ECLI:NL:TGZRSGR:2015:60 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2014-176

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2015:60
Datum uitspraak: 19-05-2015
Datum publicatie: 19-05-2015
Zaaknummer(s): 2014-176
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster, een werkgeefster, verwijt de verpleegkundige dat hij in een ontbindingsprocedure een geneeskundige verklaring heeft afgegeven, waardoor klaagster is benadeeld. Klaagster is geen rechtstreeks belanghebbende, te weten de belangen van de werkgeefster zijn in de kern genomen terug te voeren op het belang dat zijn heeft bij de uitkomst van de ontbindingsprocedure. Dit belang is geen rechtstreeks bij een handeling op het gebied van de individuele gezondheidszorg betrokken belang, maar een afgeleid financieel belang. Niet ontvankelijk.

Datum uitspraak: 19 mei 2015

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

gevestigd te B,

klaagster,

gemachtigde: mr. M.C.V. Dornstedt, werkzaam te Hellevoetsluis

tegen:

C, verpleegkundige,

werkzaam te D,

verweerder,

gemachtigde: Mr. S. Slabbers, werkzaam te Amsterdam.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 7 juli 2014

- het aanvullend klaagschrift

- het verweerschrift

- de brief met bijlage d.d. 1 september 2014 van mr. Slabbers

- de brief met bijlagen d.d. 9 september 2014 van mr. Slabbers

- de repliek

- de dupliek met bijlagen.

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 24 maart 2015. Verschenen zijn mr. M.M. Collins, kantoorgenote van de gemachtigde van klaagster, en verweerder en zijn gemachtigde. Zij hebben hun standpunten mondeling toegelicht, waarbij mr. Collins pleitnotities heeft overgelegd.

2. De feiten

2.1 Klaagster heeft E (hierna: E) als werknemer in dienst gehad. E heeft zich op 22 november 2013 ziek gemeld. In dat kader heeft onder meer op 14 januari 2014 een consult bij de bedrijfsarts plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan heeft de bedrijfsarts een “probleemanalyse en re-integratieadvies” opgesteld, waarin wordt geconcludeerd dat sprake is van een verstoorde werkrelatie en E op medische gronden nog volledig arbeidsongeschikt wordt geacht.

2.2 Klaagster heeft een civiele procedure aanhangig gemaakt strekkende tot ontbinding van haar arbeidsovereenkomst met E. In die procedure is een mondelinge behandeling ten overstaan van de Kantonrechter bepaald op 4 april 2014.

2.3 Verweerder is als sociaal psychiatrisch verpleegkundige werkzaam. Hij was betrokken bij de medische behandeling van E. Verweerder heeft, in overleg met E, op 24 maart 2014 een brief gericht aan F, waarin staat:

“Ik heb te horen gekregen van E dat er een kort geding dient op 4 april aanstaande. Ik heb begrepen dat het initiatief daartoe van zijn werkgever komt. Cliënt maakt zich hier erg druk over.

Cliënt is in behandeling bij H waarbij de gestelde diagnose is : [onleesbaar gemaakt]

In het belang van deze behandeling lijkt het me niet raadzaam voor E aanwezig te zijn bij dit kort geding. Teveel negatieve input kan een ongunstig effect op zijn behandeling hebben.

Ik weet niet of het mogelijk is maar het zou waarschijnlijk beter zijn als hij zich kan laten vertegenwoordigen. (..)”.

Deze brief is door de gemachtigde van E ingebracht in de ontbindingsprocedure.

2.4 De gemachtigde van E heeft de Kantonrechter bij faxbericht van 31 maart 2014 bericht:

“De behandelend artsen van E hebben verklaard dat een deelname aan deze procedure en met name de zitting negatieve gevolgen kan hebben voor zijn herstel. (Zie productie 12 van het verweerschrift.) Het advies van de artsen is dat hij de zitting niet bijwoont. E wil zich graag aan dit advies houden en heeft daarom ondergetekende gemachtigd om samen met zijn echtgenote en een goede vriendin van de familie, G, hem ter zitting te vertegenwoordigen. Mocht uwe Edelachtbare Kantonrechter verlangen dat E toch ter zitting zal verschijnen dan verzoek ik u mij dit zo spoedig mogelijk mee te delen. Ik zal dan nader overleg plegen met F en G. (..).”

E is wel op de mondelinge behandeling verschenen.

2.5 Bij beschikking van de Kantonrechter van 25 april 2014 is de arbeidsovereenkomst tussen klaagster en E ontbonden per 15 mei 2014 onder toekenning van een vergoeding van € 45.000,- aan E, ten laste van klaagster.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerder, zakelijk weergegeven, het volgende. Verweerder heeft (met zijn brief genoemd onder 2.3) een geneeskundige verklaring afgegeven die invloed heeft gehad op de uitkomst van de ontbindingsprocedure c.q. de hoogte van de ontbindingsvergoeding. Het afgeven van een dergelijke verklaring als niet-onafhankelijk hulpverlener is in strijd met de KNMG-richtlijn inzake het omgaan met medische gegevens, die volgens klaagster ook voor verweerder als verpleegkundige relevant is.

Klaagster is van mening dat zij als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 sub a Wet BIG kan worden aangemerkt omdat bedoelde verklaring is opgesteld ten behoeve van de ontbindingsprocedure waarbij klaagster partij was, en deze invloed heeft gehad op de toekenning van een vergoeding aan E. De verklaring heeft bovendien procedurele invloed gehad nu deze bedoeld was om de afwezigheid van E ter zitting te bewerkstelligen. Verweerder heeft daarenboven verwarring gezaaid omtrent de bevoegdheidstoebedeling in arbeidskwesties omtrent arbeids(on)geschiktheid, aldus nog steeds klaagster. Volgens klaagster ondermijnt het afgeven van dit soort verklaringen de positie van bedrijfs- en verzekeringsartsen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder voert primair aan de klaagster niet-ontvankelijk is en betwist subsidiair dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Ter beoordeling staat primair of klaagster in haar klacht tegen verweerder kan worden ontvangen. Meer in het bijzonder rijst de vraag of klaagster rechtstreeks belanghebbende is in de zin van artikel 65, eerste lid, onder a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG).

5.2 Om als rechtstreeks belanghebbende als bedoeld in artikel 65, eerste lid, onder a van de Wet BIG te kunnen worden aangemerkt, dient sprake te zijn van een rechtstreeks bij een handeling op het gebied van de individuele gezondheidszorg betrokken belang. Dit vloeit voort uit de aard en strekking van de Wet BIG die beoogt de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg te bewaken. Als rechtstreeks belanghebbende zijn in ieder geval aan te merken een patiënt van de betrokken hulpverlener en een nabestaande van een overleden patient. Ook naaste betrekkingen van een patient kunnen rechtstreeks belanghebbende zijn.

5.3 De belangen die klaagster stelt te hebben zijn in de kern genomen terug te voeren op het belang dat zij als werkgeefster heeft bij de uitkomst van de ontbindingsprocedure die zij tegen haar werknemer - tevens patiënt van verweerder - aanhangig heeft gemaakt. Dit belang is geen rechtstreeks bij een handeling op het gebied van de individuele gezondheidszorg betrokken belang, maar een afgeleid financieel belang. Naar het oordeel van het College is klaagster daarom niet klachtgerechtigd. Het College zal klaagster dan ook niet ontvankelijk verklaren in haar klacht en komt dus niet toe aan een inhoudelijke beoordeling.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

verklaart klaagster in de klacht niet-ontvankelijk.

Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Sarlemijn, voorzitter, mr. M.E. Honée, lid-jurist, I.M. Bonte, W.M.E. Bil MANP en dr. M. Houtlosser, leden-verpleegkundigen, bijgestaan door mr. S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2015.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.