ECLI:NL:TGZRZWO:2015:51 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 263/2013
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2015:51 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-05-2015 |
Datum publicatie: | 22-05-2015 |
Zaaknummer(s): | 263/2013 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen verpleegkundig specialist geestelijke gezondheidszorg over schending geheimhoudingsplicht in verband met sturen ontslagbrief naar huisarts, het niet doorverwijzen naar een psycholoog, het doen van kwetsende uitspraken en het ontbreken/niet-nakomen van behandelplan en afspraken. Klacht ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 22 mei 2015 naar aanleiding van de op 10 oktober 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
k l a g e r
-tegen-
C , verpleegkundige, werkzaam te B,
bijgestaan door mr. J.S.M. Brouwer, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Dit blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het aanvullend klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de repliek met de bijlagen;
- de dupliek met de bijlagen;
- zowel van klager als van verweerder een brief met bijlagen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.
De zaak is behandeld ter zitting van 10 april 2015 alwaar zijn verschenen klager en verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde.
Klager heeft met elkaar samenhangende klachten ingediend tegen D, verpleegkundige (066/2014), E, psychiater (281/2013) en F, arts (265/2013), welke klachten gelijktijdig zijn behandeld ter openbare zitting van 10 april 2015 en waarin gelijktijdig uitspraak wordt gedaan.
2. FEITEN
Op grond van de stukken (waaronder stukken uit het medisch dossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager is gedurende langere tijd onder behandeling geweest bij I binnen het G. In dat kader heeft hij voor het eerst in 2008 contact gehad met verweerder in het kader van een second opinion. In juni 2011 is klager vanwege een conflict met zijn behandelaar bij het H in zorg gekomen. Op 16 juni 2011 vond er een intake plaats door verweerder en een collega van hem. Op 17 juni 2011 vond een verlengde intake plaats door een psychiater in aanwezigheid van de collega van verweerder. Er werden afspraken gemaakt over medicatie en de begeleiding zou plaatsvinden door de collega van verweerder.
Op 17 augustus 2011 vond er een gesprek plaats tussen klager en verweerder. Klager gaf aan dat hij zich door de collega van verweerder niet goed gehoord voelde en wilde graag met verweerder spreken over de klachten die hij had over I.
Op 14 september 2011 volgde er weer een gesprek bij verweerder. Klager gaf toen aan begeleid te willen worden door verweerder. Verweerder stelde voor een psychologisch onderzoek (PO) te doen met de vraag welke factoren een rol spelen bij het telkens in conflict komen met hulpverleners. Op 20 september 2011 werd bevestigd dat verweerder de begeleiding overnam.
Op 12 oktober 2011 vertelde klager aan verweerder dat hij niemand bij I meer kon vertrouwen en dat hij met I wilde stoppen. Tevens vertelde hij dat verweerder bij het vorige consult een opmerking had gemaakt die hij als kwetsend had ervaren. Verweerder besprak met klager dat het vanwege dit soort zaken goed was om een PO te doen. In een overleg met de psycholoog werd besproken eerst een IQ-test te doen. Op 26 oktober 2011 kwam aan de orde dat klager nog vertrouwen miste in de huidige behandeling. Verweerder gaf aan dat de behandeling zich richtte op het helder krijgen wat er tussen klager en anderen gebeurde. Er zou eerst een intelligentietest komen en dan een PO. In het consult van 23 november 2011 bleek dat er nog sprake was van gebrek aan vertrouwen en legde verweerder de te volgen lijn uit. Het was een tweesporenbeleid: psychologisch onderzoek en met de psychiater afbouwen van lithium. Afgesproken werd om het PO naar begin februari 2012 te tillen omdat klager al had aangegeven op dat moment niet aan een PO te willen deelnemen. In december 2011 was er nog een gesprek met klager waarbij verweerder noteerde dat de stemming rustiger leek.
Op 6 februari 2012 vond het intelligentieonderzoek plaats.
Na overleg met de psycholoog werden de resultaten door verweerder op 28 maart 2012 met klager besproken. Daarna volgden nog consulten door verweerder waarbij onder meer gesproken werd over klagers ervaringen met zijn vroegere geloofsgemeenschap. In juli 2012 gaf klager aan dat hij het contact met I als slecht ervoer en dat hij nadacht over een klacht bij de klachtencommissie. Op 1 augustus 2012 gaf klager aan te willen stoppen met de begeleiding door verweerder. Hij vond onder meer dat hij te lang had moeten wachten op een psycholoog en hij had meer actie van verweerder verwacht. Daarna zijn er nog een aantal telefonische contacten met verweerder geweest.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER
Klager verwijt verweerder - zakelijk weergegeven - het volgende:
- verweerder heeft zonder toestemming van klager een ontslagbrief naar zijn huisarts gestuurd, waarmee hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden;
- het niet doorverwijzen naar een psycholoog;
- verweerder was grenzeloos in zijn gedrag en uitspraken op momenten dat klager zeer labiel en kwetsbaar was;
- er was geen behandelplan en afspraken werden niet nagekomen.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert - zakelijk weergegeven - aan dat het achteraf gezien beter zou zijn geweest om in verband met het beëindigen van de behandelrelatie nog eens met klager te bespreken of het gewenst was de huisarts in te lichten en zo ja, de inhoud van de brief te bespreken. Ook stelt verweerder dat het achteraf wellicht te lang geduurd heeft alvorens een psycholoog werd ingeschakeld. Verweerder heeft de behandeling overgenomen van zijn collega die het behandelplan had opgesteld. In de gesprekken met klager is met grote regelmaat aandacht besteed aan het behandelplan. Verweerder erkent dat het lastig was de uitgezette lijn vast te houden omdat klager bij herhaling klachten, twijfel en wantrouwen uitsprak. Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er echter niet om of dat handelen beter had gekund maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Verweerder is van mening dat hij binnen die grenzen is gebleven en verzoekt het college de klachten als ongegrond af te wijzen.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Ten aanzien van de klacht over de informatieverstrekking aan de huisarts overweegt het college als volgt. In het elektronisch patiëntendossier (EPD) staat bij informatie- uitwisseling de huisarts aangevinkt. Voorts is in de decursus op 23 mei 2012 door verweerder genoteerd dat klager hem verzocht de huisarts in te lichten. Op 31 mei 2012 vond er een MDO plaats en ook in de verslaglegging daarvan staat genoteerd dat verweerder op verzoek van klager de huisarts zou inlichten. Bij brief van 7 juni 2012 heeft verweerder de huisarts in het kader van de voortgang van de behandeling onder meer geïnformeerd over de geloofsgemeenschap, waarvan klager deel had uitgemaakt, en de problemen die klager daardoor in zijn jeugd tot op heden zou hebben gehad.
Toen duidelijk was dat klager de behandeling niet wenste voort te zetten heeft verweerder een brief d.d. 30 augustus 2012 naar de huisarts gestuurd. Hij heeft daarin aangegeven hoe de behandeling is verlopen en heeft in die brief ook de ervaringen van klager met zijn geloofsgemeenschap vermeld. Klager stelt hij dat nooit toestemming had gegeven om deze brief te versturen, als hij hem voorafgaand had gelezen.
Het college is het met verweerder eens dat het achteraf gezien wellicht beter was geweest om de inhoud van de brief vooraf met klager te bespreken. Verweerder mocht er echter gelet op klagers eigen verzoek van uitgaan dat hij akkoord was met informatieverstrekking aan de huisarts. Bovendien was de huisarts gelet op de eerdere brief al bekend met de informatie. Er is dus geen sprake van schending van de geheimhoudingsplicht. Dit klachtonderdeel kan dus niet slagen.
5.3
Aan het begin van de behandeling door verweerder in september 2011 is ter sprake gekomen dat een psychologisch onderzoek gedaan zou kunnen worden. Na overleg met de psycholoog werd ervoor gekozen om eerst een intelligentieonderzoek te doen om te bezien of klager in staat was te begrijpen wat er in de communicatie tussen hem en anderen gebeurde alvorens een psycholoog ingeschakeld zou worden. In overleg met klager is het intelligentieonderzoek vervolgens uitgesteld tot februari 2012, omdat klager op dat moment met heel andere dingen bezig was. Dit tijdsverloop kan verweerder naar het oordeel van het college dus niet worden aangerekend. In maart 2012 heeft verweerder de resultaten met klager besproken. In de volgende contacten tussen klager en verweerder ging het voornamelijk over klagers ervaringen met zijn geloofsgemeenschap. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij de indruk had dat er meer vertrouwen bij klager kwam en dat klager daardoor deze zaken met verweerder kon bespreken. Het psychologisch onderzoek raakte daardoor toen wat op de achtergrond. Tijdens het MDO van 31 mei 2012 is wel psychologische begeleiding geopperd. Klager gaf in juni 2012 echter al aan geen vertrouwen meer te hebben in verweerder en de behandeling werd uiteindelijk in augustus 2012 gestaakt. Het college is met verweerder van oordeel dat het beter was geweest als het contact met de psycholoog direct na de intelligentietest tot stand was gekomen. Gelet echter op de inhoud van de gesprekken tussen klager en verweerder in die periode (april/mei 2012) lag de nadruk toen op de ervaringen met de geloofsgemeenschap en was er kennelijk voldoende vertrouwen bij klager om dit met verweerder te bespreken. De wens om een psycholoog te spreken kwam toen niet meer aan de orde. Gelet hierop acht het college het weliswaar niet fraai maar aan de andere kant ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de psycholoog niet eerder werd ingeschakeld.
5.4
Het college kan klager niet volgen in zijn stelling dat verweerder grenzeloos was in zijn gedrag en uitspraken. Voor zover klager doelt op een opmerking van verweerder die hij als kwetsend heeft ervaren merkt het college op dat deze opmerking, die niet aanstonds onheus overkomt, nadien door klager en verweerder is besproken en daarmee leek dit te zijn uitgepraat.
In eerste instantie stond klager onder behandeling van een andere spv-er. Deze heeft een behandelplan gemaakt. Hierin stond als zorgvraag vermeld: “zicht op eigen functioneren, ziektebeeld en stressfactoren waardoor stabiliteit wordt vergroot en gewaarborgd. Weten wat haalbaar en passend is ten aanzien van wonen en gezin. A zorgt zelf voor een deel voor de kinderen. Opstellen signaleringsplan, medische psychiatrische begeleiding.” Nadat klager over was gegaan naar verweerder heeft dit behandelplan feitelijk gefunctioneerd als behandelovereenkomst. Verweerder mocht ervan uitgaan dat klager hiervan op de hoogte was en de genoemde punten kwamen ook in de gesprekken aan de orde. Een signaleringsplan is opgesteld op 29 februari 2012.
Ook dit klachtonderdeel kan niet slagen.
5.5
Gelet op het voorgaande dient de klacht ongegrond te worden verklaard.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, E. van Egmond en A.H. de Vries, leden-verpleegkundigen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2015 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.