ECLI:NL:TNORDHA:2015:33 Kamer voor het notariaat Den Haag 14-75

ECLI: ECLI:NL:TNORDHA:2015:33
Datum uitspraak: 14-10-2015
Datum publicatie: 30-10-2015
Zaaknummer(s): 14-75
Onderwerp: Overig
Beslissingen: Klacht gegrond zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Wrakingsverzoek toegewezen.

Kamer voor het Notariaat in het ressort Den Haag

Wrakingskamer

Datum beslissing: 14 oktober 2015.

Klacht nr. 14-75

Beslissing op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 100 van de Wet op het notarisambt in de zaak van:

[verzoekster],

wonende te [woonplaats],

(verder te noemen: verzoekster),

tegen

mr. [notaris],

notaris te [vestigingsplaats],

(verder te noemen: de notaris),

advocaat mr. L.H. Rammeloo te Amsterdam,

strekkende tot wraking van:

mr. M.G.L. den Os-Brand,

plaatsvervangend voorzitter van de Kamer voor het Notariaat in het ressort Den Haag,

(verder te noemen: de plaatsvervangend voorzitter).

1. Het procesverloop

1.1. Op 17 juni 2015 heeft ter zitting van de Kamer voor het Notariaat de mondelinge behandeling plaatsgevonden van de klacht (nummer 14-75) van verzoekster tegen de notaris. Tijdens de mondelinge behandeling is de plaatsvervangend voorzitter door verzoekster gewraakt.

1.2. Op 2 september 2015 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoekster is in persoon verschenen. De plaatsvervangend voorzitter heeft haar standpunt met betrekking tot het wrakingsverzoek schriftelijk kenbaar gemaakt. Verzoekster heeft pleitnotities overgelegd.

2. Het standpunt van verzoekster

2.1. Verzoekster voert aan dat de plaatsvervangend voorzitter de mondelinge behandeling was begonnen buiten aanwezigheid van verzoekster. Vervolgens heeft verzoekster de plaatsvervangend voorzitter gewraakt.

2.2. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoekster nog verklaard dat de plaatsvervangend voorzitter wel degelijk heeft berust in de wraking. Namelijk direct nadat de zitting was gesloten is de secretaris verzoekster achterna gegaan en heeft zij verzoekster namens de plaatsvervangend voorzitter meegedeeld dat de zitting heropend kon worden en dat de plaatsvervangend voorzitter zich daarbij liet vervangen door een andere voorzitter, te weten mr. [naam].

Verder heeft verzoekster het volgende aangevoerd. Zij was om 13.19 uur in het gerechtsgebouw. Dit tijdstip is bekend, omdat zij op dat moment met haar halfzuster via WhatsApp contact had en verzoekster aan haar halfzuster berichtte “kom er aan”. Verzoekster is door de beveiliging opgehouden, omdat zij een honden afschrik apparaat in haar tas had. Voor de beveiliging was niet direct duidelijk wat de functie van het apparaat was. Daarna is verzoekster direct naar de 1e etage gegaan. Daar was geen bode aanwezig. De bode die verzoekster uiteindelijk trof wist niet over welke klachtzaak zij het had. Toen klaagster door de bode werd binnengelaten in de zittingszaal was de notaris aan het woord. De beslissing van de plaatsvervangend voorzitter om de zitting aan te vangen, terwijl zij wist dat verzoekster in het gerechtsgebouw was en dus geen verstek zou laten gaan, is onbegrijpelijk en levert een zware aanwijzing op dat de plaatsvervangend voorzitter een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. Tevens was de suggestie van de advocaat van de notaris, die overigens werd gesteund door de plaatsvervangend voorzitter, om de halfzuster die in het publiek zat te bevragen wat er zich tot de binnenkomst van verzoekster had afgespeeld, opmerkelijk en onbegrijpelijk. Immers de halfzuster was publiek en daarvan mag geen dienende analyse worden verwacht. Nu de notaris geen pleitnota had, kon verzoekster op geen enkele wijze op de hoogte geraken van hetgeen voor haar aanwezigheid in de zittingszaal besproken was.

3. Het standpunt van de plaatsvervangend voorzitter

De plaatsvervangend voorzitter voert aan dat volgens vaste jurisprudentie uitgangspunt is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens – in dit geval – verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Dergelijke omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. Het enkele feit dat de zitting is aangevangen zonder aanwezigheid van klaagster levert volgens de plaatsvervangend voorzitter niet een dergelijke omstandigheid op. De beslissing om de behandeling van de klacht om 13.35 uur (tijdstip van uitroepen) aan te vangen buiten aanwezigheid van verzoekster om, was bovendien een beslissing van processuele aard, die in beginsel geen grond oplevert voor wraking. De plaatsvervangend voorzitter is daarom van oordeel dat het verzoek tot wraking dient te worden afgewezen.

4. De beoordeling

4.1. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter - met wie een lid van de Kamer voor het Notariaat in dit verband gelijk kan worden gesteld - in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

4.2. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.

4.3. De wrakingskamer overweegt het volgende. De beslissing van de plaatsvervangend voorzitter om de zitting om 13.35 uur (tijdstip uitroepen) aan te vangen zonder verzoekster dient in eerste instantie te worden aangemerkt als een processuele beslissing. Een dergelijke beslissing vormt in principe geen grond voor een wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de plaatsvervangend voorzitter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Vast is komen te staan dat klaagster in een e-mail van 19 augustus 2015 het secretariaat van de Kamer heeft verzocht om haar een afschrift te verstrekken van het proces-verbaal van de zitting van 17 juni 2015. Ongelukkigerwijs is pas op 3 september 2015, de dag na de behandeling van het wrakingsverzoek, het proces-verbaal van de zitting aan klaagster toegestuurd. De wrakingskamer dient derhalve het proces-verbaal in haar overweging buiten beschouwing te laten. Niet is komen vast te staan dat er van de kant van de plaatsvervangend voorzitter sprake was van partijdigheid. Echter, met het feit dat verzoekster de zittingszaal binnen kwam lopen, terwijl zij aan haar halfzuster had doorgegeven dat zij in het gerechtsgebouw was en er aan kwam èn de Kamer toch was begonnen, is de schijn van partijdigheid gewekt. Het recht van verzoekster op een eerlijke procesvoering, waaronder begrepen het recht op hoor en wederhoor, is in haar beleving begrijpelijkerwijs geschonden.

4.4. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek tot wraking dient te worden toegewezen.

5. De beslissing

De wrakingskamer :

- wijst het verzoek tot wraking toe;

- beveelt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan:

• verzoekster, mevrouw [verzoekster],

• de notaris, mr. [naam],

• de plaatsvervangend voorzitter, mr. [naam] .

Deze beslissing is gegeven door mrs. G.P. van Ham, O. van der Burg, R.J. Groenhof, P.H.B. Gorsira en R.B. van der Horst, in tegenwoordigheid van mr. F.S. Pietersma-Smit, secretaris.

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.