ECLI:NL:TGZRSGR:2015:152 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2014-251c

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2015:152
Datum uitspraak: 01-12-2015
Datum publicatie: 01-12-2015
Zaaknummer(s): 2014-251c
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een psychiater. Verkeerde diagnose gesteld en verkeerde medicatie voorgeschreven. Overdracht van patiënt aan huisarts in 2011 was ontoereikend. Ongegrond. Geen aanwijzing dat de gestelde diagnose niet correct was, terwijl de keuze voor (uiteindelijk) Semap (10 mg) te verdedigen is. Overdracht is in goed overleg met huisarts en thuiszorg gebeurd nadat klachten dusdanig waren afgenomen dat er geen verdere hulpvraag meer was. Klacht afgewezen.

Datum uitspraak: 1 december 2015

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C , psychiater,

indertijd werkzaam te D ,

verweerster,

gemachtigde: mr. K.T.B Salomons, werkzaam te Den Haag.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift, ontvangen op 4 november 2014

- brief van klaagster met medische gegevens, ontvangen op 18 november 2014

- het verweerschrift

- de repliek

- de dupliek

- het medisch dossier van huisarts en apotheek betreffende na te melden patiënt.

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 7 oktober 2015. De partijen, klaagster vergezeld van haar zuster en verweerster bijgestaan door haar gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klaagster heeft aantekeningen, met twee foto’s, overgelegd.

1.4 De klacht is behandeld tezamen met de andere, met de klacht samenhangende, klacht zoals bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, die bekend is onder dossiernummer 2014-251a tegen huisarts E (hierna: de huisarts).

2. De feiten

2.1 Klaagster (A) is de zuster van F, geboren in 1954 (hierna ook: patiënt). Patiënt heeft een lichte verstandelijke beperking. Hij werkte in de groenvoorziening. Patiënt is getrouwd geweest. Patiënt behield na de echtscheiding contact met zijn ex-vrouw. Patiënt is bekend met Diabetes Mellitus 2, waarvoor hij insuline-injecties krijgt voorgeschreven.

2.2 Op 4 oktober 2007 is patiënt na een spoedintake wegens agressieproblemen gezien door verweerster. Verweerster heeft diagnostisch onderzoek verricht volgens de richtlijnen binnen ambulante psychiatrische zorg en verstandelijk gehandicaptenzorg. Verweerster kwam tot de conclusie dat er sprake was van impulscontrolestoornis, depressieve stoornis, mogelijke zwakbegaafdheid, DD anti-sociale persoonlijkheids­trekken, Diabetes Mellitus, hypertensie, impotentie en problemen binnen het primaire steunsysteem. Verweerster heeft toen een behandelplan opgesteld. Patiënt is vervolgens tot november 2011 onder behandeling van verweerster geweest. De behandeling omvatte mede medicamenteuze behandeling. Tijdens de behandeling door verweerster werd patiënt regelmatig gemonitord door een verpleegkundig specialist (in opleiding) voor het effect van de door verweerster voorgeschreven medicatie, voor afspraken met het ziekenhuis en omtrent de somatische toestand van patiënt. Tevens was patiënt onder behandeling van een internist en diabetes

verpleegkundige.

In 2011 is de behandeling van patiënt overgedragen aan de toenmalige huisarts (niet zijnde de huisarts in zaak 2014-251a). De thuiszorg was bij deze overdracht betrokken. Patiënt was toen ingesteld op Semap (een depot-antipsychoticum) 10 mg per week, nadat eerder tal van verschillende medicijnen waren beproefd. De keuze voor Semap was uiteindelijk gemaakt op basis van gebleken onregelmatige inname van medicatie door patiënt.

2.3 Klaagster (en haar zus G) zijn in juni 2013 weer in contact gekomen met patiënt nadat het contact tien tot twintig jaar verbroken was geweest.

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven - als volgt.

(i) Verweerster heeft de verkeerde diagnose gesteld en verkeerde medicatie (Semap) voorgeschreven.

(ii) De overdracht van patiënt aan de huisarts in 2011 was ontoereikend. De sociale situatie van patiënt was niet goed in kaart gebracht. Verweerster had patiënt zonder zorgnetwerk niet mogen terugverwijzen naar de huisarts.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Ter toetsing staat of verweerster bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klaagster klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard. Het gaat daarbij om het

persoonlijk handelen van verweerster.

5.2 Omtrent de klachten, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, wordt als volgt geoordeeld. Er is geen aanwijzing dat de gestelde diagnose niet correct was, terwijl de keuze voor (uiteinde­lijk) Semap (10 mg) te verdedigen is. Klachtonderdeel (i) is ongegrond. Ook de behandeling door verweerster en overdracht aan de huisarts heeft voldaan aan de daaraan te stellen eisen. Verweerster heeft, naast hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 2.2 is vastgesteld, betoogd dat de overdracht in 2011 in goed overleg met huisarts en thuiszorg is gebeurd. De behandeling werd overgedragen omdat de klachten dusdanig waren afgenomen dat er geen verdere hulpvraag meer was. Tijdens de behandeling was het contact met de ex-vrouw van patiënt goed, was er regelmatig contact met het maatschappelijk werk en was thuiszorg H betrokken bij de zorg van patiënt, aldus nog steeds verweerster. Klaagster, die indertijd geen contact had met patiënt, heeft hier, anders dan de situatie van patiënt zoals zij die volgens haar in juni 2013 (jaren later) aantrof, verder nauwelijks iets tegenover kunnen stellen. Het College gaat daarom uit van de lezing van verweerster. De behandeling en overdracht van patiënt ontmoet bij het College geen bedenkingen. Klachtonderdeel (ii) is eveneens ongegrond.

5.3 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de klacht in al zijn onderdelen moet worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter,

mr. H. Uhlenbroek, lid-jurist, M. Bakker, prof. dr. A.M. van Hemert en dr. B. van Ek,

leden-artsen, bijgestaan door mr. I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 1 december 2015.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.