ECLI:NL:TNORARL:2015:64 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden AL/2015/139

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2015:64
Datum uitspraak: 22-12-2015
Datum publicatie: 12-09-2016
Zaaknummer(s): AL/2015/139
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht gegrond zonder maatregel
Inhoudsindicatie: In een situatie als de onderhavige waarin sprake is van een schilderij met (aanvankelijk) een taxatiewaarde van € 125.000,00 lag het op de weg van de kandidaat-notaris om onderzoek te verrichten of navraag te doen over mogelijke regelingen voor berekening van de erfbelasting met betrekking tot bijzondere kunstvoorwerpen in nalatenschappen.   Wanneer er sprake is van een kunstverzameling mag van een kandidaat-notaris verwacht worden zich te informeren over mogelijke regelingen. 

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN                              

Kenmerk: AL/2015/139

Beslissing van de kamer voor het notariaat op de klacht van

[…], wonende te […],

hierna te noemen klaagster,

en

[…], wonende te […],

hierna te noemen klager,

tegen

[…],

kandidaat-notaris te […],

hierna te noemen de kandidaat-notaris.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit

-      de klacht, met bijlagen, van 18 september 2015

-      een e-mail van klager van 25 september 2015

-      het verweer, met bijlagen, van de kandidaat-notaris van 19 oktober 2015

-      een brief van klagers van 18 november 2015

-      een brief, met bijlagen, van de kandidaat-notaris van 20 november 2015.

1.2 De klachtzaak is ter zitting van 4 december 2015 behandeld. Klagers zijn in persoon verschenen. De kandidaat-notaris is eveneens in persoon verschenen.

2. De feiten

2.1 Op 23 juni 2012 is de moeder van klaagster, mevrouw [ A ] (hierna te noemen: erflaatster) overleden. Erflaatster heeft over haar laatste wil beschikt bij testament van 22 september 1998. In het testament is een ouderlijke boedelverdeling gemaakt, waarbij de goederen die tot de nalatenschap behoren zijn toebedeeld aan de echtgenoot, de vader van klaagster. Als enige erfgenamen (ieder voor een/tweede deel) zijn achtergelaten klaagster en haar vader.

2.2 In november 2012 heeft klaagster het opstellen van de aangifte erfbelasting besproken met de kandidaat-notaris. Daarbij is een taxatierapport uit 2011 inzake achttien tot de nalatenschap behorende kunstvoorwerpen besproken. In het rapport was voor het schilderij ‘De sneeuwschepper’ van H.N. Werkman een bedrag van € 125.000,00 opgenomen.

2.3 In een nadien opgemaakt taxatierapport van 9 november 2012 is het schilderij ‘De sneeuwschepper’ getaxeerd op een waarde van € 30.000,00. Uitgaande van deze laatste taxatie is de aangifte erfbelasting op 8 januari 2013 door klaagster ondertekend. De Belastingdienst heeft de erfbelasting conform de aangifte vastgesteld.

2.4 Op 28 december 2012 is de vader van klaagster, de heer [ B ] (hierna te noemen: erflater) overleden. Bij de door de kandidaat-notaris in overleg met klaagster opgestelde aangifte erfbelasting diende het taxatierapport van 9 november 2012 opnieuw als uitgangspunt. De aangifte is op 13 juni 2013 door klaagster ondertekend. De Belastingdienst heeft de erfbelasting conform de aangifte vastgesteld.

2.5 Ter zake van de aangifte van 13 juni 2013 is klaagster voor de erfbelasting aangeslagen voor een bedrag van € 63.137,00.

2.6 Klagers hebben het schilderij van Werkman door bemiddeling van een galeriehouder verkocht voor een bedrag van € 70.000,00.

3. De standpunten

3.1 Klagers verwijten de kandidaat-notaris dat zij artikel 67 lid 3 uit de Successiewet 1956 niet heeft toegepast. Dit artikel geeft de mogelijkheid om erf-en schenkbelasting kwijt te schelden of te reduceren door kunst van nationaal cultuurhistorisch belang aan de staat te schenken. Zij wijzen op de tot de nalatenschap behorende kunstvoorwerpen, waaronder het schilderij ‘De sneeuwschepper’, een vroege Werkman die in 2011 getaxeerd was op € 125.000,00. Zij wilden dit schilderij niet in huis houden en hebben het, zonder resultaat, te koop aangeboden aan enkele musea en aan een kunsthandel. Uiteindelijk is het voor een bedrag van € 70.000,00 verkocht aan een particulier. De prijs was het midden tussen de bedragen van de taxaties in 2011 en 2012. Klager verwijten de kandidaat-notaris dat zij ten tijde van de aangiften van erfbelasting niet heeft gewezen op de mogelijkheid genoemd in de Successiewet 1956. Naar de mening van klagers hadden zij mogen verwachten dat zij zouden worden gewezen op de mogelijkheid die artikel 67 lid 3 van de Successiewet 1956 in dergelijke gevallen biedt vanwege de specifieke signalen, de waarde van de kunstcollectie en de naam Werkman.

3.2 Ter toelichting wijzen klagers op de sedert augustus 2014 met het kantoor van de kandidaat-notaris gevoerde correspondentie. Daarin noemen klagers een schadebedrag van € 15.228,00. Ook wijzen klagers op het standpunt van [ C ], lid van de Staatscommissie die zich buigt over dit soort kwesties, dat het schilderij zeker in aanmerking zou komen voor een eventuele toepassing van de regeling.

3.3 Op het verweer van de kandidaat-notaris zal de kamer hierna, voor zover het verweer van belang is voor de beoordeling, nader ingaan.

4. De beoordeling

4.1 Ingevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de kandidaat-notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Voor wat betreft het verwijt dat de kandidaat-notaris ten onrechte niet heeft gesproken over de mogelijkheid om gebruik te maken van de regeling zoals artikel 67 lid 3 van de Successiewet 1956 die biedt (hierna te noemen: de Regeling), stelt de kamer vast dat de kandidaat-notaris in haar verweer aangeeft dat zij niet bekend was met de Regeling. Zij heeft klagers daarom daarover niets aangereikt. De kandidaat-notaris heeft verder meegedeeld dat zij de naam Werkman niet kende.

4.3 In de Regeling is, voor zover hier van belang, bepaald dat geheel of gedeeltelijk kwijtschelding van verschuldigde erfbelasting kan worden verleend indien voorwerpen uit de nalatenschap met een nationaal cultuurhistorisch of kunsthistorisch belang, door de verkrijger in eigendom worden overgedragen aan de Staat. Het bedrag van de kwijtschelding beloopt 120 percent van de waarde van de overgedragen voorwerpen maar niet meer dan de verschuldigde belasting.

4.4 Het feit dat de kandidaat-notaris niet bekend was met de Regeling leidt tot de vraag of de kandidaat-notaris bekend had moeten zijn met die regeling en of er voor haar aanleiding had moeten zijn meer onderzoek te verrichten. De kamer beantwoordt die vraag bevestigend. In een situatie als de onderhavige waarin sprake is van een schilderij met (aanvankelijk) een taxatiewaarde van € 125.000,00 lag het op de weg van de kandidaat-notaris om onderzoek te verrichten of navraag te doen over mogelijke regelingen voor berekening van de erfbelasting met betrekking tot bijzondere kunstvoorwerpen in nalatenschappen. In dit verband is van belang dat zij de aangifte erfbelasting twee maal heeft verzorgd en wel een advies heeft gegeven over hertaxatie van de kunstvoorwerpen. Wanneer er sprake is van een kunstverzameling mag van een kandidaat-notaris verwacht worden zich te informeren over mogelijke regelingen.  Dat niet vast stond voor haar dat de erfgenaam het schilderij wilde verkopen doet daaraan niet af, zij heeft daarnaar verder ook geen onderzoek gedaan.

Dat nog niet vaststaat of het schilderij aan de overige voorwaarden van de Regeling voldoet maakt dat niet anders. Het zou daarna aan klagers zijn geweest om daarin een keuze te maken.

4.5 Klagers hebben in de klachtbrief en ter zitting verschillende aspecten toegelicht die een rol speelden toen zij uit de nalatenschap van de ouders van klaagster verschillende kunstvoorwerpen in hun bezit kregen, waaronder het schilderij van Werkman. Zo speelde het ontbreken van beveiliging van het huis een rol. Daarnaast ging het ook om persoonlijke voorkeuren. Voor klagers was het duidelijk dat het schilderij van Werkman zou worden verkocht. Ook heeft klager nog toegelicht dat naar zijn mening bij een andere werkwijze een hogere opbrengst van het schilderij zeker niet denkbeeldig was geweest. Wat daar van zij, onvoldoende is komen vast te staan dat zij die verschillende aspecten met de notaris hebben besproken en dat de notaris daarin aanleiding had moeten zien nader onderzoek te doen naar de mogelijkheden om het schilderij onder te brengen bij een museum.

4.6 De kamer merkt ten overvloede op dat het niet aan de kamer  is om eventuele schade vast te stellen of te berekenen. Hierbij worden klagers erop gewezen dat niet gebleken is dat verkoop met gebruikmaking van ‘de Regeling’ tot een hogere opbrengst had geleid.

4.7 Gelet op het voorgaande zal de kamer de klacht gegrond verklaren.

4.8 Op de gegrondverklaring past in beginsel een tuchtrechtelijke reactie. Gezien de omstandigheden van het geval ziet de kamer echter geen aanleiding een maatregel op te leggen. De kamer heeft hierbij betrokken dat de kandidaat-notaris direct zonder voorbehoud heeft toegegeven dat zij de Regeling niet kende. Meegewogen is voorts dat de kandidaat-notaris heeft erkend “geen kunstkenner” te zijn, zodat de naam Werkman haar geen aanleiding gaf nader onderzoek te doen en dat het gaat om een regeling die slechts een enkele keer wordt toegepast. Daarnaast is meegewogen dat, zonder dat dit een verwijt aan het adres van klagers is, het voor de kandidaat-notaris niet op enige wijze duidelijk moest zijn dat klagers wilden verkopen en dat daarbij de voorkeur uitging naar verkoop aan een museum.

4.9 Mitsdien wordt als volgt beslist.

5. De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden

-        verklaart de klacht tegen de kandidaat-notaris gegrond zonder het opleggen van een maatregel.

Deze beslissing is gegeven door mr. L.A. van Son, voorzitter, mrs. D.T. Boks, J.T.J. Heijstek, K.H.H.J. Kuhlmann en H. Quispel, leden, en in tegenwoordigheid van G.J. Doeleman, secretaris, door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op

22 december 2015.

De secretaris,                                                            De voorzitter,