ECLI:NL:TNORDHA:2015:41 Kamer voor het notariaat Den Haag 15-11
ECLI: | ECLI:NL:TNORDHA:2015:41 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-12-2015 |
Datum publicatie: | 06-01-2016 |
Zaaknummer(s): | 15-11 |
Onderwerp: | Registergoed |
Beslissingen: | Klacht niet-ontvankelijk |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de notaris dat hij ernstig tekort is geschoten in zijn onderzoeksplicht bij het verpanden van de huurrechten door [T] aan schuldeiser. |
Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag
Beslissing d.d. 16 december 2015 inzake de klacht onder nummer 15-11 van:
[klager],
hierna ook te noemen: klager,
tegen
mr. [notaris],
notaris te [vestigingsplaats],
hierna ook te noemen: de notaris.
De procedure
De Kamer heeft kennisgenomen van:
· de klacht, met bijlagen, ingekomen per e-mail op 17 maart 2015,
· het antwoord van de notaris,
· de repliek bij twee e-mails van 1 juni 2015, met bijlagen,
· aanvullende repliek bij e-mailberichten van 16 en 19 juni 2015,
· de dupliek, met bijlage.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2015. Daarbij waren aanwezig klager en de notaris. Van het verhandelde is procesverbaal opgemaakt met daaraan de door klager overgelegde pleitnotitie gehecht.
De feiten
Klager is directeur van [X]. Klager is als adviseur betrokken geweest bij de totstandkoming van een financiering van de heer [V] als schuldeiser (hierna te noemen: schuldeiser) en de heer [G] (hierna te noemen: schuldenaar). Schuldenaar was zelfstandig bevoegd bestuurder van [H] en [W], was zelfstandig bevoegd bestuurder van [T]. Op 31 augustus 2012 heeft de notaris drie akten gepasseerd te weten: een akte van geldlening tussen schuldeiser en schuldenaar, een akte houdende een positieve/negatieve hypotheekverklaring met betrekking tot onroerende zaken gelegen te [vestigingsplaats], tevens verpanding van de huurpenningen en een akte van hypotheekverlening (eerste recht van hypotheek op onroerende zaken gelegen te [vestigingsplaats]). De akten zijn op het kantoor van de notaris getekend door schuldeiser, schuldenaar en de echtgenote van schuldenaar.
Vervolgens zijn er door partijen nadere afspraken gemaakt die hebben geleid tot het opstellen van nieuwe akten. Op 8 december 2014 heeft de notaris vervolgens de volgende akten gepasseerd: een akte van verpanding tussen schuldeiser en schuldenaar, een akte houdende een positieve/negatieve hypotheekverklaring met betrekking tot onroerende zaken gelegen te [vestigingsplaats] en een akte van hypotheekverlening (eerste recht van hypotheek op onroerende zaken gelegen te [vestigingsplaats]).
De klacht en het verweer van de notaris
Klager verwijt de notaris dat hij ernstig tekort is geschoten in zijn onderzoeksplicht bij het verpanden van de huurrechten door [T] aan schuldeiser. Als gevolg van deze nalatigheid heeft klager schade geleden van meer dan € 15.000,-. Het betreft met name het verpanden van huurrechten van [T] inzake het huurcontract met [J] (C) te [vestigingsplaats]. Zoals de betrokken partijen bekend, zijn deze huurrechten van het vastgoedproject door schuldeiser verpand aan de ING Bank en kunnen deze huurrechten zonder toestemming (zie algemene voorwaarden van de ING Bank) niet nogmaals worden verpand. Dit is echter wel gebeurd. In de akte die de notaris heeft gepasseerd, is bewust verzuimd de eerste verpanding van huurpenningen bij de ING Bank te verifiëren.
Verder verwijt klager de notaris dat hij het onderpand onjuist in de akte heeft vermeld. Een deel van het in de akte genoemde registergoed stond niet op naam van de schuldenaar.
De notaris heeft het volgende aangevoerd. Op 19 november 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klager, schuldeiser en schuldenaar en is de zakelijke relatie tussen hen beëindigd. Schuldeiser en schuldenaar hebben bij het opstellen van de akten in 2014 vervolgens de notaris gevraagd om rechtstreeks met hen te communiceren, zonder tussenkomst van klager. In de concepten van 25 augustus 2014 en 5 september 2014 was sprake van verpanding van huurpenningen. Verpanding van deze huurpenningen had reeds plaatsgevonden bij akte van 31 augustus 2012, waarvan klager een kopie van het afschrift heeft ontvangen.
Na het afwikkelen van de financiering van de schuldenaar bij de ING Bank vervalt het pandrecht ten behoeve van de bank op deze huurpenningen en ontstaat een recht van eerste pand ten behoeve van de schuldeiser (krachtens de akte van 31 augustus 2012). Hierover heeft de notaris rechtstreeks met schuldeiser gecommuniceerd. Op 5 december 2014 is een nieuw concept van de akte positieve/negatieve hypotheekverklaring naar schuldenaar en schuldeiser gezonden, in welke akte de verpanding achterwege is gebleven en welke akte op 8 december 2014 door partijen is getekend. Aan klager is dit concept niet gezonden, aangezien de zakelijke relatie tussen hem en partijen was beëindigd. Nu er geen verpanding heeft plaatsgevonden was de toestemming van de ING Bank niet nodig.
De stelling van klager dat hij schade heeft geleden is onbegrijpelijk. Waaruit bestaat die schade?
Klager dient niet ontvankelijk te worden verklaard wegens gebrek aan belang en het feit dat het toekennen van schadevergoeding niet een bevoegdheid van de Kamer is.
De beoordeling van de ontvankelijkheid
Artikel 99, eerste lid van de Wet op het notarisambt (Wna) bepaalt, voor zover hier van belang, dat klachten kunnen worden ingediend door “een ieder met enig redelijk belang”.
De tot 1 januari 2013 geldende Wna kende een dergelijke bepaling niet. Onder het oude recht werd voor de beoordeling van de vraag wie een klacht kon indienen aansluiting gezocht bij artikel 49 Wna, dat bepaalt aan wie een afschrift van een akte kan worden verstrekt door de notaris. Voorts gold volgens tuchtrechtelijke jurisprudentie dat degene die zodanig bij het in een klacht gewraakte doen en/of nalaten van een notaris betrokken was, dat hij als belanghebbende bij een uitspraak over een klacht kon worden aangemerkt, in die klacht kon worden ontvangen. Bij de beantwoording van de vraag of iemand een zodanige belanghebbende was, speelde een rol in hoeverre deze door het handelen of nalaten van een notaris zodanig in zijn eigen belang kon worden getroffen dat deze daarin behoorde te mogen opkomen ter bescherming van dat belang, of in hoeverre deze anderszins zo nauw betrokken was geweest bij het onderwerp dat in de klachtprocedure werd behandeld, dat daarin een belang was gelegen om in die procedure te verschijnen. Uit de wetsgeschiedenis van het tot 1 januari 2013 geldende artikel 99 Wna bleek verder dat zowel de KNB als het Bureau Financieel Toezicht een tuchtrechtelijke klacht konden indienen, evenals, bijvoorbeeld, collega-notarissen. Blijkens de Memorie van Toelichting op het huidige artikel 99 lid 1 is in de herziene tekst van het eerste lid geëxpliciteerd dat de kring van degenen die een tuchtrechtelijke klacht kunnen indienen bestaat uit een ieder die enig redelijk belang heeft bij de indiening van een klacht. Dit belang kan volgen uit betrokkenheid bij een specifieke zaak of bestaan uit een belang bij de handhaving van de beroepsnormen en -regels voor het notariaat. Naast de cliënt van de notaris, de KNB en het Bureau kan hierbij, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, worden gedacht aan belangenorganisaties, het openbaar ministerie en instanties die zijn belast met het taken die raken aan werkzaamheden van de notaris, zoals gemeenten, de belastingdienst of het kadaster. Er geldt dan ook een ruim belanghebbendenbegrip: een rechtstreeks belang bij de klacht is niet zonder meer vereist, ook een indirect of afgeleid belang van de klager kan grond zijn voor ontvankelijkheid. Hiermee is een ruime toegang tot de tuchtrechtelijke klachtprocedure beoogd ter ondersteuning van de corrigerende functie van het tuchtrecht en het zelfreinigend vermogen van de beroepsgroep.
Vast staat dat klager geen partij is geweest bij de akte van 8 december 2014 waartegen hij ageert en gesteld noch gebleken is dat hij in een eigen belang is getroffen. Ter zitting heeft klager het volgende aangevoerd: “Door onvoldoende informatie, onderzoek en deskundigheid is de gedachten wisseling met geldnemers: de heer en mevrouw [G] gefrustreerd en in een spanningsveld beland en hebben zij ten onrechte onze facturen tot op heden niet voldaan en is ons aanzienlijke schade berokkend. Daarom verzoeken wij u de kwalijke rol van de notaris te onderzoeken en hem schadeplichtig te stellen”.
De notaris heeft aangevoerd dat de verpanding niet nodig was. Dit is door klager niet weerlegd, zodat dit is komen vast te staan. De notaris heeft verder aangevoerd dat op 19 november 2014 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen klager, schuldeiser en schuldenaar en de zakelijke relatie tussen hen is beëindigd. Dit is door klager niet weerlegd. Ten tijde van het passeren van de akte op 8 december 2014 was klager geen adviseur meer van partijen. Hij is daarmee niet meer dan een derde. Het belang van klager die hij had als derde bij die akte is door hem niet aangetoond of onderbouwd. Klager heeft gesteld dat hij schade heeft geleden van ongeveer € 15.000,-. De Kamer gaat er van uit dat die schade bestaat uit het mislopen van provisie. De Kamer is echter niet bevoegd om te oordelen over geleden schade. Hiervoor dient klager zich te wenden tot de civiele rechter. Wat betreft het belang heeft klager zijn (indirect en/of afgeleid) belang dan ook naar het oordeel van de Kamer onvoldoende onderbouwd en gesubstantieerd. Nu het redelijk belang van klager onvoldoende is komen vast te staan is de Kamer van oordeel dat klager niet kan worden ontvangen in zijn klacht. Aan een verdere inhoudelijke behandeling komt de Kamer daarom niet toe.
De beslissing
De Kamer voornoemd:
verklaart klager niet ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door mrs. G.P. van Ham, voorzitter, R.R. Roukema, R.J. Groenhof, E.S. Voskamp en J.P. van Loon en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. F.S. Pietersma-Smit, in het openbaar uitgesproken op 16 december 2015.
Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief.