ECLI:NL:TNORAMS:2015:33 Kamer voor het notariaat Amsterdam 588039/NT 15-27
ECLI: | ECLI:NL:TNORAMS:2015:33 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-11-2015 |
Datum publicatie: | 16-12-2015 |
Zaaknummer(s): | 588039/NT 15-27 |
Onderwerp: | Personen- en Familierecht |
Beslissingen: |
|
Inhoudsindicatie: | De kamer oordeelt dat ondanks de omstandigheid dat zij op 26 of 27 december 2012 het notariskantoor had medegedeeld dat zij voornemens was te defungeren, het op dat moment haar verantwoordelijkheid als notaris was, dat het testament van erflater in het CTR direct werd ingeschreven, hetgeen zij heeft nagelaten. De kandidaat-notaris heeft dit ook erkend. De kamer acht dit klachtonderdeel derhalve gegrond maar zal gegeven de hiervoor geschetste omstandigheden - mede gezien de inspanningen van de kandidaat-notaris nadat zij hiervan op de hoogte was gesteld - de kandidaat-notaris geen maatregel opleggen. |
KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM
Beslissing van 5 november 2015 in de klacht met nummer 588039/NT 15-27 van:
[klaagster],
wonende te [woonplaats],
klaagster,
tegen:
[de kandidaat-notaris],
kandidaat-notaris te [vestigingsplaats],
de kandidaat-notaris.
1. Het verloop van de procedure
De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:
- klaagschrift met bijlagen van 2 juni 2015, ingekomen op 8 juni 2015;
- verweerschrift met bijlage van 8 juli 2015, ingekomen op 10 juli 2015.
Bij de mondelinge behandeling van de klacht op 24 september 2015 zijn klaagster, haar echtgenoot [naam], en de kandidaat-notaris verschenen. Klaagster heeft pleitnotities overgelegd. Uitspraak is bepaald op heden.
- De feiten
De kamer gaat uit van de volgende voor de beoordeling van de klacht van belang zijnde feiten en omstandigheden:
- De stiefvader van klaagster is op 5 februari 2015 overleden (hierna: erflater). Bij testament van 27 december 2012 (verleden voor de kandidaat-notaris, destijds notaris, hierna te noemen: de kandidaat-notaris) heeft erflater zijn dochter en zijn echtgenote tot enige erfgenamen benoemd. In het testament is bepaald, voor zover van belang: "(..) IN AANMERKING NEMENDE: Gezien de hoge leeftijd van de comparant heb ik notaris de nodige testen gedaan om te kunnen beoordelen of de comparant wilsbekwaam is. Daarnaast heeft mijn assistente voorafgaand aan het passeren van de onderhavige akte dezelfde test gedaan met comparant. Ook heb ik het curatele en faillissementsregister geraadpleegd. Ik heb gevraagd naar de medische achtergrond van de erflater en ik heb drie uitgebreide gesprekken gehad van tenminste anderhalf uur om de wensen van de comparant te bespreken.”
- Klaagster is de dochter uit een eerder huwelijk van de echtgenote van erflater met de heer [naam]. Erflater heeft uit een eerder huwelijk drie zonen. Erflater heeft bij genoemd testament aan zijn drie zonen ieder € 1.000,00 gelegateerd, onder de navolgende bepaling, voor zover van belang: “(..) Mijn voornoemde zonen hebben een (drugs)verslaving en ik wil ze niet geheel uitsluiten echter meer geld krijgen is niet goed voor ze. Het gevaar voor drugs en verslaving is te groot. Zelfs als ze bezig zijn met afkicken heb ik daar geen hoop in. (..)”
- Op 24 december 2012 heeft de kandidaat-notaris de staatssecretaris van Justitie verzocht om ontslag uit het ambt van notaris met ingang van 1 februari 2013. Op diezelfde datum heeft zij de Kamer van Toezicht te Amsterdam (thans kamer voor het notariaat in het ressort Amsterdam) verzocht om te worden benoemd als kandidaat-notaris 30A. In deze hoedanigheid is zij vervolgens werkzaam geweest van 1 februari 2013 tot 30 september 2013.
- Blijkens uittreksels uit het Centraal Testamentenregister te Den Haag zijn zowel op 18 maart 2015 als op 31 maart 2015 geen akten op naam van erflater bij het Centraal Testamentenregister (hierna: CTR) bekend.
- Op 23 maart 2015 heeft de partner van klaagster de kandidaat-notaris geschreven, voor zover van belang: “(..) Op 27 december 2012 heeft de heer [naam] ten overstaan van u zijn testament gemaakt. (..) Voor de afwikkeling van de nalatenschap is door mijn schoonmoeder een inlichting gevraagd bij het CTR. Op 18 maart jl. heeft het CTR haar bericht dat er geen registratie van een testament is geweest. Ik concludeer, na controle bij het CTR, dat u heeft verzuimd het op 27 december 2012 gemaakte testament te laten registreren. In de eerste alinea op bladzijde een van het testament vermeldt u dat de heer [naam] in vierde echt is gehuwd met mevrouw [naam]. Volgens de GBA zou dit zijn derde huwelijk zijn geweest. In de alinea op bladzijde twee vermeldt u de reden dat de drie zonen van erflater min of meer worden onterfd door een legaat van aan ieder van € 1.000,-. De door de heer [naam] opgegeven reden is uitermate kwetsend voor zijn zonen. U had deze tekst nooit zo mogen opnemen. Uw ethisch kompas, zo u deze al hebt, heeft u hier laten blunderen. Ik verwacht van u dat u per omgaande de registratie van het bedoelde testament bij het CTR doet en mijn schoonmoeder eveneens per omgaande hiervan schriftelijk op de hoogte brengt. (..).”
- De klacht
3.1 De eerste klacht van klaagster luidt dat de kandidaat-notaris heeft nagelaten het op 27 december 2012 opgemaakte testament van erflater te laten registreren bij het CTR.
3.2 Met haar tweede klacht verwijt klaagster de kandidaat-notaris dat zij de beweringen van erflater over het gedrag van zijn drie zonen klakkeloos heeft overgenomen in het testament en geen pogingen heeft ondernomen om deze omschrijving(en) in het testament te doen schrappen dan wel om te weigeren deze hierin op te nemen.
- Het verweer
4.1 De kandidaat-notaris heeft zich als volgt verweerd.
Ten aanzien van de eerste klacht betoogt de kandidaat-notaris dat zij destijds vanwege een onverwachte privé omstandigheid heeft besloten op 24 december 2012 haar verzoek tot defungeren in te dienen. De kandidaat-notaris heeft op 26 of 27 december 2012 de medewerkers van het notariskantoor hierover geïnformeerd. Door samenloop van omstandigheden is blijkbaar nagelaten het testament te registreren, aldus de kandidaat-notaris. Toen klaagster pas in 2015 telefonisch contact opnam, heeft zij meteen telefonisch en schriftelijk contact opgenomen met de (opvolgend) protocolhouder, maar vervolgens geen actie ondernomen om na te gaan of de het testament inmiddels wel was geregistreerd. Hierbij heeft zij haar excuses en spijt uitdrukkelijk aan klaagster aangeboden en haar daarbij tevens de naam en het telefoonnummer van de protocolhouder medegedeeld.
4.2 Ten aanzien van de tweede klacht betoogt de kandidaat-notaris dat zij bij het opmaken van het testament de bewoordingen van erflater heeft overgenomen omdat erflater volhardde in het uitleg willen geven en deze uitleg naar haar redelijke overtuiging niet leidde tot een verboden beschikking in de zin van artikel 4:44 BW of tot strijd met het recht of de openbare orde.
5. De beoordeling
5.1 Ingevolge artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens de Wna gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij als notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris behoren te betrachten ten opzichte van diegenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer dient te beoordelen of de handelwijze van de kandidaat-notaris een verwijtbare gedraging in de zin van artikel 93 lid 1 Wna oplevert.
5.2 De eerste vraag die de kamer dient te beantwoorden is of klaagster belanghebbende is om in onderhavige zaak een klacht in te dienen jegens de kandidaat-notaris.
Klaagster is immers een stiefdochter van erflater en zij heeft als zodanig geen rechtstreekse betrokkenheid bij het testament van erflater, zodat zij geen rechtstreeks belang heeft.
Nu de klacht is ingediend na 1 januari 2013 dient de vraag of klaagster belanghebbende is, te worden getoetst aan het sindsdien geldende belanghebbendenbegrip, ook nu het gaat om handelen van de kandidaat-notaris in 2012.
Artikel 99, eerste lid van de Wna bepaalt, voor zover hier van belang, dat klachten kunnen worden ingediend door “een ieder met enig redelijk belang”.
De tot 1 januari 2013 geldende Wna kende een dergelijke bepaling niet. De Memorie van Toelichting op het huidige artikel 99 lid 1 (MvT II, 32 250, nr. 3, p. 26-27) vermeldt: “Uit de wetsgeschiedenis (…) van het huidige (thans oude, kamer ) artikel 99 Wna blijkt reeds dat zowel de KNB als het Bureau een tuchtrechtrechtelijke klacht kunnen indienen, evenals bijvoorbeeld collega-notarissen. In de voorgestelde herziene tekst van het eerste lid wordt geëxpliciteerd dat de kring van degenen die een tuchtrechtelijke klacht kunnen indienen bestaat uit een ieder die enig redelijk belang heeft bij de indiening van een klacht. Dit belang kan volgen uit betrokkenheid bij een specifieke zaak of bestaan uit een belang bij de handhaving van de beroepsnormen en -regels voor het notariaat. (..) Er geldt dan ook een ruim belanghebbendenbegrip: een rechtstreeks belang bij de klacht is niet zonder meer vereist, ook een indirect of afgeleid belang van de klager kan grond zijn voor ontvankelijkheid. Hiermee is een ruime toegang tot de tuchtrechtelijke klachtprocedure beoogd ter ondersteuning van de corrigerende functie van het tuchtrecht en het zelfreinigend vermogen van de beroepsgroep.”
5.3 De kamer overweegt dat klaagster met haar eerste klachtonderdeel kennelijk het algemene belang voor ogen heeft, dat een (kandidaat-)notaris tijdig en op juiste wijze een testament registreert of laat registreren in het CTR. Met haar tweede klachtonderdeel beoogt zij kenbaar de corrigerende functie van het tuchtrecht in te roepen.
De kamer is dan ook van oordeel dat het algemene belang waarop de klacht van klaagster ziet voldoende grond is om haar als belanghebbende aan te merken, nu zij betwijfelt dat de kandidaat-notaris heeft gehandeld conform de daarvoor geldende regelgeving en protocollen door daarbij niet tijdig en op juiste wijze het onderhavig testament van erflater te doen registreren. Mitsdien is sprake van een redelijk belang voor klaagster. Klaagster is in zoverre dan ook ontvankelijk in haar klacht. Ook ten aanzien van het tweede klachtonderdeel is klaagster naar het oordeel van de kamer ontvankelijk, nu zij, als dochter van de in het testament genoemde erfgename, ook hier een indirect dan wel afgeleid belang heeft vanwege haar bloedverwantschap met een van de erfgenamen.
5.4 Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel overweegt de kamer het volgende.
De kandidaat-notaris heeft op 27 december 2012 het testament van erflater opgemaakt, doch het testament niet onmiddellijk daarna ingeschreven in het CTR. Pas nadat erflater was overleden en na consultering van het CTR door klaagster zelf op 18 maart 2015, bleek klaagster dat de kandidaat-notaris zulks had nagelaten. Vervolgens heeft de echtgenoot van klaagster bij brief van 23 maart 2015 de kandidaat-notaris verzocht het testament van erflaatster zo spoedig mogelijk in te schrijven in het CTR. Ter zitting van 24 september 2015 heeft de kandidaat-notaris verklaard dat zij na ontvangst van genoemde brief meteen het verzoek tot inschrijving bij de protocolhouder heeft neergelegd, zowel per e-mail als telefonisch.
Vervolgens heeft klaagster opnieuw het CTR geraadpleegd en bleek op 31 maart 2015 het testament van erflater nog steeds niet te zijn ingeschreven. Klaagster heeft daarover begin mei 2015 telefonisch contact opgenomen met de kandidaat-notaris, die toen haar excuses heeft aangeboden.
De kandidaat-notaris heeft - volgens haar verklaring ter zitting – toen bij de receptie en de boekhouder van de protocolhouder geverifieerd of haar verzoek van daags na 23 maart 2015 wel bij de protocolhouder was aangekomen en dat bleek het geval. Daarop heeft zij (nogmaals) per e-mail aan de protocolhouder verzocht het testament zo spoedig mogelijk in te schrijven.
Ter zitting heeft de kandidaat-notaris verklaard dat zij niet meer kon doen dan dat, aangezien zij geen instructiebevoegdheid had jegens de protocolhouder.
De vertraging in de registratie van het testament was mede te wijten aan het feit dat de protocolhouder de kandidaat-notaris vervolgens een nota heeft toegestuurd die zij diende te voldoen voordat de protocolhouder tot registratie zou overgaan. Zij heeft deze nota betaald zodat de protocolhouder zo spoedig mogelijk tot inschrijving bij het CTR zou overgaan, aldus de kandidaat-notaris ter zitting.
De kandidaat-notaris heeft in haar verweerschrift betoogd dat zij omwille van privé-redenen het verzoek tot defungeren heeft ingediend op zaterdag 24 december 2012 en dat als gevolg van deze ongelukkige samenloop van omstandigheden zij heeft nagelaten het testament te laten registreren.
De kamer oordeelt dat ondanks de omstandigheid dat zij op 26 of 27 december 2012 het notariskantoor had medegedeeld dat zij voornemens was te defungeren, het op dat moment haar verantwoordelijkheid als notaris was, dat het testament van erflater in het CTR direct werd ingeschreven, hetgeen zij heeft nagelaten. De kandidaat-notaris heeft dit ook erkend. De kamer acht dit klachtonderdeel derhalve gegrond maar zal gegeven de hiervoor geschetste omstandigheden - mede gezien de inspanningen van de kandidaat-notaris nadat zij hiervan op de hoogte was gesteld - de kandidaat-notaris geen maatregel opleggen.
5.5 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel overweegt de kamer dat het de kandidaat-notaris vrij stond om zelf te bepalen welke bewoordingen in het testament zouden worden opgenomen. Daarbij komt dat de kandidaat-notaris de nodige testen heeft gedaan bij erflater om te kunnen beoordelen of erflater destijds wilsbekwaam was. Voorts heeft zij het curatele- en faillissementsregister geraadpleegd, gevraagd naar de medische achtergrond van erflater en heeft de zij drie uitgebreide gesprekken van anderhalf uur gevoerd met erflater om zijn wensen te bespreken. Ten slotte heeft zij erflater tenminste vijf dagen voor het passeren een concept van het testament toegezonden. De kamer onderschrijft voorts het oordeel van de kandidaat-notaris dat geen sprake is van strijd met artikel 4:44 BW, het recht of de openbare orde.
De kandidaat-notaris kon en mocht derhalve overgaan tot het passeren van het testament van erflater. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
Beslissing
De kamer voor het notariaat:
- verklaart het eerste onderdeel van de klacht gegrond;
- legt geen maatregel op;
- verklaart het tweede klachtonderdeel ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. C.E. van Oosten-van Smaalen, voorzitter, M.V. Ulrici, J.D.M. Schoonbrood, L.A. Galman en N.T. Vink, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Land-Smorenburg, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2015.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam (postbus 1312, 1000 BH Amsterdam) binnen 30 dagen na de dag van verzending van de aangetekend verzonden kennisgeving.