ECLI:NL:TGZRZWO:2015:63 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 140/2014
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2015:63 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-06-2015 |
Datum publicatie: | 12-06-2015 |
Zaaknummer(s): | 140/2014 |
Onderwerp: | Onheuse bejegening |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht van vader patiënte tegen leidinggevende van behandelaar ontvankelijk nu hij verpleegkundige GGZ heeft geadviseerd aangifte tegen de vader te doen wegens bedreiging. Handelen heeft weerslag op individuele gezondheidszorg. Handelen valt onder eerste tuchtnorm. De tegen het advies aangifte te doen gerichte klacht is ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 12 juni 2015 naar aanleiding van de op 10 juli 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
k l a g e r
-tegen-
E , verpleegkundige, werkzaam te D,
bijgestaan door mr. K. Mous, advocaat te Nijmegen,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het aanvullende klaagschrift;
- het aanvullende schrijven van klager, binnengekomen op 24 juli 2014;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de repliek met de bijlagen;
- de dupliek;
- het schrijven namens verweerder, met bijlagen, binnengekomen op 22 december 2014.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van 24 april 2015, alwaar klager en verweerder zijn verschenen. Verweerder werd bijgestaan door mr. drs. S.P.F. Verheijen, kantoorgenoot van mr. Mous.
Klager heeft eveneens een klacht ingediend tegen C, verpleegkundige, die gelijktijdig maar niet gevoegd ter zitting is behandeld. Op de klachten wordt bij afzonderlijke beslissing uitspraak gedaan.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
1.1 De dochter van klager (hierna: patiënte), ten tijde hier in geding ca. 40 jaar, is op 8 april 2011 vroeg in de avond, rond 19.00 uur, meegenomen door de politie vanwege haar verwarde toestand, zulks na melding door haar moeder.
De politie heeft de Acute Dienst van F gebeld met het verzoek patiënte te beoordelen in verband met een mogelijke maatregel tot inbewaringstelling.
Patiënte is, voordat zij door de Acute Dienst werd gezien, eerst naar het politiebureau in D vervoerd en vervolgens, in verband met haar verwondingen, naar het ziekenhuis gebracht. Nadat de verwondingen waren gehecht is zij teruggebracht naar het politiebureau. Daar is patiënte later die avond, rond 23.00 uur, gezien door een verpleegkundige, medewerker van verweerder (hierna: de verpleegkundige), en een psychiater in opleiding.
Zij hebben na telefonisch overleg met de achterwacht, een psychiater, geconcludeerd dat er geen indicatie was voor een inbewaringstelling. Patiënte wenste niet vrijwillig opgenomen te worden.
1.2 Klager, geboren in 1950, werd omstreeks 00.30 uur in de nacht van 8 op 9 april 2011 door de verpleegkundige gebeld met de mededeling dat klager patiënte diende op te halen en dat als klager patiënte niet op zou halen, patiënte zou worden heengezonden.
Klager heeft daarop tegen de verpleegkundige gezegd: “Meneer [verweerder, RTC], u moet uw verantwoordelijkheid nemen, anders kom ik bij u en laat ik u alle hoeken van de kamer zien en knoop ik u aan de hoogste boom.”
De verpleegkundige heeft daarop de verbinding verbroken.
1.3 Op 11 april 2011 heeft de verpleegkundige, na multidisciplinair overleg waar ook verweerder in zijn hoedanigheid van teamleider bij F bij aanwezig was, aangifte bij de politie gedaan wegens bedreiging door klager.
Klager is daarop vervolgd en door (destijds) de rechtbank G veroordeeld voor bedreiging. Door het gerechtshof H is, na door klager ingesteld hoger beroep, het vonnis vernietigd en klager vrijgesproken.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij medeverantwoordelijk is voor het feit dat door de verpleegkundige aangifte is gedaan tegen klager op 11 april 2014. Verweerder had kunnen voorkomen dat de verpleegkundige misbruik zou maken van die bevoegdheid.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat klager niet-ontvankelijk is omdat hij geen rechtstreeks belanghebbende is en omdat geen sprake is van schending van de eerste en tweede tuchtnorm.
Als teamleider is verweerder (onder meer) verantwoordelijk voor het welzijn en de veiligheid van zijn teamleden, waaronder de verpleegkundige C. Verweerder constateerde dat de verpleegkundige de bedreiging dusdanig ernstig inschatte, dat het verstandig en noodzakelijk was om aangifte te doen. Verweerder heeft bij het besluit van de verpleegkundige om aangifte te doen rekening gehouden met het document “Sociale Veiligheid in de GGZ. Aangifte doen bij agressie- en/of geweldsincidenten. Handreiking voor Leidinggevenden.” Het doel van de aangifte was om het gedrag van klager aan de kaak te stellen en tevens een signaal af te geven richting politie en justitie dat dergelijke bedreigingen in de GGZ voorkomen. Het was niet aan verweerder om te beoordelen of de aangifte zou leiden tot een vervolging en/of veroordeling.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Het handelen van verweerder kan tuchtrechtelijk worden getoetst indien dit handelen
(of nalaten) voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg (Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, 19 april 2010, ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2768).
In dit geval is daarvan sprake. Daartoe wordt als volgt overwogen.
De verpleegkundige was na de beoordeling van patiënte niet gehouden klager te bellen om (meer of minder dwingend) te vragen patiënte op te halen. Nu de verpleegkundige dat wel gedaan heeft maakt dat bellen deel uit van zijn handelen als zorgverlener binnen de zorgrelatie zoals hij die op dat moment met patiënte had.
Verweerder heeft indachtig het beleid bij F de verpleegkundige geadviseerd aangifte te doen. Het doen van aangifte en derhalve ook het adviseren daartoe over te gaan is direct voortgevloeid uit het contact dat de verpleegkundige in zijn hoedanigheid van zorgverlener met klager had.
Het doen van aangifte, en derhalve ook het adviseren daartoe over te gaan, is zodanig nauw verbonden met de zorgverlening aan patiënte dat dit valt onder het handelen van verweerder jegens de naaste betrekkingen van patiënte, als bedoeld in artikel 47 lid 1 onder a sub 3 van de Wet BIG. Het handelen van de verpleegkundige valt onder de eerste tuchtnorm en het handelen van verweerder dat daaruit rechtstreeks voortvloeit kan derhalve eveneens tuchtrechtelijk getoetst worden.
De verpleegkundige heeft gekozen om telefonisch contact met klager te zoeken en het handelen van verweerder vloeit daaruit voort. Klager is derhalve als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 45 van de wet BIG aan te merken en kan in zijn klacht worden ontvangen.
5.3
Vervolgens dient te worden beoordeeld of verweerder door de verpleegkundige te adviseren aangifte te doen, misbruik van zijn bevoegdheid heeft gemaakt.
De verpleegkundige heeft na de reactie van klager het telefonisch contact direct verbroken. De reactie van klager was, hoezeer de omstandigheden invoelbaar maken dat klager heel boos reageerde, ongepast. Dat de verpleegkundige de uitlatingen van klager als bedreigend heeft ervaren is voorstelbaar. De verpleegkundige heeft het incident bespreekbaar gemaakt in het multidisciplinair overleg en daar is gezamenlijk besloten tot melding, dan wel aangifte. Het college is van oordeel dat gelet op het beleid van F het verweerder vrij stond als leidinggevende van de verpleegkundige te adviseren tot melding, dan wel aangifte. Vervolgens hebben de verpleegkundige en de politie gezamenlijk besloten van de uitlatingen van klager aangifte te doen. Het handelen van verweerder kan gelet op het voorgaande de tuchtrechtelijke toets doorstaan.
De klacht zal als ongegrond worden afgewezen.
6. DE BESLISSING
Het college:
- wijst de klacht af;
- bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘Medisch Contact’, ‘De Verpleegkundig Specialist’, ‘Sociale Psychiatrie’ en ‘Bijzijn’.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mr. dr. Ph.S. Kahn, lid-jurist, E. van Egmond, A.H. de Vries en B.F.A. Goosselink, leden-verpleegkundigen, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2015 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van
mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.