ECLI:NL:TNORARL:2015:39 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden AL/2015/106

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2015:39
Datum uitspraak: 19-11-2015
Datum publicatie: 29-12-2015
Zaaknummer(s): AL/2015/106
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klaagster maakt het verwijt dat de kandidaat-notaris in de begeleidende brief bij de verklaring van erfrecht geen melding heeft gemaakt van het bestaan van een samenlevingscontract met een verblijvingsbeding. De kamer overweegt vooraf dat, hoewel klaagster de bedoelde brief niet in het geding heeft gebracht, voldoende aannemelijk is geworden dat die brief geen verwijzing inhoudt naar het verblijvingsbeding. De kamer is vervolgens van oordeel dat de kandidaat-notaris niet gehouden was in de begeleidende brief aan klaagster bij de verklaring van erfrecht mededeling te doen van de aanwezigheid van een samenlevingscontract met verblijvingsbeding. Een wettelijke verplichting daartoe bestond in ieder geval niet en ook uit een oogpunt van zorgvuldigheid was de noodzaak daarvoor niet aanwezig. De kandidaat-notaris had klaagster namelijk al mondeling uitgebreid voorgelicht en hij wist niet dat klaagster met de brief ook derden wilde benaderen en hoefde dit ook niet te verwachten. De kamer verklaart de klacht ongegrond.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk: AL/2015/106

Beslissing van de kamer voor het notariaat op de klacht van

(…),

wonende te (…),

klaagster,

gemachtigde: mr. R. van Noord, advocaat te Rotterdam,

tegen

(…),

voorheen kandidaat-notaris te (…).

Partijen worden hierna respectievelijk klaagster en de kandidaat-notaris genoemd.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- een brief van 13 juli 2015, met bijlagen, van de gemachtigde van klaagster

- een brief, ingekomen bij de kamer op 18 augustus 2015, van de kandidaat-notaris

- een e-mail van 11 september 2015, met bijlage, van de gemachtigde van klaagster.

1.2 De klacht is behandeld ter openbare zitting van de kamer van 9 oktober 2015. De gemachtigde van klaagster en de kandidaat-notaris zijn ter zitting verschenen en hebben het woord gevoerd.

2. De feiten

2.1 Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd en op basis van de door hen overgelegde stukken, gaat de kamer uit van de volgende feiten.

2.2 Klaagster en haar partner mevrouw X (verder te noemen erflaatster) hebben een gezamenlijke huishouding gevoerd. Zij hebben op 5 september 2011 een samenlevingscontract tevens inhoudende een verblijvingsbeding gesloten.

2.3 Erflaatster is op 6 maart 2013 overleden. Als erfgenamen liet zij na haar (inmiddels overleden) vader en haar broer. De erfgenamen hebben de nalatenschap

beneficiair aanvaard.

2.4 De kandidaat-notaris, destijds als zodanig werkzaam op het kantoor van notaris

mr. Y te (…), heeft klaagster in een persoonlijk gesprek geïnformeerd over de gevolgen van het openvallen van de nalatenschap.

2.5 Op verzoek van klaagster heeft notaris mr. Y op 17 mei 2013 een verklaring van erfrecht opgesteld. In die verklaring wordt geen melding gemaakt van het bestaan van de samenlevingsovereenkomst en het verblijvingsbeding.

2.6 De kandidaat-notaris heeft de verklaring van erfrecht met een begeleidende brief aan klaagster verzonden.

2.7 In een eerdere klachtprocedure tussen klaagster en (onder anderen) notaris mr. Y is, blijkens het proces-verbaal dat van de mondelinge behandeling van de klacht is opgemaakt, ter zitting een brief van 25 april 2013 van de kandidaat-notaris aan de vader van erflaatster voorgelezen. Daaruit volgt dat in de brief geen melding is gemaakt van een samenlevingscontract met verblijvingsbeding.

3. De klacht

3.1 Klaagster stelt het volgende. Het verblijvingsbeding is een beschikking ter zake ‘des doods’, die in het testamentenregister wordt vermeld. Mede om die reden had het verblijvingsbeding in de verklaring van erfrecht moeten worden opgenomen. In ieder geval had het beding moeten worden vermeld in de brief waarbij de kandidaat-notaris de verklaring van erfrecht aan klaagster toezond. Door die vermelding achterwege te laten heeft de kandidaat-notaris onzorgvuldig gehandeld. Klaagster heeft als gevolg daarvan ernstige moeilijkheden ondervonden. Doordat de erfgenamen niet van het verblijvingsbeding op de hoogte waren, eiste de broer van erflaatster € 40.000,- van klaagster. Het administratiekantoor, dat op verzoek van klaagster de aangifte van de erfbelasting verzorgde, ging uit van de verklaring van erfrecht en deed een onjuiste aangifte, omdat het veronderstelde dat er geen verblijvingsbeding was. De kosten van de correctie zijn ten laste van klaagster gekomen. Als de kandidaat-notaris de juiste informatie had verstrekt, had klaagster geen rechtshulp hoeven in te roepen. Klaagster heeft door een en ander ook psychische schade ondervonden.

4. Het verweer

De kandidaat-notaris voert het volgende aan. In artikel 4:188 Burgerlijk Wetboek wordt niet bepaald dat het verblijvingsbeding in de verklaring van erfrecht moet worden opgenomen. Het kan wel, maar het hoeft niet. De notaris, die de verklaring opstelt, beslist daarover. Bij het notariskantoor van mr. Y was het niet gebruikelijk het verblijvingsbeding in de verklaring van erfrecht te vermelden. Of in het begeleidend schrijven melding is gemaakt van het beding, is de kandidaat-notaris niet bekend. De brief is niet in zijn bezit. De kandidaat-notaris heeft in ieder geval het beding aan de orde gesteld tijdens de uitgebreide bespreking met klaagster van het samenlevingscontract. Daarbij bleek dat erflaatster haar nalatenschap summier had geregeld. Het notariskantoor en de kandidaat-notaris konden niet méér doen dan klaagster zoveel mogelijk helpen. Aan haar is geadviseerd het huis op haar naam te zetten. Dat klaagster dit advies niet heeft opgevolgd, kan de kandidaat-notaris niet worden verweten. Evenmin dat het administratiekantoor een fout heeft gemaakt bij het doen van de aangifte erfbelasting. De kandidaat-notaris vindt dat noch het notariskantoor noch hij verantwoordelijk is voor de psychische schade bij klaagster.

5. De beoordeling

5.1 Ingevolge artikel 93, eerste lid, van de Wet op het notarisambt zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij als notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.2 Klaagster verwijt de kandidaat-notaris dat hij in de brief waarbij de verklaring van erfrecht, die door notaris mr. Y is opgesteld, aan klaagster is toegezonden niet heeft vermeld dat tussen erflaatster en klaagster een samenlevingscontract met verblijvingsbeding was overeengekomen.

5.3 De kamer overweegt vooraf het volgende. De kandidaat-notaris stelt in zijn verweer onder andere dat hij niet de beschikking heeft over de bedoelde brief, zodat hem onbekend is of daarin al dan niet melding is gemaakt van het verblijvingsbeding. Hoewel - in aanmerking genomen dit verweer - het op de weg van klaagster had gelegen (een afschrift van) de brief in het geding te brengen, acht de kamer het, gelet op het verhandelde ter zitting, voorshands voldoende aannemelijk geworden dat de brief geen verwijzing inhoudt naar het verblijvingsbeding. Daarbij neemt de kamer in aanmerking dat ook in de brief van 25 april 2013 van de kandidaat-notaris aan de vader van erflaatster het samenlevingscontract met verblijvingsbeding blijkbaar niet wordt genoemd.

5.4 Naar het oordeel van de kamer was de kandidaat-notaris niet gehouden in de begeleidende brief aan klaagster bij de verklaring van erfrecht mededeling te doen van de aanwezigheid van een samenlevingscontract met verblijvingsbeding. Een wettelijke verplichting daartoe bestond in ieder geval niet en ook uit een oogpunt van zorgvuldigheid was de noodzaak daarvoor niet aanwezig. De kandidaat-notaris had klaagster namelijk al mondeling uitgebreid voorgelicht en hij wist niet dat klaagster met de brief ook derden wilde benaderen en hoefde dit ook niet te verwachten. De gevolgen die klaagster zegt te hebben ondervonden van het niet vermelden in de brief van het verblijvingsbeding had zij eenvoudig kunnen voorkomen door aan (het kantoor van) de kandidaat-notaris te verzoeken om de erfgenamen of het administratiekantoor te berichten dat er een samenlevingscontract met verblijvingsbeding was gesloten tussen haar en erflaatster. De omstandigheid dat, zoals van de zijde van klaagster is aangevoerd, klaagster het vertrouwen in het notariaat was verloren en daarom de kandidaat-notaris niet heeft benaderd, is naar het oordeel van de kamer onvoldoende redengevend voor haar houding, te meer nu het niet aan de kandidaat-notaris was te wijten dat klaagster dit vertrouwen was kwijtgeraakt. Niet gebleken is immers dat hij klaagster onjuist heeft geïnformeerd.

5.5 Uit het voorgaande volgt dat de klacht tegen de kandidaat-notaris ongegrond moet worden verklaard.

6. De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden

verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. L.A. van Son, voorzitter, D.E.M.J. Eggels,

T.K. Lekkerkerker, V. Oostra en C.J.M. Hendriks, leden, en in tegenwoordigheid van

mr. J.G.W. Oor, secretaris, uitgesproken in het openbaar op 19 november 2015.

de secretaris de voorzitter

Tegen deze beslissing van de kamer van toezicht kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam. Postadres: postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.