dan had het op de weg van de notaris gelegen aan klaagster daarover duidelijkheid te verschaffen. Nu niet is gesteld of gebleken dat de notaris klaagster op enigerlei wijze heeft geïnformeerd over haar (rechts)positie is de kamer van oordeel dat hij is tekortgeschoten in zijn verplichting om de belangen van alle bij een rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid te behartigen (artikel 17 Wna). 

4.6.       De kamer betrekt voorts in haar overwegingen dat vast staat dat de notaris het genoemde bedrag, dat hoger is dan het middels artikel 12 van de Verordening beroeps-en gedragsregels 2011 bepaalde bedrag van € 15.000,00, in contanten in ontvangst heeft genomen. Artikel 12 van de hiervoor genoemde Verordening bepaalt dat betalingen in contanten aan of door de notaris boven een dergelijk bedrag niet zijn toegestaan. Ook op dit punt heeft de notaris tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld. 

4.7.       Gelet op de ernst van de verweten gedragingen acht de kamer het geboden aan de notaris een tuchtmaatregel op de leggen. Het opleggen van de maatregel van berisping wordt daarbij passend geacht. Dit leidt tot de volgende beslissing.  

5.         De beslissing

De kamer voor het notariaat:

verklaart de klacht gegrond en legt aan de notaris de tuchtmaatregel van berisping op.

Deze beslissing is gegeven door mr. S.J.G.N.M. Willard, plaatsvervangend voorzitter, mr. P.M. Knaapen, plaatsvervangend rechterlijk lid, mr. J.L.G.M. Mertens, notarislid, mr. L.J.M. Teunissen, notarislid, en mr. G.A.M. van Lith, plaatsvervangend belastinglid.

Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2015 door mr. H.A.W. Snijders, plaatsvervangend voorzitter,

in tegenwoordigheid van mr. E.J. van Vliet, secretaris.

Hoger beroep tegen vorenstaande beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van het aangetekend schrijven waarbij van deze beslissing is kennis gegeven - bij het gerechtshof te Amsterdam, postadres: postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.