ECLI:NL:TGZRSGR:2015:145 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2014-193

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2015:145
Datum uitspraak: 17-11-2015
Datum publicatie: 17-11-2015
Zaaknummer(s): 2014-193
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht zoon van overleden patiënte tegen klinisch geriater. Klacht over continueren onrustmedicatie na gesprek hierover van zoon met arts-assistent afgewezen: zodra arts bij patiënt betrokken was, heeft hij bij recept aangetekend “zo nodig” en “bij ernstige onrust”. Was conform afspraak en dienovereenkomstig is gehandeld. Wel gegrond: klacht over afbouwen Depakine zonder overleg met de behandelende neuroloog, in de gegeven omstandigheden. Klacht over weigering inzage dossier afgewezen, want verzoek niet aan arts gedaan, maar aan medewerkers op de afdeling. Waarschuwing

Datum uitspraak: 17 november 2015

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, klinisch geriater ,

werkzaam te D,

verweerder,

gemachtigde: mr. C.J. van Weering, werkzaam te Leiden.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 29 juli 2014

- het verweerschrift

- de repliek met bijlagen

- de dupliek

- de brief van 17 oktober 2014 van mr. Van Weering, met het medisch dossier

- de brief van 28 januari 2015 van klager, met bijlage.

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 22 september 2015. De partijen, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2. De feiten

2.1 Klager is een zoon van E, geboren in 1928 en overleden in 2014, hierna te noemen: patiënte. Zij is op 9 november 2013, na thuis te zijn gevonden na een val, naar het F te D gebracht, is binnengekomen bij de afdeling spoedeisende hulp en is daarna opgenomen op de afdeling neurologie. Daar was patiënte delirant. Zij kreeg haloperidol, lorazepam en oxazepam tegen de onrust. Over die medicatie was discussie ontstaan met klager. Omdat er sprake was van een ernstig aanhoudend delier waarvan de oorzaak niet kon worden vastgesteld, is patiënte op 29 november 2013 overgeplaatst naar de afdeling geriatrie, waar verweerder de supervisie had.

2.2 In het medisch dossier staat bij 29 november 2013 de volgende aantekening van de arts-assistent op de afdeling geriatrie die het contact met de familie onderhield:

“Gesprek met zoon:

1) verd delier wv haldol, dit gaan we door. Uitleg geen effect qua sufheid.

2) Bij onrust eerst wijzigen benaderen, mictie/def etc.

Alleen bij forse onrust medicatie.

Andere optie is familie in huis --

zoon staat hiervoor open, wil ook in de nacht blijven slapen.

3) Uitleg valrisico bij verwardheid & soms onrustmedicatie.

Zoon begrijpt dit.

Uitleg sensor, trippelstoel.

Zoon is akkoord met beleid.

2/12 evalueren.” .

2.3 Volgens het dossier is lorazepam (1mg om 20uur) tot 3 december 2013 voorgeschreven gebleven. Op 3 december 2013 heeft verweerder dit gewijzigd in “zo nodig”. Daarbij staat de aantekening “bij heftige onrust”. Op 5, 6 en 8 december 2013 heeft patiënte 5mg oxazepam gekregen wegens onrust in de nacht.

2.4 Op 5 december 2013 heeft verweerder besloten de toediening van het middel Depakine tegen epilepsie af te bouwen. Op 9 december 2013 heeft patiënte de laatste tablet gekregen. Op 10 december 2013 kreeg patiënte een epileptisch insult, waarop zij voor verdere behandeling naar de afdeling intensive care is overgebracht. Daarna heeft zij longontsteking gekregen. Na een periode op de afdeling neurologie is patiënte op 2 januari 2014 naar een verpleeghuis gegaan. Daar is zij op [..] 2014 overleden.

3. De klacht

Klager verwijt verweerder:

1. het toedienen aan patiënte van lorazepam, temazepam en/of andere benzodiazepines, terwijl de afspraak was dat dit op de afdeling geriatrie niet zou gebeuren, zoals herhaaldelijk wel op de afdeling neurologie was gebeurd;

2. het zonder overleg met de afdeling neurologie en de familie (onder wie klager als de wettelijk vertegenwoordiger van patiënte) aan patiënte onthouden van de jarenlange preventieve medicatie Depakine; daardoor is patiënte onwel geworden, heeft zij een status epilepticus gekregen en is zij op de IC terechtgekomen; daarna heeft zij voor de derde keer longontsteking opgelopen, waaraan ze vervolgens is overleden;

3. het aan klager onthouden van inzage in het medisch dossier.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan. Verweerder geeft klager gelijk indien hij stelt dat het - achteraf bezien - beter zou zijn geweest als hij over het afbouwen van de Depakine tevoren advies had gevraagd aan de neuroloog. Hij stelt dat het overleg met de familie aan de arts-assistent was opgedragen. Hij betreurt dat dat overleg niet heeft plaatsgevonden.

5. De beoordeling

5.1 Volgens het dossier is na de gemaakte afspraken op 29 november 2013 over de onrustmedicatie het recept voor lorazepam niet direct voorzien van de aantekening “zo nodig”. Dat is pas gebeurd op 3 december 2013. Het is dus aannemelijk dat de regelmatige toediening van dit middel tot die datum is voortgezet. Dit valt echter verweerder in tuchtrechtelijke zin niet te verwijten. Toen hij voor het eerst persoonlijk bij de behandeling van patiënte betrokken was, bij de grote visite op 3 december 2013, heeft hij het recept laten wijzigen in “zo nodig”, met de aantekening “bij ernstige onrust”. Dat hij de supervisie had op de afdeling bracht niet mee dat hij persoonlijk moest controleren of de zaalarts die op de desbetreffende afspraak had gemaakt dit ook op de juiste wijze in het dossier had verwerkt. Dat na 3 december 2013 oxazepam is gegeven is niet zonder meer in strijd met de gemaakte afspraak, nu patiënte ernstig onrustig bleef, toediening bij ernstige onrust nodig was en dit ook viel binnen de gemaakte afspraak. Bij klager heerste het idee dat zijn moeder onnodig suf werd gehouden, maar uit het dossier en de toelichtingen van de partijen volgt veeleer dat zij ernstig onrustig en angstig was en dat in het belang van patiënte is geprobeerd die onrust en angst te onderdrukken. Het College stelt vast dat haloperidol het middel van eerste keus is bij behandeling van delier, waarbij lorazepam toegevoegd kan worden bij onvoldoende effect. Verwezen zij naar hoofdstuk 7, pagina 58 van de Richtlijn Delier volwassenen, NVKG-2013.

De conclusie is dat verweerder voor wat betreft de toediening van de onrustmedicatie niet in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van patiënte behoorde te betrachten en dat dit klachtonderdeel daarom zal worden afgewezen.

5.2 Verweerder heeft uiteengezet dat op 5 december 2013 is besloten tot het afbouwen van het middel Depakine tegen epilepsie, omdat er mogelijk een relatie was met het moeilijk onder controle te krijgen delier, dit middel ook nadelige bijwerkingen heeft en de diagnose epilepsie niet duidelijk was. Naar het oordeel van het College had dit besluit in de gegeven omstandigheden niet zonder voorafgaand overleg met de neuroloog mogen worden genomen. Patiënte was met onder meer een tongbeet opgenomen en zij was op de afdeling neurologie behandeld zonder dat de neuroloog had besloten de Depakine te stoppen, terwijl de behandeling van epilepsie bij uitstek tot diens specialisme behoort. Met het oordeel dat verweerder met de neuroloog had moeten overleggen is overigens niet gezegd dat dat overleg zonder meer tot een andere beslissing had geleid.

Overleg met de familie was ook aangewezen, gelet op de fors delirante toestand van patiënte, waardoor overleg met haar zelf niet goed mogelijk was. Nu het overleg met de familie tot de taak van de arts-assistent behoorde kan verweerder hierop in tuchtrechtelijke zin niet worden aangesproken.

Door zonder overleg met de neuroloog met de Depakine te stoppen heeft verweerder in strijd gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van patiënte behoorde te betrachten. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

In deze procedure oordeelt het College niet over de vraag naar het causale verband tussen het stoppen zonder overleg met Depakine en de gebeurtenissen daarna.

5.3 Verweerder stelt dat klager hem niet heeft gevraagd om inzage in het medisch dossier van zijn moeder. Dat klager dit aan verweerder heeft gevraagd is niet gebleken. Klager stelt bij repliek dat hij dit op de afdeling geriatrie heeft gevraagd en dat dit hem werd geweigerd door de medewerkers. Dit klachtonderdeel heeft dus geen betrekking op het handelen van verweerder zelf en zal daarom worden afgewezen.

5.4 Verweerder heeft zelf al gesteld dat hij in het vervolg niet meer zonder overleg met de neuroloog zal besluiten tot het stoppen met de toediening van Depakine. Voor het gegrond verklaarde onderdeel van de klacht, dat hierop betrekking heeft, volstaat het College daarom met het opleggen van de maatregel van waarschuwing.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

legt op: de maatregel van waarschuwing.

Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Sarlemijn, voorzitter, mr. H.M. Wattendorff, lid-jurist, dr. G.J. Dogterom, J. Edwards van Muijen en dr. J.W. van ’t Wout, leden-artsen, bijgestaan door mr. Y.M.C. Bouman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 17 november 2015.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.