ECLI:NL:TNORSHE:2015:23 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2015/24

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2015:23
Datum uitspraak: 16-12-2015
Datum publicatie: 11-01-2016
Zaaknummer(s): SHE/2015/24
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen:
  • Klacht gegrond zonder maatregel
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Ruim 15 jaar na het passeren van een akte van verdeling m.b.t. een onroerende zaak blijkt aan klaagster dat destijds ten onrechte nihilaangifte overdrachtsbelasting is gedaan. De belastingdienst kan inmiddels niet meer achterhalen of nadien naheffing heeft plaatsgevonden en ook de notarissen die bij de verdeling betrokken zijn geweest, beschikken niet meer over deze informatie. Bewaartermijnen. Klacht gegrond voor zover het de onjuiste aangifte betreft, klacht voor het overige ongegrond.

Klachtnummer : SHE/2015/24

Datum uitspraak : 16 december 2015

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van

mevrouw mr. [naam] (hierna: klaagster),

wonende in [woonplaats],

tegen

notaris de heer mr. [naam] (hierna: mr. X),

gevestigd in [vestigingsplaats].

1. De procedure

1.1. Bij brief van 20 maart 2015 heeft klaagster een klacht geformuleerd tegen mr. [X] en tegen notaris de heer mr. [Y], gevestigd in [vestigingsplaats] (hierna: mr. Y). De klacht is op 23 maart 2015 binnengekomen bij de kamer voor het notariaat (hierna: de kamer), waarna de klachten tegen beide notarissen afzonderlijk in behandeling zijn genomen.

1.2. Bij voorzittersbeslissing van 12 juni 2015 is de klacht tegen mr. [Y] (SHE/2015/25) terstond afgewezen omdat deze van onvoldoende gewicht werd geacht. Tegen die beslissing is geen verzet aangetekend.

1.3. Mr. [X] heeft op de klacht geantwoord, waarna de plaatsvervangend voorzitter van de kamer de zaak heeft verwezen naar de volle kamer.

1.4. De kamer heeft de klacht behandeld op 19 oktober 2015. Klaagster en mr. [X] zijn ter zitting verschenen. Zij hebben hun standpunt over en weer toegelicht, klaagster mede aan de hand van een pleitnota.

2. De feiten

2.1. Klaagster is in het verleden samen met een zakenpartner eigenaar geweest van een woning. Na het verbreken van hun samenwerking hebben zij (inmiddels oud-)notaris de heer mr. [Z] (hierna: mr. [Z]), voorheen gevestigd in [vestigingsplaats], geraadpleegd. Deze heeft een conceptakte van verdeling opgesteld, waarbij de woning aan klaagster zou worden toebedeeld. Gezien de familierelatie tussen haar voormalig zakenpartner en mr. [Z] stond het deze niet vrij de akte te passeren. Op verzoek van mr. [Z] heeft mr. [X] de betreffende akte gepasseerd op 22 oktober 1998. Het betrof een verdeling waarvoor geen vrijstelling voor de overdrachtsbelasting bestond.

2.2. Bij de door mr. [Z] opgestelde nota van afrekening d.d. 22 oktober 1998 is onder meer een bedrag van Hfl. 20.340,00 (hierna: het bedrag) aan klaagster in rekening gebracht in verband met 6% overdrachtsbelasting. Klaagster heeft de nota voldaan. Mr. [Z] heeft het betreffende bedrag overgeboekt naar de derdengeldenrekening van mr. [X].

2.3. De voetverklaring onder de akte is enkele dagen na het passeren ondertekend door een waarnemer van mr. [X]. Deze waarnemer heeft per abuis een nihilaangifte gedaan.

2.4. In 2014 heeft klaagster de woning in eigendom overgedragen. Toen is aan haar gebleken dat aan de onderzijde van de akte stond vermeld dat de overdrachtsbelasting op nihil was gesteld. In verband daarmee heeft klaagster informatie opgevraagd bij de belastingdienst. Namens de inspecteur is bij brief van 15 oktober 2014 (onder meer) aan haar bericht:

“Ik kan enkel bevestigen, dat bij de aanbieding ter registratie van deze akte er geen overdrachtsbelasting is aangegeven. Of dit in een later stadium, toen bleek dat de overdrachtsbelasting wel verschuldigd was heeft geleid tot een naheffing voor dit bedrag kan ik niet meer nagaan, aangezien eventuele correspondentie/stukken hieromtrent niet meer voorhanden zijn.”

De belastingdienst heeft desgevraagd telefonisch aan klaagster bericht dat, indien er een naheffing zou hebben plaatsgevonden, dit binnen drie maanden zou zijn gebeurd en dat mr. [X] daarvan dan een brief zou hebben ontvangen.

2.5. Mr. [Y] heeft de kantooradministratie van mr. [Z] doorzocht tot 15 mei 1999, zijnde ruim een half jaar na de datum waarop de akte is gepasseerd. In de administratie is, zoals gemeld, wel een betalingsbewijs aangetroffen waaruit blijkt dat het bedrag dat klaagster heeft betaald door mr. [Z] is overgeboekt naar de derdengeldenrekening van mr. [X], maar in genoemde periode is geen bewijs van terugbetaling van het bedrag aangetroffen.

2.6. Ook mr. [X] heeft getracht te achterhalen wat er met het op zijn derdengeldenrekening ontvangen bedrag is gebeurd, maar als gevolg van het tijdsverloop en waterschade zijn de betreffende stukken niet meer aanwezig.

3. De klacht

3.1. Samengevat verwijt klaagster mr. [X] dat een onjuiste aangifte is gedaan (onderdeel 1), dat op de akte van verdeling geen aantekening is gemaakt waaruit kan worden opgemaakt of al dan niet overdrachtsbelasting is afgedragen, dat de belastingaanslag bij de minuut had moeten worden bewaard, terwijl het dossier bovendien gedurende (minimaal) twintig jaar bewaard had moeten worden (onderdeel 2).

3.2. Mr. [X] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. De inhoud van dit verweer zal, voor zover voor de beoordeling relevant, hierna worden besproken.

4. De beoordeling

4.1. Op grond van artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De kamer dient de handelwijze van mr. [X] te toetsen aan de in dat artikel omschreven tuchtnorm.

4.2. Vast staat dat de kandidaat-notaris, die destijds optrad als waarnemer voor mr. [X], ten onrechte een nihilaangifte overdrachtsbelasting heeft gedaan. Gebleken is dat klaagster eerst in 2014 kennis heeft genomen van dit handelen van de kandidaat-notaris en de kamer is van oordeel dat van eerder kennis hebben kunnen nemen van dit handelen door klaagster redelijkerwijze geen sprake kan zijn, zodat geen sprake is van verjaring van het klachtrecht. Mr. [X] heeft ter zitting gesteld dat hij verantwoordelijk was voor de handelwijze van deze kandidaat-notaris. Voor zover de klacht luidt dat een onjuiste aangifte is gedaan, zal deze dan ook gegrond worden verklaard.

4.3. Vervolgens is de vraag aan de orde of mr. [X] tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld omdat in 2014 niet meer uit zijn administratie kon worden opgemaakt of het bedrag dat klaagster in oktober 1998 heeft betaald uit hoofde van door haar verschuldigde overdrachtsbelasting ook daadwerkelijk vanaf zijn derdengeldenrekening is overgeboekt naar de belastingdienst. Klaagster stelt in dat verband dat mr. [X] een aantekening had dienen te maken op de akte waaruit bleek of al dan niet overdrachtsbelasting was afgedragen. Bovendien stelt zij dat een notaris verplicht is een belastingaanslag bij de minuut van de akte te bewaren, welke verplichting volgens haar voortvloeit uit de Registratiewet. Mr. [X] heeft het bestaan van dergelijke verplichtingen betwist.

4.4. Op basis van het bepaalde bij artikel 18 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer jo. artikel 21a van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 is op de akte van verdeling een voetverklaring opgenomen. Naar het oordeel van de kamer vloeit echter noch uit de genoemde wet- en regelgeving, noch uit andere bepalingen voort dat een notaris gehouden is nadien eveneens op de betreffende akte aan te tekenen of daadwerkelijk overdrachtsbelasting aan de belastingdienst is betaald en zo ja, wat de hoogte is van dat bedrag. Nu uit de Registratiewet 1970 evenmin voortvloeit dat een notaris verplicht is de aanslag overdrachtsbelasting bij de minuut van de akte te bewaren, terwijl een dergelijke verplichting ook niet is vastgelegd in andere bepalingen, is de kamer van oordeel dat mr. [X] niet verwijtbaar heeft gehandeld door dit niet te doen.

4.5. Naar aanleiding van de stelling van klaagster dat een notaris dossiers twintig jaar dient te bewaren, overweegt de kamer als volgt. De akten en overige bescheiden die tot het protocol van de notaris behoren, moeten altijd worden bewaard. Er bestaat echter geen verplichting om in zaken als deze belastingaanslagen/naheffingen in het protocol op te nemen. De wijze waarop de (overige) kantoor- en privéadministratie van de notaris moet worden ingericht, is ingevolge het bepaalde bij artikel 24, derde lid, Wna vastgelegd in de Administratieverordening. Zowel in de (destijds van toepassing zijnde en huidige) Wna als in de Verordening wordt aansluiting gezocht bij het bepaalde in artikel 2:10, derde lid, Burgerlijk Wetboek, waarin een bewaartermijn van zeven jaar wordt genoemd. Deze termijn stemt overeen met de bewaartermijn zoals vastgelegd in de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen. Dat mr. [X] in 2014, ruim vijftien jaar na het passeren van de akte, mede als gevolg van waterschade niet meer beschikte over de gevraagde gegevens, acht de kamer dan ook niet verwijtbaar. Dit betekent dat het tweede onderdeel van de klacht ongegrond zal worden verklaard.

4.6. Voor zover de klacht gegrond is verklaard, ziet de kamer geen aanleiding voor het opleggen van een maatregel. Naast het feit dat mr. [X] zich, zoals klaagster beaamt, na haar verzoek veel moeite heeft getroost om de gewenste informatie alsnog te achterhalen, neemt de kamer daarbij mede in aanmerking dat, gezien de uitleg die mr. [X] heeft gegeven over de wijze waarop zijn financiële administratie destijds was ingericht en de jaarlijkse goedkeuring daarvan door het Bureau Financieel Toezicht, mag worden aangenomen dat geen niet te verantwoorden bedrag bij mr. [X] is achtergebleven.

4.7. Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing.

5. De beslissing

De kamer voor het notariaat:

verklaart het eerste onderdeel van de klacht gegrond, zonder oplegging van een maatregel,

verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. H.A.W. Snijders, plaatsvervangend voorzitter, mr. P.M. Knaapen, plaatsvervangend rechterlijk lid, mr. J.L.G.M. Mertens, notarislid, mr. L.J.M. Teunissen, notarislid, en mr. R.J.M.G. Oostveen, plaatsvervangend belastinglid.

Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2015 door mr. C.M. Wiertz-Wezenbeek, voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen vorenstaande beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van het aangetekend schrijven waarbij van deze beslissing is kennis gegeven - bij het gerechtshof te Amsterdam, postadres: postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.