ECLI:NL:TGZRSGR:2015:173 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2014-322

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2015:173
Datum uitspraak: 24-11-2015
Datum publicatie: 24-11-2015
Zaaknummer(s): 2014-322
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen radioloog/(partij)deskundige. Klagers ontvankelijk: oordeel gegeven over medische expertise van een beroepsgenoot en zich tevens uitgesproken over de gezondheidstoestand van patiënte. (1)Zonder toestemming en zonder te controleren of toestemming was verleend, kennis genomen van vertrouwelijke medische informatie over patiënte. Ongegrond: de arts kan niet verweten worden dat hij als ontvanger van medische gegevens het beroepsgeheim jegens patiënte zou hebben geschonden. Ligt niet op zijn weg als deskundige om te verifiëren of een patiënt toestemming heeft gegeven. (2)Niet getracht de medische privacy van patiënte te beschermen door haar naam af te schermen of te anonimiseren. Ongegrond: Naam patiënte genoemd in brief aan advocaat verzekeraar die zelf verzoek om expertise had gedaan. (3)Gerapporteerd zonder patiënte te hebben gezien en zonder kennis te hebben genomen van haar visie op de medische situatie. Ongegrond: niet gehouden patiënte persoonlijk te onderzoeken of haar visie te vragen, nu de arts door het ziekenhuis was ingeschakeld om zijn medische visie te geven. Klacht afgewezen.

Datum uitspraak: 19 januari 2016

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A en B,

beiden wonende te C,

klagers,

tegen:

D , radioloog,

werkzaam te E,

verweerder,

gemachtigde: mr. E.P. Haverkate, werkzaam te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 16 december 2014,

- het verweerschrift,

- de repliek,

- de dupliek,

- de brief d.d. 19 november 2015, met twee bijlagen, van gemachtigde.

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 24 november 2015. Klagers waren vergezeld van hun dochter F;

verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klagers hebben nog een pleitnotitie overgelegd.

2. De feiten

2.1 Klagers zijn de ouders van F (geboren in 1989). F is in 2005 van haar paard gevallen waarbij zij haar voet heeft verbrijzeld. Zij is toen behandeld in het G in H. Operatief zijn vele pennen geplaatst; de meeste pennen zijn in 2005 weer verwijderd. In 2009 kreeg zij last van irritatie aan haar voet en toen zijn de laatste twee pennen door de chirurg verwijderd. Zij bleef echter klachten houden en is toen doorverwezen naar een orthopedisch chirurg. Op diens verzoek heeft de radioloog een infiltratie (injectie in het talonaviculair gewricht) onder echobegeleiding uitgevoerd, hetgeen voor F zeer pijnlijk is geweest. Er bleek nadien (in het I te J) sprake te zijn van Complex Regionaal Pijn Syndroom (CRPS), waarvoor F langdurig is behandeld. Zij heeft blijvende klachten overgehouden. Er is eerst een klachtenprocedure gestart en daarin is ook uitspraak gedaan (15 juli 2010). Daarna is het G aansprakelijk gesteld voor de schadelijke gevolgen als gevolg van het niet tijdig onderkennen van CRPS. Op gezamenlijk verzoek van de verzekeraar van het G (K) en de rechtsbijstandsverzekeraar van F heeft L, orthopedisch chirurg, een rapport (d.d. 26 juni 2012) opgemaakt. Partijen hebben hun geschil (letselschade) niet in minnelijk overleg kunnen regelen, waarna F een deelgeschilprocedure heeft gestart voor de rechtbank M, locatie H.

2.2 F heeft in het kader van de deelgeschilprocedure het rapport van L als bijlage bij het verzoekschrift (ex artikel 1039w Rv) gevoegd. In deze deelgeschilprocedure heeft F de rechtbank onder meer verzocht te bepalen dat partijen bij de verdere afwikkeling van de (letselschade)zaak gebonden zijn aan het rapport van L en dat uit het rapport van L volgt dat er causaal verband bestaat tussen de medische fout en de huidige klachten en beperkingen van verzoekster (F).

2.3 Ten behoeve van het verweerschrift in deze deelgeschilprocedure heeft de advocaat van K eerst per mail van 31 mei 2013 en daarna per brief van 5 juni 2013 verweerder in de onderhavige procedure als radioloog verzocht een expertise (quick scan) te verrichten op basis van de bijgesloten stukken, waaronder het medisch dossier van F, CD-rom van de verrichte beeldvormende diagnostiek en het rapport van L. (De brief van 5 juni 2013 met de e-mail van 31 mei 2013 zijn op verzoek van het college door de gemachtigde van verweerder bij de brief van 19 november 2015 overgelegd.) Per brief van 8 augustus 2013 heeft verweerder zijn bevindingen (quick scan) aan de advocaat van K, gestuurd.

Op 3 september 2013 heeft het G c.q. haar verzekeraar K het verweerschrift in de deelprocedure ingediend, waarbij als bijlage was gevoegd de bevindingen van verweerder van 8 augustus 2013.

Bij beschikking van 23 oktober 2013 heeft de rechtbank beslist op het verzoek.

3. De klacht

Klagers verwijten verweerder het navolgende. Verweerder heeft zijn beroepsgeheim geschonden jegens F. Verweerder kon vermoeden dat F niet op de hoogte was van het feit dat hij vertrouwelijk (medische) informatie had gekregen van het G (c.q. de verzekeraar K). Er was geen machtiging van F overgelegd waaruit bleek dat zij toestemming had gegeven. Voorts heeft verweerder op geen enkele wijze getracht de medische privacy van F te beschermen door in de rapportage haar naam af te schermen of te anonimiseren. Daardoor heeft een grote groep personen kennis kunnen nemen van privacygevoelige informatie die tegen haar kan worden gebruikt en haar in de toekomst kan schaden. Voorts verwijten klagers dat verweerder zijn rapport (quick scan) heeft uitgebracht zonder F te hebben gezien en zonder kennis te hebben genomen van haar visie op de medische situatie.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft zich primair beroepen op de niet-ontvankelijkheid van klagers en subsidiair de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.

5. De beoordeling

De ontvankelijkheid

5.1 Verweerder heeft primair aangevoerd dat klagers niet ontvankelijk zijn in hun klacht jegens hem, omdat hij geen handelingen heeft verricht op het gebied van de geneeskunst en ook geen verrichtingen heeft uitgevoerd die rechtstreeks betrekking hebben op de dochter van klagers. Verweerder is alleen maar gevraagd een oordeel te geven op basis van hem toegezonden stukken, waarbij het met name ging om toetsing van het door L uitgebrachte rapport.

Het college oordeelt hierover als volgt.

5.2 Dit verweer slaagt niet. Krachtens (thans geldende) vaste tuchtrechtelijke jurisprudentie (zie o.a. CTG 8 april 2014, ECLI:NL:TGZCTG:2014:119 en 120) geldt het volgende. De tuchtnormen in artikel 47 lid 1 van de Wet BIG betreffen niet alleen handelen of nalaten in strijd met de zorg die men als beroepsbeoefenaar tegenover de patiënt en diens naaste betrekkingen behoort te betrachten (de eerste tuchtnorm onder lid 1 sub a), maar ook enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg (de tweede tuchtnorm onder lid 1 sub b). Het is de bedoeling van de wetgever geweest dat ook dit laatste handelen tot een tuchtrechtelijke veroordeling zou kunnen leiden, mits het handelen van de BIG-geregistreerde voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg. Nu verweerder in zijn hoedanigheid van een (partij)deskundige een oordeel heeft gegeven over een medische expertise van een BIG-beroepsgenoot en zich tevens heeft uitgesproken over de gezondheidstoestand van een patiënt, hier de dochter van klagers, heeft zijn handelen voldoende weerslag op het belang van de individuele gezondheidszorg en kan zijn handelen getoetst worden aan de tweede tuchtnorm. Klagers zijn daarom ontvankelijk in hun klacht.

De inhoudelijke beoordeling – schending beroepsgeheim?

5.3 Het college heeft ter zitting melding gemaakt van de (ambtshalve) kennisneming van de uitspraak van het RTG Groningen van 21 juli 2015 (ECLI:NL:TGZRGRO:2015:45). Klagers hebben in hun klaagschrift (pag. 3 onder het kopje Te uwer informatie) gewezen op een soortgelijke klacht (als de onderhavige) die zij hebben ingediend tegen een andere adviserend arts/orthopedisch chirurg. Voor alle duidelijkheid meldt het college dat het in deze zaak zelfstandig oordeelt over de onderhavige klacht.

5.4 Het medisch beroepsgeheim is neergelegd in artikel 88 Wet BIG (algemeen) en in artikel 7:457 Burgerlijk Wetboek (in het kader van de behandelingsovereenkomst). Deze wettelijke regels zijn ook neergelegd in de Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens (versie januari 2010) van het KNMG. De hoofdregel is primair gericht tot de arts die de medische gegevens (het medisch dossier) van de patiënt onder zich heeft: hij/zij mag die medische gegevens niet zonder toestemming van de patiënt aan anderen verstrekken (behoudens uitzonderingen die in casu niet relevant zijn). In deze zaak heeft verweerder door tussenkomst van de advocaat van (de verzekeraar van) het ziekenhuis de medische gegevens van de dochter van klagers ontvangen. Hem kan aldus niet verweten worden dat hij, als ontvanger van die gegevens, het beroepsgeheim jegens de dochter van klaagster zou hebben geschonden. In die zin faalt het klachtonderdeel.

5.5 Meer subsidiair hebben klagers aangevoerd dat verweerder als ontvanger van de medische gegevens van de dochter van klaagster, had moeten verifiëren bij de verzender (de advocaat van de verzekeraar van het ziekenhuis) of F hiervoor wel toestemming had gegeven. Verweerder kon immers vermoeden dat F geen toestemming had gegeven nu het ging om een (medische beoordeling in het kader van een) juridische procedure, aldus klagers. Het college volgt klagers niet in die stelling. Het ligt niet op de weg van verweerder, die een verzoek tot expertise heeft ontvangen betreffende een rapport van een BIG-beroepsgenoot, bij de verzender te verifiëren of de patiënt hiervoor toestemming heeft gegeven, ook niet indien sprake is van een achterliggende juridische procedure. Dit ligt eenvoudigweg niet binnen zijn domein; verweerder mag erop vertrouwen dat degene die hem de medische gegevens heeft verstrekt zich vergewist heeft van de toestemming hiervoor door de patiënt. Daar komt bij dat het ziekenhuis (en de belangenbehartiger van het ziekenhuis c.q. de verzekeraar) zich in de juridische procedure die F had aangespannen (het deelgeschil) ook het recht heeft zich te kunnen verdedigen door, zoals hier, een andere medisch deskundige (verweerder) in te schakelen teneinde een door de wederpartij ingediend deskundigenrapport (L) te kunnen toetsen. Verweerder heeft zijn rapport vervolgens gestuurd naar degene die hem het verzoek tot expertise had gedaan (zie 2.3); in zoverre kan verweerder (ook) geen schending van zijn beroepsgeheim worden verweten.

Afscherming privacy

5.6 Het verwijt dat verweerder de privacy van F niet heeft beschermd strandt op dezelfde gronden als hiervoor overwogen. Verweerder heeft in de aanbiedingsbrief van 8 augustus 2013 aan de advocaat van de verzekeraar van het ziekenhuis, in de eerste alinea gerefereerd aan het verzoek van de advocaat in de aanbiedingsbrief van 5 juni 2013 en in dat kader de naam van F genoemd en haar geboortedatum. Niet valt in te zien dat met het vermelden hiervan verweerder de privacy van F heeft geschonden nu het verzoek afkomstig was van de advocaat en verweerder vervolgens aan haar zijn bevindingen heeft gezonden. De niet onderbouwde stelling en het algemene verwijt van klagers dat “op deze manier heeft een grote groep personen kennis genomen van privacygevoelige informatie die tegen haar kan worden gebruikt en haar toekomst kan schaden ontbeert enige feitelijke grondslag. Gesteld noch gebleken is dat het rapport buiten de juridische procedure aan derden (“een grote groep personen”) is verstrekt, zo dat al aan verweerder kan worden verweten.

Het klachtonderdeel faalt dan ook.

5.7 Uit het voorgaande vloeit voort dat verweerder ook niet gehouden was F persoonlijk te onderzoeken dan wel haar visie te vragen, nu verweerder door het ziekenhuis was ingeschakeld om, in het kader van het verdedigingsbelang, zijn medische visie (quick scan) te geven.

Conclusie

5.8 De conclusie is dat verweerder met betrekking tot de klacht geen verwijt treft zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder b Wet BIG De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

5.9 Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal deze beslissing op de voet van artikel 71 van de Wet BIG bekend worden gemaakt op hierna te vermelden wijze.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

bepaalt dat om redenen, aan het algemeen belang ontleend, deze beslissing, in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Medisch Contact en het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Deze beslissing is gegeven door mr. R.A. Dozy, voorzitter, mr. E..B. Schaafsma-van Campen, lid-jurist, dr. F.E. Ros, prof. dr. R.J. Stolker en prof. dr. R.G. Pöll, leden-arts, bijgestaan door mr. E.C. Zandman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2016.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.