ECLI:NL:TNORARL:2015:93 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden AL/2014/156 en 2015/14

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2015:93
Datum uitspraak: 16-04-2015
Datum publicatie: 03-11-2016
Zaaknummer(s): AL/2014/156 en 2015/14
Onderwerp: Overig
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Ondanks de lessen die de notaris zegt te hebben getrokken uit de negatieve bewaringsposities waarop de eerste klacht ziet, heeft hij niet weten te voorkomen dat zich - weliswaar door andere oorzaken, maar toch - ook in de tweede helft van 2014 twee maal een negatieve bewaringspositie heeft voorgedaan. Deze negatieve bewaringsposities heeft de notaris weliswaar zelf aan het BFT gemeld en ook terstond weer aangevuld, maar dit neemt niet weg dat al met al binnen één jaar bij herhaling sprake is van negatieve bewaringsposities. Dit maakt oplegging van een maatregel terzake van de tweede klacht onontkoombaar. Vanwege het vertrouwen dat de notaris bij de kamer heeft weten te wekken voor wat betreft de inmiddels genomen maatregelen ter voorkoming van verdere problemen in de bewaringspositie, blijft de sanctie hier beperkt tot een waarschuwing.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN                              

Kenmerk: AL/2014/156 en 2015/14

Beslissing van de kamer voor het notariaat op de klacht van

Het Bureau Financieel Toezicht (BFT),

gevestigd te Utrecht,

gemachtigde: mr. R. Wisse,

tegen

[…], notaris te […].

Partijen worden hierna klager en notaris genoemd.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

-      de klacht van 4 december 2014 en de klacht van 28 januari 2015;

-      het verweer van de notaris van 28 december 2014 en 18 februari 2015.

1.2 De klachten zijn behandeld ter zitting van 27 februari 2015. Namens klager is verschenen mr. R. Wisse. De notaris is in persoon verschenen en heeft zich laten vergezellen door zijn echtgenote.

2. De feiten

2.1 Op 26 maart 2014 en op 1 mei 2014 heeft de notaris bij het BFT gemeld dat zijn bewaringspositie respectievelijk per 21 maart 2014 en per 31 maart 2014 negatief is geweest. Per 30 juni 2014 is eveneens sprake geweest van een negatieve bewaringspositie. Op deze drie negatieve bewaringsposities ziet de klacht van

4 december 2014 (2014/156). De derde negatieve bewaringspositie heeft de notaris niet zelf gemeld, maar is door het BFT vastgesteld op basis van onderzoek van de per 14 augustus 2014 door de notaris aangeleverde financiële cijfers.

2.2 De negatieve bewaringsposities van 21 maart 2014, 31 maart 2014 en

30 juni 2014 zijn door de notaris aangevuld respectievelijk op 21 maart 2014,

7 april 2014 en 24 juli 2014.

2.3 Op 18 november 2014 heeft de notaris bij het BFT een negatieve bewaringspositie gemeld per 13 november 2014. Daarnaast is sprake geweest van een negatieve bewaringspositie per 30 november 2014. Deze is door de accountant van de notaris aan het BFT gemeld. Op deze twee negatieve bewaringsposities ziet de klacht van 28 januari 2015 (2015/14).

3. De standpunten

3.1 Klager verwijt de notaris dat zijn bewaringspositie in de periode van

eind maart 2014 tot en met eind november 2014 tot vijf maal toe negatief is geweest.

3.2 De notaris erkent dat zijn bewaringspositie negatief is geweest en dat dat een ernstig feit is, waarvoor hij verantwoordelijk is. De notaris heeft een toelichting gegeven op de feiten en omstandigheden die apart en/of in onderlinge samenhang de opeenvolgende negatieve bewaringsposities hebben veroorzaakt.

4. De beoordeling

4.1 Ingevolge artikel 93 lid 1 van de wet op het Notarisambt (Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij als notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt.

4.2  Deze norm wordt nader ingevuld door artikel 23 lid 1 Wna waarin wordt bepaald dat het de notaris verboden is, rechtstreeks of middellijk, handelingen te verrichten of na te laten waarvan hij redelijkerwijs moet verwachten dat zij ertoe kunnen leiden, dat hij te eniger tijd niet zal kunnen voldoen aan zijn financiële verplichtingen.

4.3 Artikel 13 van de Verordening beroeps- en gedragsregels 2011 (Vbg) bepaalt bovendien dat de aan de notaris toevertrouwde gelden te allen tijde ten volle in geldmiddelen aanwezig dienen te zijn.

Dit betekent dat de bewaringspositie van de notaris, dat wil zeggen de aanwezige cliëntengelden minus de vorderingen van derden, altijd positief moet zijn.

4.4 De notaris heeft erkend dat zijn bewaringspositie op de onder 2.1 en 2.3  genoemde momenten negatief is geweest. De negatieve bewaringsposities kan de notaris ook worden verweten. Deze zijn namelijk ontstaan doordat de bewaringspositie niet voldoende inzichtelijk was. Het behoort tot de verantwoordelijkheden van de notaris om dat te voorkomen.

4.5 Een en ander betekent dat de notaris heeft gehandeld in strijd met de hierboven genoemde verplichtingen.

4.6 Uit het voorgaande volgt dat de klachten gegrond zijn. Hoewel een negatieve bewaringspositie een ernstig gegeven is en op zich zelf beschouwd de oplegging van een maatregel rechtvaardigt, zal daartoe in dit geval alleen voor wat betreft de tweede klacht (2015/14) worden overgegaan.

Ten aanzien van de eerste klacht geldt dat de notaris een duidelijke en sluitende verklaring heeft gegeven voor het ontstaan van de negatieve bewaringspositie, terwijl geen sprake is van structurele onvolkomenheden of bewust gebruik van derdengelden voor privé-bestedingen.

Vaststaat bovendien dat de notaris de negatieve bewaringspositie in twee van de drie gevallen zelf aan het BFT gemeld heeft, terwijl het derde geval kon worden vastgesteld op basis van de door hem aan het BFT toegezonden cijfers en de ontstane tekorten terstond (na ontdekking daarvan) heeft aangevuld.

Bovendien is op grond van hetgeen de notaris ter zitting heeft aangevoerd aannemelijk dat de in de eerste klacht geconstateerde feiten zich hebben voorgedaan in een periode waarin de financiële administratie nog niet volledig was ingericht op de door de groei en nieuwbouw van het kantoor gewijzigde geldstromen.

Al deze omstandigheden tezamen en in onderlinge samenhang maken dat de eerste klacht gegrond wordt verklaard zonder oplegging van een maatregel.

Ondanks de lessen die de notaris zegt te hebben getrokken uit de negatieve bewaringsposities waarop de eerste klacht ziet (2014/156), heeft hij niet weten te voorkomen dat zich - weliswaar door andere oorzaken, maar toch - ook in de tweede helft van 2014 twee maal een negatieve bewaringspositie heeft voorgedaan. Deze negatieve bewaringsposities heeft de notaris weliswaar zelf aan het BFT gemeld en ook terstond weer aangevuld, maar dit neemt niet weg dat al met al binnen één jaar bij herhaling sprake is van negatieve bewaringsposities.

Dit maakt oplegging van een maatregel terzake van de tweede klacht (2015/14) onontkoombaar. Vanwege het vertrouwen dat de notaris bij de kamer heeft weten te wekken voor wat betreft de inmiddels genomen maatregelen ter voorkoming van verdere problemen in de bewaringspositie, blijft de sanctie hier beperkt tot een waarschuwing.

5. De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden;

-          verklaart de klacht 2014/156 gegrond zonder oplegging van een tuchtmaatregel;

-          verklaart de klacht 2015/14 gegrond met oplegging van een waarschuwing.

Deze beslissing is gegeven door mr. D. Vergunst, voorzitter,

mrs. M.C.J. Heessels, T.K. Lekkerkerker, H.J. Hettema en F. Drost, in

tegenwoordigheid van mr. M.J. Derksen, secretaris, uitgesproken in het openbaar op

16 april 2015.

De secretaris,                                                            De voorzitter,