ECLI:NL:TGZRZWO:2015:31 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 048/2014
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2015:31 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-03-2015 |
Datum publicatie: | 16-03-2015 |
Zaaknummer(s): | 048/2014 |
Onderwerp: | Onheuse bejegening |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen verpleegkundige. Niet gebleken van valse beschuldiging dan wel intimidatie. Klacht kennelijk ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 16 maart 2015 naar aanleiding van de op 12 maart 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A, wonende te B,
k l a g e r
-tegen-
C, verpleegkundige, werkzaam te B,
bijgestaan door mr. J.S.M. Brouwer, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,
v e r w e e r s t e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlage;
- de repliek met de bijlagen;
- de aanvullende repliek;
- de dupliek.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.
2. FEITEN
Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Verweerster is werkzaam als teamleider van het Psychiatrisch Diensten Centrum (PDC) van D. Samen met de behandelcoördinator is zij verantwoordelijk voor de directe aansturing van de twee Functionele Assertive Community Treatment teams (FACT) die onderdeel uitmaken van het PDC. In die hoedanigheid is verweerster in juni 2013 voor het eerst telefonisch met klager in contact gekomen. Hij was toen al niet meer in zorg bij D maar had een aantal klachten over medewerkers van het team.
Verweerster heeft hem uitgenodigd voor een gesprek met de behandelcoördinator en haarzelf. Dit gesprek heeft echter nooit plaatsgevonden. Op 29 juli 2013 heeft klager het pand waarin PDC is gehuisvest bezocht. Er is toen een situatie ontstaan waarbij een medewerkster zich bedreigd heeft gevoeld. Klager heeft toen een terreinontzegging van drie maanden opgelegd gekregen door de directie.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat zij alles heeft gedaan om hem in een kwaad daglicht te stellen door hem vals te beschuldigen en de directie onjuist te informeren. Verweerster heeft hem geïntimideerd en het was onmogelijk om met haar in gesprek te komen. Ook heeft zij tijdens zijn behandelding van 2003 tot 2011 door twee andere medewerkers niets gedaan om hem te helpen.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER
Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan haar niet verweten kan worden dat zij in strijd gehandeld heeft met de zorg die zij hoort te betrachten. Voorts heeft zij niet gehandeld in strijd met een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg.
Verweerster is pas sinds juni 2013 werkzaam als teamleider dus heeft niet eerder bemoeienis met klager kunnen hebben. Voorts stelt verweerder dat zij klager altijd zorgvuldig en met respect te woord heeft gestaan. Zij herkent zich dan ook niet in hetgeen klager stelt. Zij heeft diverse pogingen ondernomen om tot een persoonlijk gesprek te komen maar dit is niet gelukt.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Anders dan klager stelt is niet gebleken dat verweerster klager vals heeft beschuldigd dan wel onjuiste informatie aan de directie heeft verschaft over het voorval op 29 juli 2013. Klager heeft deze stelling ook niet onderbouwd. Voorts blijkt uit de e-mail die verweerster heeft geschreven naar aanleiding van het telefoongesprek met klager op
12 juni 2013 op geen enkele manier dat er sprake is geweest van intimidatie. Uit de stukken in het dossier blijkt dat er voorstellen zijn gedaan om tot een gesprek te komen maar dat dit niet is gelukt. Niet is gebleken dat het onmogelijk was om met verweerster in gesprek te komen.
Nu verweerster pas sinds juni 2013 als teamleider werkzaam was kan de klacht dat zij eerder niets gedaan heeft om hem te helpen niet slagen.
5.3
Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, A.H. de Vries en
E. van Egmond, leden-verpleegkundigen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2015 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.