ECLI:NL:TGZRZWO:2015:12 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 325/2013

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2015:12
Datum uitspraak: 06-02-2015
Datum publicatie: 06-02-2015
Zaaknummer(s): 325/2013
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen 11 verpleegkundigen die thuiszorg verleenden aan de moeder van klagers. Uit het enkele feit dat de moeder van klagers de klachten had of heeft gekregen, als door klagers genoemd, kan niet worden geconcludeerde dat de verleende (thuis) zorg onder de maat is geweest. Daar komt bij dat klagers niet concreet hebben gesteld laat staan onderbouwd, waarom juist verweerster tuchtrechtelijk aansprakelijk zou zijn, mocht er wel op een enkel punt een tekortkoming in de verleende zorg zijn geweest. Uitgangspunt in het tuchtrecht is nu eenmaal in beginsel de individuele aansprakelijkheid en er zijn geen omstandigheden die meebrengen dat daar vanaf moet worden geweken.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 6 februari 2015 naar aanleiding van de op 9 december 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A en B, wonende te C,

k l a g e r s

-tegen-

D, verpleegkundige, (destijds) werkzaam te C,

bijgestaan door mr. Y.B. Boendermaker, advocaat te Almere,

v e r w e e r s t e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het aanvullende klaagschrift;

- het verweerschrift met de bijlagen met het beroep op artikel 67 lid 3 van de Wet BIG; - een deel van het dossier waarvan de voorzitter op verzoek van verweerster op de voet

van artikel 67 lid 3 wet BIG heeft bepaald dat het klagers niet is toegestaan hier

persoonlijk kennis van te nemen;

- de repliek;

- de dupliek;

- het proces-verbaal van het op 28 oktober 2014 gehouden gehoor in het kader van het

vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 12 december 2014, alwaar zijn verschenen klagers en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde. Ter zitting zijn eveneens de klachten behandeld tegen 10 collega’s van verweerster. In die zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klagers beklagen zich over de behandeling van hun moeder, geboren in 1926 en overleden in 2013, verder patiënte.

Patiënte was sinds eind 2012 opgenomen in een woonzorgcentrum. In 2013 is patiënte weer terug naar huis gegaan, waarbij een overeenkomst voor het verlenen van thuiszorg is gesloten. Klagers woonden daar samen met patiënte. Deze thuiszorg werd gegeven door verweerster en haar collega’s. Vanwege de ervaringen in een eerdere periode van thuiszorgverlening kwamen de thuiszorgmedewerkers steeds met twee personen, eerst drie keer en later twee keer per dag om zorg te verlenen.

De zorg was vastgelegd in het zorgleefplan en bestond in grote lijnen uit dagelijkse ADL- zorg, zorg omtrent de verblijfskatheter en blaasspoelen, wondverzorging, hulp bij medicatie, insmeren van huid en transfers met behulp van een tillift.

Patiënte was bekend met een kwetsbare huid en in de betreffende periode was er sprake van oedeemvorming en daardoor blaren en wonden op de benen. Ook was er op een gegeven moment sprake van een wondje op de stuit. Tevens was de blaasspoeling soms pijnlijk en was er af en toe sprake van troebele, vlokkerige of donkere urine. Patiënte is in juni naar het ziekenhuis geweest voor een plekje in het gelaat. Dit werd behandeld met Efudixcrème.

In verband met problemen tussen patiënte en klagers enerzijds en de huisartsen anderzijds gold er voor elk van de familieleden afzonderlijk een roulatieschema, volgens welke een van de huisartsen per familielid drie maanden verantwoordelijk was voor de huisartsenzorg.

Van 9 september 2013 tot en met 16 september 2013 is patiënte opgenomen geweest in het ziekenhuis. Daarna is de zorg door een andere thuiszorginstelling gedaan. Patiënte is in november 2013 overleden.

Klagers hebben ook een klacht ingediend bij de klachtencommissie van de zorggroep. De klacht is bij uitspraak van 16 oktober 2013 deels gegrond verklaard.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGERS EN DE KLACHT

Klagers verwijten verweerster en haar collega’s -zakelijk weergegeven- grove nalatigheid en domheid en dat zij slechte zorg hebben verleend. De volgende klachten hebben zich voorgedaan en klagers houden verweerster en haar collega’s daarvoor verantwoordelijk:

1. Onbehandelde blaasontsteking;

2. Gravitz;

3. Oedeemvorming aan beide benen met als gevolg blaren met pus;

4. Blauwe plekken en blaren als gevolg van onvoorzichtig omgaan met de tillift;

5. Kanker aan de wang;

6. Verwaarloosde diarree;

7. Kapotte stuit;

8. Slecht aangesloten katheters;

9. Katheter vastmaken aan ontstoken been.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster stelt dat er regelmatig overleg heeft plaatsgevonden met de huisarts in verband met de klachten van patiënte, hetgeen ook blijkt uit het zorgdossier en het schaduwdossier. Verweerster heeft bij de verlening van zorg gebruikt gemaakt van de destijds geldende protocollen. Patiënte had een goed contact met de verpleegkundigen die haar zorg verleenden. Zij heeft meermaals aangegeven dat haar dochter alles in de gaten hield en dat zij niet wilde dat haar dochter alles te weten zou komen. Op uitdrukkelijk verzoek van patiënte hebben verweerster en haar collega’s niet altijd genoteerd dat er contact is gezocht met de huisarts (zie schaduwdossier). Daar komt nog bij dat als in het zorgdossier stond opgenomen dat met de huisarts contact was gezocht klagers de afspraken met de huisarts weer afbelden.

Bij verweerster is niet bekend dat patiënte een blaasontsteking had of heeft gehad in de periode dat zij zorg leverde. Er zat wel eens een vlokje in de urine maar de urine zag er dan verder helder uit en rook niet. Verweerster heeft een keer een knik in de slag gezien waardoor de urine niet naar de katheterzak kon aflopen. Toen zij de knik verholpen had was de verblijfskatheter direct weer toegankelijk. Patiënte was toen ze in zorg kwam al bekend met een kwetsbare huid. Op de blaren kwam een speciale eilandpleister voorgeschreven door een wondverpleegkundige. Ondanks de beschermende pleister knapten de blaren soms open. Voor patiënte in zorg kwam was er al sprake van oedeemvorming. Daarvoor kreeg zij Tubigrip om de benen waardoor de oedeemvorming beperkt bleef. De transfers met de actieve lift werden altijd met twee zorgverleners gedaan zodat de een de lift kon bedienen en de ander kon opletten hoe de houding van patiënte was. Dit gelet op het feit dat patiënte een heel kwetsbare huid had. Het plekje op de wang is volgens voorschrift van de arts behandeld met Efudix.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

In aansluiting op het voorgaande overweegt het college dat achteraf gezien de verslaglegging wel beter had gekund. Met name de verslaglegging in handgeschreven aantekeningen (die bij de patiënt blijven) en een digitaal dossier (dat op kantoor is) maakt het geheel niet overzichtelijk, terwijl de aantekeningen van de maandelijkse teambesprekingen en van de besprekingen met de wondzorgverpleegkundige ontbreken in het dossier. Er is echter geen klachtonderdeel gericht op de dossiervorming en, afgezien daarvan, betekent het enkele feit dat het beter had gekund nog niet dat de zorgverlening onder de maat is geweest en terwijl dit veeleer organisatorische kwesties betreft waarvan is gesteld noch gebleken dat die juist verweerster zijn aan te rekenen.

5.3

De moeder van klagers was 87 jaar oud. Zij had een broze gezondheid. Uit het enkele feit dat de moeder van klagers de klachten en gebreken had of heeft gekregen, als door klagers in hun klacht genoemd, kan niet worden geconcludeerd dat de aan patiënte verleende (thuis)zorg onder de maat is geweest. Anders dan klagers menen, zijn de blaren op de benen van patiënte volgens een zich in het dossier bevindend plan van een wondzorgverpleegkundige behandeld met speciale wondverbanden/-pleisters en gel. Per 6 september 2013 is het plan uitgebreid met de behandeling van de stuit. Dit alles is als te doen gebruikelijk. Het enkele feit dat het niet (spoedig) opknapte, betekent nog niet dat er slechte zorg is verleend. Op 23 mei 2013 is aangetekend in het digitale dossier dat een van de verpleegkundigen bij de huisarts is langs geweest om de problemen met de verblijfskatheter te bespreken waarna volgens instructie van de huisarts is gehandeld. Te lezen is in het dossier dat patiënte zelf niet wilde dat de katheteropvangzak voor iedereen zichtbaar aan de rolstoel hing, dus valt niet in te zien dat het verwijtbaar zou zijn dat deze conform haar wensen aan een been werd bevestigd. Uit de stukken en de behandeling ter zitting is duidelijk geworden dat de gespannen situatie tussen patiënte en klagers als haar mantelzorgers enerzijds en de thuiszorgmedewerkers alsmede de huisartsen anderzijds niet bevorderlijk was voor een goed onderling contact tussen deze drie (bij de zorg voor patiënte betrokken) groepen, waardoor die zorg werd bemoeilijkt. Bovendien geldt dat klagers, die ter zitting hebben aangegeven eigenlijk helemaal geen thuiszorg erbij te willen hebben, het grootste deel van een etmaal zelf de nodige zorg aan patiënte hebben verleend, althans dienden te verlenen. Kortom, al met al is – mede gelet op een ontoereikende onderbouwing door klagers - niet de conclusie te trekken dat de (thuis-)zorgverlening onder de maat is geweest. Daar komt bij dat klagers niet concreet hebben gesteld laat staan onderbouwd, waarom juist verweerster tuchtrechtelijk aansprakelijk zou zijn, mocht er wel op een enkel punt een tekortkoming in de verleende zorg zijn geweest. Uitgangspunt in het tuchtrecht is nu eenmaal in beginsel de individuele aansprakelijkheid en er zijn geen omstandigheden die meebrengen dat daarvan moet worden afgeweken.

5.4

Uit het voorgaande volgt dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is en dus dient te worden afgewezen.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, mr. dr. Ph.S. Kahn, lid-jurist, B. Nijhuis-Prigge, B.F.A. Goosselink en E. van Egmond, leden-verpleegkundigen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2015 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.