ECLI:NL:TGZRSGR:2015:141 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2014-192a
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2015:141 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-10-2015 |
Datum publicatie: | 27-10-2015 |
Zaaknummer(s): | 2014-192a |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een huisarts. (1) Niet gedacht aan een acuut hartprobleem en niet adequaat genoeg (met spoed) gehandeld. Gegrond. De arts had zelf klager over de klachten moeten uitvragen. Anamnese van de triage-assistente was niet duidelijk richtinggevend en de aard van de klachten hadden aanleiding moeten zijn klager zelf te zien. (2) Gepoogd klager te bewegen de klacht in te trekken. Ongegrond: Lezingen lopen uiteen. Waarschuwing. |
Datum uitspraak: 27 oktober 2015
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
gemachtigde: E. Weeda,
tegen:
C, huisarts,
werkzaam te B,
verweerder,
gemachtigde: mr. V.C.A.A.V. Daniëls.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlage, ontvangen op 29 juli 2014;
- de brief van klager, ontvangen op 31 juli 2014;
- de brief van klager, ontvangen op 5 augustus 2014;
- het verweerschrift met bijlagen;
- de repliek met bijlagen;
- de brief van klager d.d. 13 november 2014;
- de aanvullende repliek;
- de brief van de gemachtigde van klager, ontvangen op 23 december 2014;
- de dupliek;
- de brief d.d. 1 juli 2015 van de gemachtigde van verweerder met bijlage.
De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 1 september 2015. De partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
2.
De feiten
2.1 Klager, geboren in 1931, staat als patiënt ingeschreven bij Huisartsen-
praktijk D te B. Deze praktijk wordt bemand door vier huisartsen, onder wie verweerder. Klager wordt doorgaans behandeld door een collega van verweerder, huisarts E.
2.2 Op donderdag 26 juni 2014 kreeg klager omstreeks 15.00 uur flinke pijn in zijn strot
die uitstraalde naar zijn maag, hals, kaken en bovenarm. Klager nam in dat verband contact op met de huisartsenpraktijk. Klager kreeg van de assistente te horen dat zijn vaste huisarts er niet was en dat hij de volgende ochtend om 08.50 uur op het spreekuur kon komen. Omdat klager aangaf ‘het niet te vertrouwen’ heeft de assistente de telefoonverbinding met klager in de wachtstand gezet en vervolgens overleg met verweerder gepleegd. Verweerder achtte een afspraak voor de volgende ochtend om 08.50 uur passend. Van het telefoongesprek met de assistente is de volgende aantekening gemaakt: “pijn in strot tot in maag drie dagen op af”.
2.3 Klager is de volgende ochtend gezien door huisarts E, die op de praktijk een hart-
filmpje liet maken en een doorgemaakt hartinfarct constateerde. Klager is met de ambulance overgebracht naar het F te G. Aldaar werd geconstateerd dat dotteren niet meer mogelijk was, omdat er te veel tijd was verstreken (17 uur na het infarct). Klager is tot 4 juli 2014 opgenomen geweest.
Van het consult is in het dossier de volgende aantekening gemaakt:
“27-06-2014 S pijn keel>maag 3 dgn op/af stekend, brandend,
S scherp + meer benauwd + wat uitstraling armen
S (doof gevoel re arm?!) geen zweten. sinds eind
S middag gister continu pijn, hele nacht opgelopen.
S inspanning geen verergering. Woe. RR170/100
O RR 130/80 p.60 ra O2sat 98% cor gb, pulm.
O COPDbeeld.
E atyp. dd card. / oesof. / pulm. / dissectie
E aorta???
P CPA beoordeling: beeld van onderwandinf.
P opname F”.
2.4 Klager is op vrijdag 1 augustus 2014 gebeld door verweerder. In dat telefoongesprek
is gesproken over de gebeurtenis. In december 2014 heeft verweerder klager nogmaals uitgenodigd om in gesprek te geraken.
3.
De klacht
Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven,
· dat hij niet heeft gedacht aan een acuut hartprobleem en niet adequaat genoeg (met spoed) heeft gehandeld op 26 juni 2014. Een en ander heeft veel gevolgen gehad voor klager, en
· dat verweerder tijdens het telefoongesprek op 1 augustus 2014 heeft gepoogd klager te bewegen de klacht in te trekken.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Hij voert onder meer aan dat hij niet acuut hoefde te reageren in verband met de omstandigheden dat klager een blanco voorgeschiedenis op het gebied van hartklachten had, dat de klachten al drie dagen bestonden en af/op waren en dat de zeer ervaren triage-assistente klager niet direct bij hem op consult liet komen.
Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Ter toetsing staat of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard.
5.2 Het College is van oordeel dat verweerder in dit geval niet op de juiste wijze de anamnese heeft afgenomen. Zoals verweerder heeft aangegeven was de triage-assistente zeer ervaren, maar haar anamnese was niet duidelijk richtinggevend. Voorts is opvallend dat zij, ondanks haar ruime ervaring, verweerder tijdens zijn spreekuur over de klachten van klager raadpleegde. Dit had voor verweerder aanleiding moeten zijn om klager, die nog in de ‘wachtstand’ aan de telefoon was, zelf over de klachten uit te vragen. Ook de aard van de klachten hadden voor verweerder aanleiding moeten zijn klager zelf te zien. Een acuut myocardinfarct is een frequent voorkomend acuut optredend beeld en de klachten kunnen grote overeenkomst hebben met maag- of slokdarmklachten. Het College deelt niet de redenering van verweerder dat hij, gezien de blanco voorgeschiedenis van klager, niet onmiddellijk aan hartklachten behoefde te denken’. Die redenering gaat immers evenzeer op voor de diagnose maag- of slokdarm lijden. Het had daarom voor de hand gelegen klager, die niet zijn eigen patiënt was, zelf te beoordelen. Pas na goed uitvragen van het klachtenpatroon was de ene of de andere diagnose meer waarschijnlijk geworden. Het College is dan ook van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet had kunnen menen dat hij klager voor een consult tot de volgende dag kon laten wachten.
Dit klachtonderdeel is gegrond.
5.3 Verweerder ontkent dat hij heeft gepoogd klager te bewegen zijn klacht tegen hem in te trekken. Het College kan niet uitmaken wie van beiden daarin gelijk heeft, omdat aan het woord van de een niet meer geloof gehecht kan worden dan aan het woord van de ander. Het is vaste tuchtrechtspraak in gevallen als deze, waarbij de lezingen van beide partijen uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld wat de feitelijke gang van zaken is geweest, dat het verwijt van de klager op het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van de verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het College dus hier niet vaststellen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
5.4
De conclusie is dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg zoals bedoeld in artikel 47, tweede lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De klacht is dan ook gegrond. Het geheel overziend is het College van oordeel dat de maatregel van waarschuwing passend is.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:
verklaart de klacht gegrond en legt op de maatregel van waarschuwing.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E. Honée, voorzitter, mr. dr. R.P. Wijne, lid-jurist,
dr. G.J. Dogterom, prof. dr. J.H. van Bockel, prof. dr. J.W. de Fijter, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. Y.M.C, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2015.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.