ECLI:NL:TGZRZWO:2015:23 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 213/2013
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2015:23 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-02-2015 |
Datum publicatie: | 13-02-2015 |
Zaaknummer(s): | 213/2013 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Gegrond, berisping |
Inhoudsindicatie: | Klager, bekend met een ernstig en recidiverend ziektebeeld en onder behandeling bij twee instellingen, verwijt sociaal psychiatrisch verpleegkundige (SPV), werkzaam bij een centrum voor christelijke hulpverlening, dat hij verzuimd heeft adequaat te handelen en onvoldoende heeft geïntervenieerd met name in crisissituaties, dat hij zich bediende van leugens en bewust dossierstukken heeft achtergehouden, schending van het beroepsgeheim en dat hij niet meer onafhankelijk was doordat hij na een huwelijk en na een faillissement behandelaar is gebleven. Klacht deels gegrond, de SPV heeft op crisismomenten in de behandeling nalatig gehandeld. Hij heeft de continuïteit van de zorgverlening aan klager niet bewaakt, hij had alert moeten zijn op de problematiek die het onder behandeling zijn bij twee instellingen met zich meebrengt, en hij heeft geen initiatieven genomen tot afstemming van de zorg met andere hulpverleners buiten het centrum. Hij heeft de bepalingen uit het beroepsprofiel van de SPV ernstig geschonden. Berisping. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 13 februari 2015 naar aanleiding van de op 1 augustus 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A, wonende te B,
bijgestaan door mr. J.M.M. Pater, advocaat te Emmeloord,
k l a g e r
-tegen-
C, verpleegkundige, destijds werkzaam te D,
bijgestaan door mr. D.M. Bos, advocaat te Winsum,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het aanvullende klaagschrift;
- het verweerschrift;
- de repliek met de bijlagen;
- de dupliek met de aanvulling en de bijlagen;
- (een deel van) het verpleegkundig dossier van klager van ‘E’;
- de brieven met bijlagen van klager van 25 juni 2014, 28 november 2014, 3 december
2014 en 9 december 2014;
- de brief van verweerder van 18 december 2014.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van 19 december 2014, alwaar partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken waaronder een deel van het verpleegkundig dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager, geboren in 1953, werd van 1998 tot en met 2006 gedurende twee lange perioden, van 1998 tot en met 2001 en van 2003 tot en met 2006, poliklinisch begeleid door het centrum voor Christelijke Hulpverlening ‘E’ (verder: ‘het centrum’). Van 1998 tot en met 2001 had klager voornamelijk gesprekken met zijn toenmalige partner in verband met relatieproblematiek en daarnaast enkele individuele gesprekken.
Tevens werd klager behandeld in de F, (verder: ‘de instelling’). Hij werd daar meerdere keren opgenomen, onder meer van 5 november 2001 tot en met 16 juli 2002 in verband met een psychotische depressie. Klager werd behandeld met elektroconvulsieve therapie (ECT) en hij werd ingesteld op medicatie. Na de opname in de instelling werd klager gezien door een psychotherapeut voor steunende en structurerende gesprekken en daarnaast door meerdere psychiaters in verband met de voorgeschreven medicatie en de evaluatie hiervan. In 2004 heeft psychiater G (verder: ‘de psychiater van de instelling’) de behandeling bij de instelling overgenomen. Hij heeft de diagnose gewijzigd in een bipolaire stoornis. Klager bleef in de daarop volgende jaren onder behandeling bij de instelling.
Verweerder, als sociaal psychiatrisch verpleegkundige (SPV) werkzaam bij het centrum van november 2003 tot en met februari 2013, begeleidde klager van november 2003 tot en met 27 november 2006.
Bij brief d.d. 18 juni 2002 werd klager door de instelling opnieuw aangemeld bij het centrum.
Het eerste intakegesprek bij het centrum vond plaats op 10 september 2003. Naar aanleiding daarvan werd verweerder als begeleider aan klager toegewezen. Het tweede intakegesprek was daarop met verweerder op 5 november 2003. In de intake-indicatiebespreking nam verweerder op:
“… Klachtenpatroon:
Kan moeilijk bijbellezen
Kan moeilijk omgaan met kinderen en heeft de alimentatie voor zijn vrouw afgekocht.
Heeft een onverwerkt verleden.
Heeft moeite met de uitslag van het PDO dat hier ooit is afgenomen. Hij was het oneens over de uitkomst.
Slaapt slecht, veel werken en er komen verontruste reacties vanuit zijn omgeving.
De omgeving vindt dat het niet goed met hem gaat. Hij noemt dit wel maar wil er niet van weten…
…Observaties:
Een net wat te stevige handdruk bij kennismaking
Hij maakt een hypomane indruk…
…Ad1. Conclusie / behandelvoorstel:
Zou eigenlijk gezien moeten worden door een psychiater
Eerst 5 gesprekken om contact met hem te leggen en een
inventarisatie te maken van de klachten, vervolgens hem met
rapportage doorverwijzen naar een psychiater.
Het zal belangrijk zijn volgens WTU om uit de conflictsfeer te blijven,
Door narcisme sparend te werk te gaan!”
Op 16 februari 2004 zond verweerder klager een brief met de vraag of hij voortzetting van de gesprekken op prijs zou stellen.
In het verslag van de cliëntbespreking d.d. 24 maart 2004 werd opgenomen:
“Is enkele maanden niet bij [E] geweest.
Is gescheiden en woont nu met 3 kinderen op zijn boerderij
Wilde ons toch weer bezoeken omdat hij onze raad wil bij het aangaan van een relatie.
Vraagt zich af of het wel verstandig is. Wil weten hoe wij hier over denken vanuit zijn
problematiek bekeken. In de wachtkamer liet A heel eufoor gedrag zien. Is bezig met handel in boerderijen, maar lijkt geen goede realiteitstoetsing te hebben. Er lijkt sprake van een manische episode. Heeft een boerderij gekocht maar zijn eigen nog niet verkocht. Er is brand ontstaan bij de boerderij, door onvoorzichtigheid en zelfoverschatting?
Lijkt op dit moment geen medicatie te gebruiken.
Vraagstelling behandelaar:
Kan C overleggen met een psychiater van de F?
Conclusie / behandelvoorstel nav teamoverleg:
Is er sprake van een bipolair beeld?
Is er contact geweest met de huisarts?
[klager] wil niet opgenomen worden. Het lijkt op een gedecompenseerde persoonlijkheidsstoornis Familie context: Eenzame alleenstaande man. Lijkt weinig steun van familie te hebben.
Contact zoeken met de huisarts. Wilt u er langs gaan we maken ons ernstig zorgen over de situatie.
RM aanvragen? Wij de feiten aanleveren en via de fax versturen.
Contactpersoon vaststellen door hem te bellen.
Crisisplan maken.
Volgende keer terug laten komen in de vergadering.”
Ook op 21 april 2004 werd klager besproken tijdens de cliëntenbespreking. Vastgesteld werd dat klager een dubbele indicatie had.
In de voortgangsrapportage zijn notities opgenomen van gesprekken die hebben plaatsgevonden op 14 april 2004, 24 juni 2004 en 8 september 2004.
Op 24 november 2004 noteerde verweerder in de gespreksnotities:
“Staat op punt van faissellement Heeft een curator doet nog wel grote aanbestedingen en investeringen. Hem hiermee geconfronteerd. Gevraagd of hij wel naar iemand wil luisteren.
Heeft het hier volgens eigen zeggen moeilijk mee. In januari 2005 weer een gesprek.”
Op 26 januari 2005 noteerde verweerder in de gespreksnotities:
“Zag er vandaag redelijk goed uit. Hoopt in maart te gaan trouwen met zijn huidige vriendin. Wel heeft hij moeite met de relaties. Voor wie moet ik nu kiezen. Vriendin had gevraagd als H hier nu was ex voor wie zou je dan kiezen. Kan dan moeilijk een antwoord geven.
Er is voor [klager] veel rolverwarring in de verhoudingen.
Moet volgende week naar de OvJ. Dit ivm een aantal incidenten vorig jaar. Heeft een koe in het centrum van I gebracht ivm de melkprijzen.
Doet momenteel veel investeringen waarbij hij op de rand van faisselement loopt. Lijkt een vorm van sensation seeking.
Zal over drie weken met zijn huidige vriendin komen.”
Op 2 maart 2005 bezocht klager verweerder met zijn partner. Verweerder noteerde:
“Kwam samen met zijn toekomstige vrouw. Heeft een verhaal over maffioso en geld dat hij daar aan moet geven. Klinkt als een waanstoornis. Psychiater en huisarts ingelicht.”
Tevens besprak verweerder deze bevindingen in het teamoverleg:
“ALGEMEEN / ACHTERGROND:
Gaat volgende week trouwen, heeft financiele schuld van miljoenen. Zegt nu dat hij betrokken is bij maffiagebeuren, hij wordt financieel onder druk gezet. En contact hebben gehad met ministeries ed. en alles zou binnen 2 wkn in duigen vallen. Gaat vreselijk impulsief met geld om maar schijnt wel miljonair te zijn.
Vriendin zat bij het gesprek en bevestigde dit verhaal. Is dit waar? Waan ideeën?
Is bij psychiater van [de instelling] onder behandeling.
VRAAGSTELLING BEHANDELAAR:
Weet niet wat hij er mee moet; heeft contact met psychiater gehad (die ziet hem vrijdag a.s. en zal hem Lithium voorschrijven; hij beoordeelt de situatie vrijdag). Moeten we niet ook ingrijpen en hem uit de maatschappij halen? Ik weet niet of het wel of niet waar is wat hij zegt.
CONCLUSIE / BEHANDELVOORSTEL N.A.V. TEAMOVERLEG:
Psychiater laten beoordelen en situatie inschatten?
Briefje naar ha.
Deze cliënt is in behandeling bij 2 instellingen en dat kan nu dus niet meer: op termijn bij [de instelling] laten.”
Op 11 maart 2005 trad klager in het huwelijk. In de daarop volgende maanden bezocht hij verweerder maandelijks, soms samen met zijn echtgenote, met uitzondering van de maanden augustus en september 2005, waarbij zowel relationele als financiële zaken werden besproken. Ook bezocht verweerder zijn behandelend psychiater bij de instelling. Hij werd ingesteld op Lithium. In deze periode is het bedrijf van klager gefailleerd en is hij een aanzienlijk vermogen kwijtgeraakt door verkeerde (zakelijke) beslissingen.
Tijdens het consult van 22 mei 2006 spraken klager en verweerder af dat verweerder contact op zou nemen met de psychiater van de instelling. In een telefoonnotitie d.d.
23 mei 2006 noteerde verweerder:
“Overleg met [psychiater van de instelling].
[klager] heeft een zeer gemengd beeld. Glijdt langzamerhand af. Weinig grip op de realiteit. [psychiater] zal kijken of [klager] bereid is tot opname. Op dit moment geen reden voor een maatregel. Als [klager] er voor openstaat, wordt opname geregeld.”
Kort daarop werd klager een korte periode opgenomen in de instelling.
Op 18 juli 2006 bezocht klager verweerder met zijn echtgenote. In dit gesprek blijkt dat er op dat moment veel problemen zijn. Verweerder sprak met klager af dat hij contact zou opnemen met zijn psychiater in de instelling. Verweerder noteerde op 19 juli 2006 in de gespreksnotities:
“Gebeld met [psychiater van de instelling].
Opname van [klager] heeft wel wat verlichting in het systeem gebracht. Het ging goed met [klager] op de afdeling. [Klager] moet zijn situatie leren accepteren. Suicide is hierbij niet uit te sluiten. Hij wil geen medicatie gebruiken. Heeft weinig consideratie met zijn omgeving. Hij zal [klager] uitnodigen voor zijn vakantie. Bij nood kan [klager] gebruik maken van de crisisdienst.
[Klager] vandaag gezien. Situatie van thuis besproken. Hij vindt dat de kinderen van J alles mogen. Is hierover ontstemt. Onderliggend veel teleurstelling en boosheid. Was vanochtend al in bij de [instelling] geweest op de fiets. Uitgelegd hoe het tijdens onze vakantie is geregeld.”
Tot 6 november 2006 bezocht klager verweerder tweemaal per maand. Op 9 november 2006 werd door de psychiater van de instelling telefonisch contact gezocht met verweerder. Afgesproken werd dat verweerder klager zou uitschrijven en dat de behandeling in de instelling voortgezet zou worden. Op 27 november 2006 heeft verweerder dan nog telefonisch contact met klager omdat hij bij een andere collega niet op diens afspraak kwam. Verweerder sprak met klager af dat de behandeling bij het centrum afgesloten zou worden. Op 31 januari 2007 zond verweerder aan de huisarts van klager een brief met betrekking tot de afronding van het behandelcontact.
Klager en verweerder hebben elkaar in de loop van de jaren meerdere keren ontmoet bij een kerkgenootschap waarvan zij beiden lid waren, onder meer rond het huwelijk van klager in 2005 en met kerst 2010.
Op 23 mei 2012 heeft er voorts een gesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder waarbij klager inzage heeft gekregen in zijn dossier.
Mede omdat klager geen arbeidsongeschiktheidsuitkering werd toegekend in de hierop volgende jaren, is klager financieel aan de grond komen te zitten. Daartegen procedeert hij. Tevens heeft klager een tuchtklacht ingediend tegen de psychiater van de instelling die deels gegrond is verklaard.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat verweerder hem onherstelbare geestelijke en financiële schade heeft berokkend, terwijl hij bewust hulp had gevraagd bij een christelijke behandelaar. Specifiek verwijt klager verweerder dat hij:
1 bij herhaling verzuimd heeft adequaat te handelen, met name in crisissituaties, waardoor onder meer een huwelijk dat voorkomen had moeten worden, doorgang heeft gevonden en het faillissement voorkomen had kunnen worden;
2 zich van leugens bediende door contacten met de instelling niet juist weer te geven;
3 het huwelijk op 11 maart 2005 had moeten verhinderen omdat verweerder kerkelijk een verantwoordelijke functie had en omdat hij direct contact met de voorganger had;
4 zijn ambtsgeheim heeft geschonden en onprofessioneel heeft gehandeld door publiekelijk uit de school te klappen;
5 bewust dossierstukken achter heeft gehouden door de bijlage met daarin het verslag van de cliëntenbespreking d.d. 24 maart 2004, met daarin de overweging om een rechterlijke machtiging aan te vragen, niet bij het door klager opgevraagde dossier te voegen;
6 geen onafhankelijke behandelaar meer was door na het huwelijk en na het faillissement behandelaar te zijn gebleven.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij overleg heeft gehad met de behandelend psychiater en dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder verzoekt het college om de klacht in al de onderdelen niet-ontvankelijk dan wel ongegrond te verklaren en af te wijzen. Op het verweer wordt zo nodig hierna nader ingegaan.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Het college ziet aanleiding om de klachtonderdelen één en drie gezamenlijk te bespreken. Kort samengevat wordt geklaagd dat verweerder niet adequaat heeft gehandeld en op een aantal momenten tijdens de behandeling had moeten ingrijpen in crisissituaties.
5.3
In het “profiel Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige” van de Nederlandse Vereniging van Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundigen van 2002 zijn onder meer de volgende kenmerkende uitgangspunten van de beroepsuitoefening opgenomen.
Onder het domein directe cliëntenzorg, uitvoering van de hulpverlening:
· “richt zich bij de uitvoering van interventies, indien gewenst en/of noodzakelijk, op het vergroten van de handelingscompetentie van de cliënt/cliëntsysteem;
· verleent directe hulp aan cliënten in crisissituaties: het exploreren en taxeren van de crisissituatie, het inschatten van gevaar/dreiging voor derden, het inschatten van gevaar/dreiging van suïcidaliteit, het vaststellen van de gewenste situatie, het ontwikkelen van een crisisinterventieplan, alsmede het uitvoeren van de interventies (waar mogelijk binnen het netwerk van de cliënt);”
Onder het domein directe cliëntenzorg, de coördinatie en organisatie van de zorg:
“Zorgcoördinatie – In situaties waarbij door meerdere hulpverleners of instelling hulp wordt geboden, zorgt de SPV in de vorm van casemanagement dat adequate en efficiënte zorgverlening tot stand komt. Dit is in het bijzonder geïndiceerd bij cliënten met chronische geestelijke gezondheidsproblemen die complex van aard zijn of multi-problem situaties. Het uitvoeren van casemanagement-taken kan op het niveau van de cliënt, de hulpverlener c.q. instelling, of op regionaal GGZ-niveau plaatsvinden.
De Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige richt zich bij de uitvoering op:
· het vaststellen van organisatie en hulpverlener overstijgende hulpverleningsdoelen, die aansluiten bij de klachten en hulpvragen van de cliënt en door betrokkenen worden onderschreven;
· het onderling afstemmen van de hulp die door verschillende instellingen en/of hulpverleners wordt geboden;
· het realiseren en bewaken van de continuïteit in de geboden hulpverlening en de kwaliteit daarvan;
· het signaleren van hiaten in de hulpverlening en het opvullen daarvan;
· het regelmatig organiseren van cliënt-besprekingen met betrokken hulpverleners;
· het behartigen van de belangen van de cliënt en zijn omgeving.”
Onder het Domein preventie en consultatie:
· signaleert in een vroeg stadium co-morbiditeit dan wel een toename, verandering of verslechtering van de psychiatrische symptomatologie of somatische toestand en onderneemt daarop passende acties (in consult roepen van andere hulpverlenende disciplines, doorverwijzing);”
5.4
Ten aanzien van de vraag of verweerder adequaat heeft gehandeld en voldoende heeft geïntervenieerd, met name in situaties van crisis overweegt het college het volgende. Zowel uit de stukken als ter zitting is gebleken dat verweerder op een aantal momenten contact heeft gezocht met de instelling. Onder meer, zoals verweerder ter zitting verklaarde, in februari 2004, het moment waarop verweerder het aanvragen van een rechterlijke machtiging heeft overwogen. Er werd afgesproken dat de behandelend arts een aantal dagen later in gesprek zou gaan met klager. Verweerder heeft daarop niet zelf contact opgenomen met de instelling over de afloop van dat gesprek maar bij een vervolgbezoek aan het centrum met klager gesproken over de uitkomst van het gesprek met de instelling. Ook noteerde verweerder in het dossier in februari 2004 dat hij contact zou zoeken met de huisarts. Van dit contact is geen rapportage in het dossier terug te vinden. In een aparte verklaring heeft de huisarts aangegeven dat hij in het dossier van de toenmalige huisarts geen berichtgeving kon vinden van een contact tussen verweerder en de huisarts.
In de periode voorafgaand aan het huwelijk op 11 maart 2005 heeft verweerder geen actie ondernomen. Hij heeft in de periode tussen het gesprek met klager op 2 maart 2005 en het huwelijk negen dagen later, hoewel hij in het dossier noteerde dat hij zich afvroeg of er sprake was van waanideeën, zich afvroeg of hij klager uit de maatschappij moest halen en of hij beoordeeld moest worden door een psychiater, geen contact opgenomen met de instelling. Hoewel verweerder ook hier noteerde dat hij contact op zou nemen met de huisarts, is van een rapportage over de afloop van dit mogelijke contact niets opgenomen in het voor het college beschikbare dossier. Vanwege zijn beroepsgeheim heeft verweerder in verband met het voorgenomen huwelijk van klager geen contact opgenomen met de predikant van de betreffende geloofsgemeenschap. Het college is van oordeel dat dit zonder de toestemming van klager ook niet had gekund, er was echter wel een mogelijkheid voor verweerder om, gezien zijn grote zorgen over de toestand van klager op dat moment, aan klager toestemming te vragen om met de predikant in gesprek te gaan omtrent zijn zorgen in relatie tot het voorgenomen huwelijk. Het college concludeert dat gezien het voorgaande, op meerdere momenten tijdens de behandelrelatie, waarin sprake was van grote zorgen rondom klager, verweerder op de punten, expliciet weergegeven in het beroepsprofiel van de SPV en opgenomen onder 5.3, geen initiatief heeft genomen en door niet te handelen nalatig is geweest. Hoewel verweerder ter zitting heeft aangegeven dat het voor het centrum in die jaren een hectische periode was waarin veel veranderingen plaatsvonden en waarin de jonge organisatie zoekende was, had het op de weg van verweerder gelegen om vanuit zijn eigen functie als SPV-er passende acties onder meer op de crisismomenten te ondernemen, de continuïteit van de zorg aan klager te bewaken, een crisisinterventieplan op te stellen en evaluatiemomenten, ook met externe behandelaren, te initiëren. Ook had het op de weg van verweerder gelegen, met name in de perioden van ernstige zorgen over de toestand van klager, frequenter te overleggen met de instelling en terugkoppeling en afstemming te verlangen met de behandelaars daar. Juist bij patiënten die bij meerdere instellingen onder behandeling zijn, heeft een SPV-er vanuit zijn beroepsprofiel een grote eigen verantwoordelijkheid in de coördinatie van de zorg rondom de patiënt. Het college acht deze klachtonderdelen dan ook gegrond.
Het college voegt hier aan toe dat dit niet betekent dat een causaal verband kan worden vastgesteld tussen het nalatig handelen van verweerder en de doorgang van het huwelijk in 2005 en het faillissement in 2006.
Volgens het college kan namelijk niet worden uitgesloten dat - zelfs als verweerder wel had gehandeld zoals van hem mocht worden verwacht - het huwelijk en het faillissement alsnog hadden plaatsgevonden.
5.5
Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel overweegt het college als volgt. Verweerder heeft in een brief aan de advocaat van klager van 3 november 2011 een aantal contactmomenten met de instelling weergegeven. Uit de verklaring van de psychiater van de instelling blijkt dat er in 2005 en 2006 contact is geweest. Over de contacten in 2004 valt geen conclusie te trekken nu de psychiater van de instelling verklaart dat hij niet bij de behandelgegevens van voor juli 2004 kan, de periode waarin de overgang tussen het papieren dossier en het elektronische dossier plaatsvond.
Met betrekking tot het bespreken van de rechterlijke machtiging in 2004 stelt het college vast dat verweerder in de cliëntenbespreking, zoals blijkt uit de verslaglegging, zijn overwegingen rondom de rechterlijke machtiging heeft besproken. Of er daarna contact is geweest met de instelling, blijft onduidelijk. Nu onduidelijk is welke contacten er tussen verweerder en de instelling in 2004 hebben plaatsgevonden is dit klachtonderdeel ongegrond.
5.6
Het vierde klachtonderdeel betreft schending van het beroepsgeheim. Uit het afloopbericht aan de huisarts d.d. 31 januari 2007 blijkt dat de behandelrelatie tussen klager en verweerder is beëindigd in januari 2007. Verweerder en klager kenden elkaar al langer omdat zij dezelfde geloofsgemeenschap bezochten en bleven elkaar daar treffen ook na de beëindiging van de behandelrelatie. Volgens klager heeft verweerder met kerst 2010 de volgende opmerking gemaakt. “Denk je dat je alles gehad hebt, heb je hem ook nog.” Verweerder heeft ter zitting toegegeven een dergelijke opmerking te hebben gemaakt. Vanuit zijn beleving een opmerking die paste bij de wijze waarop verweerder en klager met elkaar omgingen. Het college oordeelt dat hoewel de opmerking niet de schoonheidsprijs verdient, dit niet leidt tot de conclusie dat verweerder zijn beroepsgeheim heeft geschonden.
5.7
Het vijfde klachtonderdeel betreft het bewust achterhouden van dossierstukken door verweerder. Op grond van artikel 7:456 Burgerlijk Wetboek (Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst, WGBO) heeft klager zo spoedig mogelijk recht op inzage en afschrift van het patiëntendossier. Klager heeft in 2011 meerdere verzoeken om informatie uit het dossier en in maart 2012 een schriftelijk verzoek tot toezending of inzage van zijn dossier naar het centrum gezonden. Uiteindelijk heeft hij op uitnodiging van verweerder in mei 2012 inzage en een afschrift van zijn dossier gekregen. In deze stukken ontbrak een bijlage van de cliëntenbespreking in 2004 waarin verweerder zijn overwegingen met betrekking tot het aanvragen van een rechterlijke machtiging weergaf. Verweerder stelt dat een secretaresse het dossier heeft samengesteld en dat hij niet bewust stukken heeft achtergehouden. Het college oordeelt dat, wat hier ook van zij, het onder de gegeven omstandigheden op de weg van verweerder als verantwoordelijk behandelaar had gelegen, omdat hij het verzoek tot inzage van het dossier van klager behandelde, om in het overgelegde dossier te controleren of alle stukken aanwezig waren. Ook stelt het college dat het lang heeft geduurd voordat klager inzage in zijn dossier heeft gekregen. Klager heeft hiertoe meerdere verzoeken moeten indienen, van de zijde van verweerder is niet kenbaar geworden met welke reden het dossier niet onverwijld en compleet is overgelegd. Overigens is het niet onredelijk om voor het verstrekken van een afschrift van het dossier een vergoeding te vragen, hetgeen ook zo in de WGBO is opgenomen. Het klachtonderdeel is gegrond.
5.8
Het zesde klachtonderdeel is ongegrond. Het huwelijk van klager en diens faillissement zijn geen gebeurtenissen die verband houden met de onafhankelijkheid van verweerder als beroepsbeoefenaar. Het college ziet wel een potentieel gevaar in de combinatie tussen de professionele behandelrelatie in het centrum en de relatie binnen de geloofsgemeenschap waar verweerder lid van was en klager gast-lid. Het college begrijpt uit de stukken en de toelichting ter zitting van zowel klager als verweerder dat de contacten in goede sfeer zijn verlopen. Toen vervolgens de behandelrelatie was afgesloten en klager en verweerder elkaar bleven tegenkomen binnen de geloofsgemeenschap bleef de verhouding tussen beiden goed, echter beiden beschrijven de amicaliteit van de ander. Hoewel het aan verweerder was geweest om daarin een stapje terug te doen, kan het door klager gestelde niet gegrond worden verklaard.
5.9
Alles overziend zijn de klachtonderdelen één, drie en vijf gegrond. Het college overweegt dat hoewel verweerder ter zitting heeft aangegeven te hebben geleerd van deze casus, het college hier niet van overtuigd is. Verweerder heeft op crisismomenten in de behandeling van klager, een patiënt met een ernstig en recidiverend ziektebeeld die bovendien onder behandeling was van twee instellingen, nalatig gehandeld. Hij heeft de continuïteit van de zorgverlening aan klager niet bewaakt, hij had alert moeten zijn op de problematiek die het onder behandeling zijn bij twee instellingen met zich meebrengt, en hij heeft geen initiatieven genomen tot afstemming van de zorg met andere hulpverleners buiten het centrum. Daarbij heeft verweerder zich verscholen achter de nog nieuwe organisatiestructuur van het centrum en werd het college ter zitting niet voldoende duidelijk wat verweerder in een nieuwe situatie nu precies anders zou doen. Verweerder heeft in deze zin de bepalingen uit het beroepsprofiel van de SPV ernstig geschonden. Het college acht de maatregel van een berisping daarom als passend.
6. DE BESLISSING
Het college:
- berispt verweerder;
- bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘Sociale Psychiatrie’, ‘Verpleegkundig Specialist’, ‘Nursing’, ‘Tijdschrift voor Gezondheidsrecht’ en ‘Gezondheidszorg jurisprudentie’.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. F. van der Maden, voorzitter, mr. M. Willemse, lid-jurist, B. Nijhuis-Prigge, A.H. de Vries en C. Smulders, leden-verpleegkundige, in tegenwoordigheid van mr. C. Grijsen, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2015 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.