ECLI:NL:TNORDHA:2015:44 Kamer voor het notariaat Den Haag 15-38, 15-39 en 15-40

ECLI: ECLI:NL:TNORDHA:2015:44
Datum uitspraak: 16-12-2015
Datum publicatie: 06-01-2016
Zaaknummer(s): 15-38, 15-39 en 15-40
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de notarissen dat erflaatster ten tijde van het passeren van het testament in 2007 niet in staat was haar wil te bepalen. Het testament dient nietig te worden verklaard. De notarissen hebben niet de zorg betracht die van hen verwacht mocht worden. Zij hadden in ieder geval vermoedens moeten hebben met betrekking tot erflaatsters wilsonbekwaamheid.

Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag

Beslissing d.d. 16 december 2015 inzake de klacht onder nummer 15-38, 15-39 en 15-40 van:

[klager],

hierna ook te noemen: klager,

advocaat mr. S.E. van der Meer te Amsterdam,

tegen

mr. [kandidaat-notaris],

kandidaat-notaris te [vestigingsplaats],

thans oud-kandidaat-notaris,

hierna ook te noemen: kandidaat-notaris [A],

en

mr.[B],

notaris te [vestigingsplaats],

thans oud-notaris,

hierna ook te noemen: notaris [B],

en

mr. [C],

notaris te [vestigingsplaats],

hierna ook te noemen: notaris [C],

hierna allen tezamen te noemen: de notarissen,

allen bijgestaan door advocaat mr. T.P. Hoekstra te Amsterdam.

De procedure

De Kamer heeft kennisgenomen van:

· de klacht, met bijlagen, ingekomen op 1 juni 2015,

· het antwoord, met bijlagen,

· faxbericht van 5 november 2015 van mr. T.P. Hoekstra namens de notarissen,

· faxbericht van 5 november 2015 van mr. M.S. van Gaalen namens klager, met bijlage.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 november 2015. Daarbij waren aanwezig klager bijgestaan door raadsman mr. M.S. van Gaalen en kandidaat-notaris [A] en notaris [B] bijgestaan door raadsman mr. T.P. Hoekstra. Bij faxbericht van 5 november 2015 is de Kamer bericht dat notaris [C] niet ter zitting zal verschijnen.

Van het verhandelde is proces­verbaal opgemaakt met daaraan in afschrift gehecht de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen van de notarissen.

De feiten

Op 28 april 2005 is de vader van klager (hierna te noemen: erflater) overleden. Bij testament van 18 maart 1998 heeft erflater zijn echtgenote mevrouw [Z] (hierna te noemen: erflaatster) samen met klager en zijn broer benoemd tot erfgenamen, ieder voor een gelijk deel. Erflater heeft zijn nalatenschap verdeeld door middel van een ouderlijke boedelverdeling als bedoeld in artikel 1167 BW (oud), waarbij hij alle tot zijn nalatenschap behorende goederen aan zijn echtgenote heeft toebedeeld, onder de verplichting van haar om alle schulden en de begrafeniskosten te voldoen en de door alle erfgenamen verschuldigde successierechten en taxatie- en boedelkosten voor haar rekening te nemen. Erflaatster heeft op 18 maart 1998 eveneens een testament gemaakt.

Bij beschikking van 26 augustus 2011 is de broer benoemd tot bewindvoerder over het vermogen van erflaatster.

Op 30 mei 2012 is erflaatster overleden. Erflaatster heeft over haar nalatenschap beschikt bij laatste testament van 12 december 2007, gepasseerd door kandidaat-notaris [A] als waarnemer van notaris [B]. Erflaatster was toen 92 jaar. In het testament was de broer van klager, de heer [X](hierna: de broer), benoemd tot enig erfgenaam en executeur. Aangezien klager niet genoemd staat in het testament, is hij onterfd. Verder heeft erflaatster een vermeende geldvordering van erflaatster op klager van 208.000,- euro opgenomen in het testament. Uit het testament blijkt dat de omvang van die vordering blijkt uit de administratie van erflaatster.

Over de nalatenschappen van erflater en erflaatster worden door klager en zijn broer gerechtelijke procedures gevoerd. Op 14 oktober 2015 heeft de rechtbank Den Haag vonnis gewezen. De rechtbank heeft het verzoek tot voor recht verklaren dat het testament van erflaatster nietig is, afgewezen. Uitgegaan wordt van een geldig testament.

Na het defungeren van notaris [B] is haar protocol in 2008 overgenomen door notaris [C].

De klacht

Klager verwijt de notarissen dat erflaatster ten tijde van het passeren van het testament in 2007 niet in staat was haar wil te bepalen. Het testament dient nietig te worden verklaard. De notarissen hebben niet de zorg betracht die van hen verwacht mocht worden. Zij hadden in ieder geval vermoedens moeten hebben met betrekking tot erflaatsters wilsonbekwaamheid.

Ten tijde van het passeren van het testament was erflaatster 92 jaar. De communicatie met haar verliep buitengewoon moeizaam. In december 2007 kon zij niet zelfstandig wonen. Daarom verbleef de broer bij haar. Erflaatster heeft zich nooit beziggehouden met de administratie. Erflater deed de administratie en toen hij ouder werd nam de broer dit van hem over. Na het overlijden van erflater is de broer de administratie blijven doen.

Het is nagenoeg zeker dat klager in het voorlaatste testament van 18 maart 1998 niet onterfd was door erflaatster. Dit testament is op dezelfde dag gemaakt als die van erflater. De inhoud van het testament uit 2007 wijkt wezenlijk af van het testament van erflater van 1998.

Verder is het testament in 2007 niet verleden voor de familienotaris van erflater en erflaatster, mr. [Y].

Klager stelt dat de broer erflaatster heeft meegenomen naar een notaris die niet op de hoogte was van haar situatie.

Uit het testament blijkt niet dat de notarissen het Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening hebben gevolgd.

Klager heeft de hulp ingeroepen van artsen. Op 10 november 2013 heeft de advocaat van klager een e-mailbericht ontvangen van Prof. dr. [G], hoofd van het Alzheimercentrum VUmc. Daarin staat onder meer:

“ (...)

In 2009 wordt er vermeld dat patiënte volgens zoon “sinds enkele dagen dement” geworden te zijn.

(...)

Al met al dus een spijtige situatie, want patiënte moet gezien haar leeftijd (boven de 90 toen) en de vaststelling in 2009 van een langer bestaande dementie, ook in 2007 al klachten en verschijnselen hebben gehad. Een dementie is nooit acuut; de verwardheid in 2009 op de SEH was vrijwel zeker een delier en dit ontstaat snel bij een preëxistente dementie (beter gezegd, ontstaat doorgaans NIET zomaar bij een gezonde 93 jarige).

Ergo, er is zeker een vermoeden van dementie in 2007, maar geen enkele documentatie die dit ondersteunt.

(...)”.

Uit deze e-mail blijkt dat de broer in 2009 jegens de huisarts heeft verklaard dat erflaatster dement was. Uit het dossier van de huisarts blijkt tevens dat erflaatster al in 2005 na het overlijden van erflater abnormaal gedrag vertoonde. Erflaatster zag de broer aan voor erflater en noemde hem “pa”. Zij leek niet door te hebben dat erflater was overleden.

De notarissen beroepen zich op hun geheimhoudingsplicht, maar klager is zeer ontdaan door de onterving en acht het onaannemelijk dat erflaatster deze onterving heeft gewild. De notarissen hadden oog moeten hebben voor de kwetsbare positie waarin erflaatster zich bevond en de mate waarin zij afhankelijk was van de broer.

De notarissen hebben het volgende aangevoerd. De notarissen zijn zich erg bewust van de op hen rustende geheimhoudingsplicht. Klager is een derde die betrokken is bij de nalatenschap.

Klachten kunnen slechts het persoonlijk handelen van een notaris betreffen en kunnen niet worden ingesteld tegen protocolopvolgers. Voor zover de klacht is gericht tegen notaris [C] dient klager niet ontvankelijk te worden verklaard.

Het kantoor van notaris [B] was gezien de ruime ervaring van die notaris er altijd zeer op gebrand dat bij het (voor-) bespreken en verlijden van testamenten geen andere personen aanwezig waren dan de (kandidaat-)notaris en de desbetreffende testateur. In het voorliggende geval is dat niet anders geweest.

In augustus 2007 is door erflaatster telefonisch contact opgenomen met het kantoor voor het maken van een nieuw testament. Zij woonde op vier minuten rijden van het kantoor. Op 28 augustus 2007 heeft een eerste gesprek plaatsgevonden met kandidaat-notaris [A]. Naar hij zich herinnert was erflaatster zelfstandig naar het kantoor gekomen; er was niemand met haar in de wachtkamer. Er is gevraagd naar gegevens van erflaatster. Zij maakte een zeer heldere en stabiele indruk. Ze beantwoordde de vragen zonder twijfel. Erflaatster heeft in eigen en heldere bewoordingen uitgelegd wat de achtergrond was van de door haar gewenste wijziging van het testament. Uit de bewoordingen die zij koos bleek dat zij doordrongen was van de consequenties die de wijziging van haar testament tot gevolg hadden. Kandidaat-notaris [A] heeft op verschillende momenten haar wil gecontroleerd, maar erflaatster bleef consistent. Kandidaat-notaris [A] heeft uitgelegd wat het verschil was tussen een onterving en de benoeming tot enig erfgenaam. Erflaatster begreep dit verschil en heeft naar aanleiding van deze uitleg duidelijk gemaakt dat zij de benoeming van de broer tot enig erfgenaam wenste. Ook kwam in het gesprek naar voren dat klager een grote schuld had bij erflaatster. Erflaatster wilde dit in het testament opgenomen hebben. Van het bestaan en de omvang van de schuld had erflaatster bewijs bij zich. Naar aanleiding van dit gesprek heeft kandidaat-notaris [A] een concepttestament gemaakt, dat bij brief inclusief uitgebreide toelichting op 11 september 2007 naar erflaatster is gestuurd. Normaal zou er tijdens de eerste bespreking een passeerafspraak zijn gemaakt. In onderhavig geval is daar bewust van afgeweken. Kandidaat-notaris [A] heeft het concept met notaris [B] besproken, die kandidaat-notaris [A] vroeg of hij gezien het ongebruikelijke testament ervan overtuigd was dat erflaatster dit wenste. Kandidaat-notaris [A] heeft daarop geantwoord dat erflaatster zelfstandig naar de bespreking was gekomen en dat hij tijdens het gesprek geen enkel moment reden had om aan de geestelijke vermogens van erflaatster te twijfelen. Op 22 november 2007 heeft kandidaat-notaris [A] een telefonische bespreking gevoerd met erflaatster. Erflaatster vond de gekozen constructie in het testament niet wenselijk. Zij kwam helder over en haar verhaal was consistent met het eerste gesprek in augustus 2007. Op 23 november 2007 is een aangepast concept naar erflaatster gestuurd met wederom een uitgebreide toelichting. Op 12 december 2007 is het testament gepasseerd door kandidaat-notaris [A]. Erflaatster was alleen. Normaal gesproken zou notaris [B] het testament hebben gepasseerd, maar zij was geveld door griep. Tijdens het gesprek heeft erflaatster er blijk van gegeven dat klager dit testament wel eens zou kunnen aanvechten.

De beoordeling van de klacht

Ter beoordeling van de Kamer staat of de notarissen hebben gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 93 van de Wet op het notarisambt (Wna). Notarissen zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij als notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden, alsmede ter zake van handelen of nalaten dat behoorlijke notarissen niet betaamt.

De Kamer is van oordeel dat klager voor zover het notaris [C] betreft niet ontvankelijk wordt verklaard. Vast is komen te staan dat notaris [C] geen bemoeienis heeft gehad met onderhavig dossier. Hij was niet meer dan protocolopvolger van notaris [B].

De Kamer overweegt als volgt. Klager heeft gesteld dat erflaatster al op leeftijd was, hetgeen een indicatie is tot extra alertheid. De notarissen hebben aangevoerd dat het gegeven dat erflaatster op leeftijd was in het onderhavige geval geen reden gaf tot meer dan gebruikelijke alertheid. Er waren overigens geen andere indicatoren die aanleiding gaven tot extra alertheid Alles wees erop dat erflaatster zelfstandig woonde en zelfstandig functioneerde. Zij had immers ook zelf de afspraken gemaakt en was zelfstandig naar het kantoor gekomen. Klager heeft gesteld dat erflaatster niet zelf haar administratie deed. De notarissen hebben daartegen aangevoerd dat uit het feit dat erflaatster zelf de administratie had bijgehouden van de aan klager verstrekte lening, juist het tegenovergestelde van die stelling blijkt. Dat het testament niet is gepasseerd door de familienotaris is door de notarissen uitgelegd. Erflaatster woonde op korte afstand van het kantoor. Daarbij is het moeilijk na te gaan of er een familienotaris is, als de cliënt daar niets over zegt.

De Kamer is van oordeel dat de stelling van klager dat erflaatster op 12 december 2007 niet in staat was haar wil te bepalen, onvoldoende met concrete feiten is onderbouwd. In de verklaring van Prof. dr. [G]

wordt gesproken over een vermoeden van dementie.[G] concludeert echter ook direct daarna dat geen enkele documentatie dit vermoeden ondersteunt. De klacht is derhalve ongegrond.

De beslissing

De Kamer voornoemd:

verklaart klager voor zover het notaris [C] betreft niet ontvankelijk.

verklaart de klacht voor zover het kandidaat-notaris [A] en notaris [C] betreft ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. R.J. Paris, voorzitter, A.F.L. Geerdes, F. Hoppel, J.P. van Loon en H.M. Kolster, bijgestaan door mr. F.S. Pietersma-Smit, in het openbaar uitgesproken op 16 december 2015.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief.