ECLI:NL:TGZRSGR:2015:172 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2015-030b
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2015:172 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-11-2015 |
Datum publicatie: | 24-11-2015 |
Zaaknummer(s): | 2015-030b |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen oogarts. (1) Niet adequaat gehandeld toen diagnose loslating netvlies was gesteld. Nagelaten zelf een operatiedatum op korte termijn aan te bieden dan wel door te verwijzen naar ziekenhuis waar patiënte op korte termijn kon worden geholpen. Ongegrond: Onderzoek en diagnose ontmoeten geen bedenkingen. Beleid was conform destijds geldende beleidslijnen (2) onvolledige verslaglegging. Ongegrond: Aantekeningen waren summier en enigszins verwarrend maar afdoende. Klacht afgewezen. |
Datum uitspraak: 19 januari 2016
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A ,
wonende te B,
klaagster,
gemachtigde: A. Meeuwissen,
tegen:
C, oogarts,
destijds werkzaam te D,
verweerster.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 30 januari 2015,
- het verweerschrift met bijlagen,
- de repliek,
- de dupliek,
- de brief van klaagster d.d. 24 juli 2015 met bijlagen,
- de brief van de zijde van klaagster, ingekomen op 3 september 2015,
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek dat op 22 oktober 2015 is gehouden.
1.2 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 24 november 2015. De partijen (klaagster werd bijgestaan door haar gemachtigde) zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
1.3 De klacht is behandeld tezamen met de andere, met de klacht samenhangende klacht zoals bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), en die bekend is onder het dossiernummer 2015-030a.
2.
De feiten
2.1 Klaagster, geboren in 1945, heeft zich wegens aanhoudende oogklachten aan haar linker oog tot haar huisarts gewend. De huisarts heeft klaagster in verband met deze klachten op 7 april 2014 naar een oogarts doorverwezen. De verwijsbrief luidt - voor zover relevant - als volgt:
“Graag uw onderzoek wegens aanhoudende oogklachten aan linker oog (schaduw). Analyse opticien leverde niets op.
betreft A geb. in 45
med: bijgevoegd
Graag uw onderzoek ”
2.2 Op 18 april 2014 is klaagster op de polikliniek te E van het F (hierna: F) gezien door G, een collega oogarts van verweerster. G heeft klaagster onderzocht. In d e decursus staat onder meer genoteerd:
“stijf bovenooglid OS. Sinds 14 dagen. Ziet nu mouches vollantes en een gordijn dat naar beneden zakt met OS. Door opticien niets te ontdekken. ”
De visus van het rechter oog (OD) was 1,2 en die van het linker oog (OS) 0,9. Er staat voorts in de decursus genoteerd: “ cataract incipiens, OS ’s nachts vochtig [ …] nu onderooglid OS gevoelig, [..].” Vervolgens wordt vastgesteld dat bij klaagster sprake was van blepharitis aan het linker oog, is Terra-Cortril-zalf voorgeschreven en afgesproken dat klaagster over twee weken terug diende te komen.
2.3 Op 1 mei 2014 heeft H (collega oogarts en tevens verweerster in de samenhangende zaak 2015-030a) klaagster op de polikliniek te E gezien. De TOA (technisch oogheelkundig assistent), die klaagster voorafgaand aan dit consult geeft gezien, heeft in de decursus genoteerd: “ Al 2 weken Terra-Cortril maar helpt niet, geen verbetering. Rode
vlek onder ooglid OS. OD ook gevoelig daarom OD ook zalf gebruikt. ” Klaagsters ogen zijn met de microscoop onderzocht en een lichte blepharitis aan het linker oog is geconstateerd. Klaagster is geadviseerd om te stoppen met de Terra-Cortril-zalf en aan haar is Blephasol-lotion voorgeschreven, alsmede Tobradex-zalf om mee te nemen op haar aanstaande vakantie. In het medisch dossier staat voorts genoteerd: “klachten mouches idem ” .
2.4 Wegens aanhoudende klachten heeft klaagster op 9 mei 2014 naar het ziekenhuis gebeld en een assistent gesproken. Later op de dag is wederom telefonisch contact geweest; klaagster is toen geadviseerd om kunsttranen te gebruiken.
2.5 Op 13 mei 2014 is klaagster op de polikliniek gezien door I (ook een collega oogarts van verweerster. Deze constateert een netvliesloslating aan het linker oog (OS ablatio retinae macula af). In het medisch dossier staat - voor zover hier relevant - genoteerd:
“is erg ongerust. Balkje boven sinds maart. Gaat over 2 dagen op vakantie
OS zicht nu sterk minder
geleidelijk gegaan, per dag verschillend.
VOD ec 0,9 VOS ec 0,10 [ … ]
Sinds 1 mei zicht minder. Visusdaling sinds 1,5 week. [ … ]
Tobacco dust
OS ablatio retinae macula af ”
I heeft klaagster voor verdere behandeling direct doorverwezen naar verweerster, die op dat moment op de locatie in D werkzaam was. Klaagster is diezelfde dag (13 mei 2014) door verweerster gezien en aan haar ogen onderzocht. Verweerster heeft de diagnose dat sprake is van een netvliesloslating aan het linker oog bevestigd en met klaagster gesproken over een datum voor de aan het linker oog te verrichten operatie.
2.6 Klaagster heeft via haar huisarts een afspraak geregeld in het J in K, alwaar klaagster op 16 mei 2014 is geopereerd aan het linker oog in verband met een rhegmatogene netvliesloslating in twee kwadranten en een afliggende macula.
3.
De klacht
Klaagster verwijt verweerster - zakelijk weergegeven - dat zij niet de zorg heeft verleend die zij had moeten verlenen, en meer in het bijzonder dat zij:
(i) niet adequaat heeft gehandeld toen de diagnose loslating van het netvlies was gesteld, meer specifiek dat zij heeft nagelaten zelf een operatiedatum op kortere termijn aan te bieden dan wel te regelen dat klaagster zou worden doorverwezen naar een ziekenhuis alwaar zij op korte termijn kon worden geholpen,
(ii) heeft nagelaten zorg te dragen voor een goede verslaglegging in het medisch dossier.
4 . Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5
. De beoordeling
5.1 (i) niet adequaat gehandeld, niet direct doorverwezen
De kern van de klacht is dat verweerster, nadat zij op 13 mei 2014 de diagnose netvliesloslating aan het linker oog had bevestigd, onvoldoende in het werk heeft gesteld om er voor zorg te dragen dat klaagster direct, althans snel, kon worden geopereerd. Dit klachtonderdeel is naar het oordeel van het College ongegrond.
Het door verweerster op 13 mei 2014 verrichte onderzoek en de door haar gestelde diagnose ‘ablatio retinae macula af’ ontmoeten bij het College geen bedenkingen. Ook verweersters beleid om bij een geconstateerde ‘macula-af’ (waarvan bij klaagster sprake was) niet direct tot operatie over te gaan, maar te opereren binnen een termijn van twee weken, was conform de destijds algemeen geldende beleidslijnen binnen de werkgroep voor vitreoretinale chirurgie.
De omstandigheid dat het tijdens het consult op 13 mei 2014 niet gelukt is om naar de wens van klaagster een concrete operatiedatum af te spreken die bovendien eerder was dan 28 mei 2014, is weliswaar minder wenselijk, maar biedt onvoldoende grond voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verweerster is de enig vitreoretinale chirurg binnen het ziekenhuis en zij heeft getracht de te plannen operatiedatum te vervroegen. Dat het op 13 mei niet gelukt is om klaagster direct definitief uitsluitsel te bieden over de operatiedatum is spijtig, maar niet altijd vermijdbaar en daarom ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Daarbij komt dat - zoals gezegd - er bij een ‘macula-af’ volgens de destijds geldende beleidslijnen geen medische noodzaak is tot een directe verwijzing naar een ander ziekenhuis voor een operatie op zeer korte termijn.
Het feit dat klaagster uiteindelijk al op 16 mei 2014 in het J K is geopereerd en daar wel vrijwel direct is geholpen, maakt dit oordeel niet anders.
5.2 (ii) goede verslaglegging
Ingevolge artikel 7:454 van het Burgerlijk Wetboek is de arts verplicht om een dossier in te richten met betrekking tot de behandeling van de patiënt. Daarin dient de arts onder meer aantekening te houden van de gegevens omtrent de gezondheid van de patiënt en de uitgevoerde verrichtingen, een en ander voor zover dit voor een goede hulpverlening aan de
patiënt noodzakelijk is. Het verwijt dat verweersters verslaglegging onder de maat zou zijn, slaagt niet. Verweerster heeft haar bevindingen naar aanleiding van het consult van 13 mei 2014 neergelegd in het medisch dossier. Deze aantekeningen zijn weliswaar summier en enigszins verwarrend, omdat zij deels door de aantekeningen van collega oogarts I (die klaagster eerder die dag ook had gezien) heen heeft geschreven waardoor onduidelijk blijft welk handschrift van welke oogarts is, maar afdoende.
Verweerster heeft ter zitting op de vraag waarom er naar aanleiding van het consult van 13 mei 2014 door haar geen brief aan de huisarts te staan is gestuurd, geantwoord dat zij dit normaliter doet na afloop van de operatie. Ter zijde merkt het College op dat het beter ware geweest dat in dit geval, waarbij verweerster uiteindelijk niet de operatie heeft verricht, ook een brief naar de huisarts was uitgegaan om de vastgestelde diagnose netvliesloslating mede te delen.
5.3 Tot slot merkt het College ambtshalve op dat in een organisatie waarin circa tien oogartsen werkzaam zijn op zeven locaties, waarbij iedere oogarts op drie tot vier locaties werkzaam is en de oogartsen ook elkaars patiënten zien, het voor de kwaliteit van de zorgverlening uitermate belangrijk is dat de verslaglegging correct, volledig en vooral ook toegankelijk is. Het werken met papieren in plaats van digitale dossiers is niet bevorderlijk voor de toegankelijkheid ervan, en kan een ongunstige uitwerking hebben op de continuïteit en kwaliteit van de zorgverlening. Voornoemde vorm van praktijkvoering stelt hoge eisen aan de organisatie van de praktijk. De patiënt moet op de kwaliteit en veiligheid van de zorgverlening kunnen vertrouwen. Dit punt lijkt in zijn algemeenheid voor verbetering vatbaar.
5.4 De conclusie is dat verweerster niet in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, Wet BIG. De klacht is in al haar onderdelen dan ook ongegrond.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:
wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.A. Dozy, voorzitter, mr. E.B. Schaafsma-van Campen, lid-jurist, dr. F.E. Ros, prof. dr. R.J. Stolker, prof. dr. R.G. Pöll leden-artsen, bijgestaan door mr. E.C. Zandman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2016.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.