ECLI:NL:TGZRSGR:2015:149 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2014-272c
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2015:149 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-11-2015 |
Datum publicatie: | 24-11-2015 |
Zaaknummer(s): | 2014-272c |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen tandarts. (1) implantaat in element 46 niet goed geplaatst, omdat de op het implantaat geplaatste kroon een asymmetrische vorm had. Hierdoor is het implantaat losgeraakt en moest worden verwijderd. Ongegrond: Keuze van implantaat is verdedigbaar. Positie van het implantaat is mede bepalend geweest voor de vorm van de kroon. Niet kan worden gezegd dat de plaats van het implantaat de oorzaak is van de problematiek. Daarbij komt dat het implantaat ruim vijfenhalf jaar probleemloos heeft gefunctioneerd. (2) tandarts werpt klaagster tegen dat zij twee jaar lang niet op controle is geweest en ontkent dat zij heeft gezegd dat klaagster twee jaar niet op controle hoefde te komen. Ongegrond: In de praktijk waar de tandarts werkzaam is wordt een richtlijn gehanteerd voor controle na plaatsen van de suprastructuur in overeenstemming met de Algemene richtlijn tandheelkundige implantaten (versie december 2012) van de NVOI. Controles hebben conform de door de Praktijk van de tandarts gehanteerde richtlijn plaatsgevonden. Na februari 2012 heeft klaagster er, in overleg met een collega van de tandarts, voor gekozen de controles door haar eigen tandarts te laten uitvoeren. Klacht afgewezen. |
Datum uitspraak: 24 november 2015
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A ,
wonende te B,
klaagster,
tegen:
C , tandarts,
destijds werkzaam te B,
verweerder,
gemachtigde: M. van der Graaf, werkzaam te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift, ontvangen op 28 oktober 2014
- het aanvullend klaagschrift
- het verweerschrift met bijlagen
- de repliek
- de dupliek
- de brief van klaagster d.d. 9 maart 2015
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 23 april 2015
- de brief d.d. 27 mei 2015 van mr. Van der Graaf.
1.2 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 29 september 2015. De partijen, verweerder bijgestaan door mr. D.N.R. Wegerif, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
1.3 De klacht is behandeld tezamen met de andere, met de klacht samenhangende, klacht zoals bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, die bekend is onder het dossiernummer: 2014-272b.
2. De feiten
2.1 Klaagster is vanaf 20 juli 2006 onder behandeling geweest bij D te B. Verweerder was werkzaam in deze kliniek.
2.2 Tussen 18 juli 2007 en 28 mei 2008 zijn bij klaagster door een collega van verweerder diverse implantaten en abutments geplaatst. Over de plaats van en het aantal implantaten heeft vooraf steeds overleg gehad met de tandtechnieker(s) en verweerder die de suprastructuren zou maken.
2.3 Op enig moment –na 18 juli 2007, maar vóór het plaatsen van het implantaat in element 46 op 5 maart 2008 – heeft de huistandarts van klaagster een kroon geplaatst op element 47. Door de plaatsing van deze kroon was een brug in de rechteronderkaak niet meer het middel van eerste keus immers dan zou de recent geplaatste kroon op element 47 weer verwijderd moeten worden. Bij element 46 is gelet op de aanwezige ruimte vervolgens gekozen voor 1 implantaat met daarop een kroon die gezien de afmeting van de aanwezige ruimte de vorm heeft van twee premolaren. Op 5 maart 2008 is het implantaat in de regio 46 geplaatst. De suprastructuur (de kroon) op element 46 is op 16 september 2008 geplaatst door verweerder.
2.4 Op 16 april 2009, 22 december 2009, 4 januari 2011 en 28 februari 2012 is klaagster op controle geweest bij D. Bij deze controles functioneerde het implantaat en de kroon regio 46 prima, met een goede occlusie en articulatie. Na februari 2012 heeft de huistandarts de controles overgenomen.
2.5 Op 10 januari 2014 heeft klaagster D weer bezocht. Bij onderzoek bleek het implantaat regio 46 niet (voldoende) in het bot geïntegreerd. Hierop is het implantaat verwijderd.
3. De klacht
Klaagster verwijt verweerder zakelijk weergegeven:
1) dat het implantaat in element 46 niet goed geplaatst is, de op het implantaat geplaatste kroon had een asymmetrische vorm. Hierdoor is het implantaat in december 2013 losgeraakt, met de verwijdering ervan in januari 2014 tot gevolg.
2) dat verweerder ontkent dat in 2012 tegen klaagster is gezegd dat zij gedurende twee jaar niet op controle hoefde te komen. Het gegeven dat klaagster tussen februari 2012 en begin 2014 niet op controle is geweest bij D, wordt haar nu ten onrechte tegengeworpen.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Het eerste klachtonderdeel heeft betrekking op de behandeling van het element 46. Allereerst acht het College de keuze voor een implantaat ter vervanging van dit element verdedigbaar. Gelet op de afmeting van de kroon die op element 47 was geplaatst in combinatie met de wens van klaagster om deze kroon te behouden was de keuze voor een implantaat ter vervanging van element 46 het meest begrijpelijk.
Idealiter wordt een implantaat centraal geplaatst in de ruimte van het te vervangen gebitselement. Dat is bij klaagster niet het geval, het implantaat is iets uit het midden geplaatst. De positie van het implantaat is mede bepalend geweest voor de vorm van de kroon. Gelet op de positie van het implantaat volgt het College verweerder in zijn keuze een kroon te (laten) vervaardigen die bestaat uit twee samengevoegde kiezen. Dit was nodig gelet op de ruimte die door de kroon op element 46 moest worden opgevuld. Dit is een in de praktijk gebruikelijke werkwijze die bij het College geen bedenkingen ontmoet.
Op de betreffende foto’s die zich bij de stukken bevinden zijn ten aanzien van de vorm van de kroon voor het overige geen bijzonderheden zichtbaar.
Hoewel het implantaat dus niet op de meest voor de hand liggende positie is geplaatst heeft het College geen aanwijzingen dat dit grotere risico’s met zich meebrengt. De conclusie dat de plaats van het implantaat en/of de vorm van de kroon de oorzaak is van de problematiek begin 2014 kan dan ook niet worden getrokken. Daarbij wordt nog in aanmerking genomen dat het implantaat en de kroon ruim vijfenhalf jaar probleemloos hebben gefunctioneerd.
Uit het voorgaande volgt dat het eerste klachtonderdeel ongegrond is.
5.2 Het tweede klachtonderdeel heeft betrekking op de controles na de plaatsing van de implantaten en kronen. In de praktijk waar verweerder werkzaam was wordt een richtlijn gehanteerd voor controle na plaatsen van de suprastructuur. Deze richtlijn schrijft de volgende controlemomenten voor:
- 1e controle 6 weken na het plaatsen / belasten van de suprastructuur;
- driemaal een jaarlijkse controle van het röntgenbeeld, de mondhygiëne / pockets en de occlusie / articulatie;
- na de derde jaarlijkse controle mogen patiënten kiezen of ze jaarlijks terugkomen of dat de verdere controle door hun huistandarts laten doen.
Voornoemde richtlijn van D is in overeenstemming met de Algemene richtlijn tandheelkundige implantaten (versie december 2012) van de NVOI (Nederlandse Vereniging voor Orale Implantologie). In deze laatste richtlijn is in paragraaf 5.1 opgenomen:
“Wanneer de implantologische behandeling is afgerond en de suprastructuur is geplaatst, dient periodieke controle - minimaal één keer per jaar (…) - plaats te vinden.”
Gelet op de in overweging 2.4 opgesomde controles hebben deze conform de door de Praktijk van verweerder gehanteerde richtlijn plaatsgevonden. Na februari 2012 heeft klaagster er, in overleg met verweerder, voor gekozen de controles door haar eigen tandarts te laten uitvoeren.
Voor zover klaagster het verweer heeft opgevat als zou haar keuze om na februari 2012 de controle door haar eigen tandarts te laten uitvoeren de oorzaak zijn van de problemen begin 2014, dan berust dit op een misvatting . Het College begrijpt het betoog van verweerder op dit punt aldus dat hij geen verklaring heeft voor de problemen in 2014 en daarbij mede betrekt dat hij geen zicht heeft op de mondstatus over de periode waarin klaagster de praktijk voor Parodontologie niet heeft bezocht.
Aldus is ook het tweede klachtonderdeel ongegrond.
5.3 Het College merkt volledigheidshalve op dat de opbouw van de patiëntenkaart vragen oproept bij het College. Zo is ter zitting gebleken dat er op details verschil zit tussen de versie waarover het College beschikt en de uitdraai van verweerder. Dat is niet te verklaren. Dit is echter onvoldoende reden om de voor enig onderdeel klacht gegrond te verklaren.
5.4 De conclusie is dat verweerder met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:
wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. M.E. Honée, lid-jurist, M.M.L.F. Smulders, H.W. Luk, R.C.M. van Gorp, leden-tandarts, bijgestaan door mr. E.C. Zandman, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 24 november 2015.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.