ECLI:NL:TGZRGRO:2015:80 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2015-40

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2015:80
Datum uitspraak: 17-11-2015
Datum publicatie: 17-11-2015
Zaaknummer(s): G2015-40
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klacht tegen internist. Hem wordt verweten dat hij de jarenlange behandelrelatie met klager plotseling en eenzijdig heeft beëindigd zonder de daarvoor geldende regels en bepalingen in acht te nemen. Klacht is gegrond. Berisping

Rep.nr. G2015/40

17 november 2015

Def. 151

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen over en beslist op de op 21 april 2015 binnengekomen klacht van:

A ,

klager, overleden op xx – xx - xxxx,

B ,

wonende te C,

klaagster, de weduwe van klager,

gemachtigde: D,

tegen

E ,

internist,

werkzaam te F,

verweerder,

BIG reg. nr.

gemachtigde: G.

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift van 19 april 2015 met bijlage, ingekomen op 21 april 2015;

- het verweerschrift van 3 juli 2015 met bijlagen, ingekomen op 6 juli 2015;

- de repliek van 21 juli 2015, ingekomen op 28 juli 2015;

- de dupliek van 17 augustus 2015, ingekomen op 18 augustus 2015.

In het kader van het vooronderzoek zijn partijen in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Partijen hebben hiervan geen gebruik gemaakt.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 6 oktober 2015. Verschenen zijn klaagster en verweerder, beiden bijgestaan door hun gemachtigden.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten.

2.1

Klager was in oktober 2014 gediagnosticeerd met chronische myelomonocyten leukemie. Hij werd daarvoor behandeld door verweerder, met wie hij al een behandelrelatie had.

2.2

Klager is van 16 tot 20 oktober 2014, van 2 tot en met 12 november 2014 en van 1 tot en met 3 december 2014 in het ziekenhuis opgenomen geweest. In die periode heeft hij op 11, 14, 19 en 24 november 2014 bloedtransfusies gekregen.

2.3

Hierna kreeg klager steeds een maandelijkse kuur Vidaza. Op 27 maart 2015 heeft verweerder klager voor de laatste maal op consult gehad.

2.4

Klager heeft in de periode van 1 tot en met 14 april 2015 zeer regelmatig getracht contact met verweerder te krijgen, maar heeft daarbij steeds alleen de assistente gesproken. Klager voelde zich vermoeider dan gebruikelijk en verzocht meermalen om een spoedconsult en een bloedtransfusie. Op 7 april 2015 heeft hij in verband met chemotherapie een bloedonderzoek gehad en op 13 april 2015 een controle-echo van de milt en lever.

2.5

Verweerder heeft klager op 14 april 2015 teruggebeld en meegedeeld dat hij geen reden zag voor een bloedtransfusie. Dit telefoongesprek is geëscaleerd, waarna verweerder de behandelrelatie met klager heeft verbroken. Verweerder heeft diezelfde dag de huisarts van klager ingelicht. Klager heeft eveneens diezelfde dag actie ondernomen om zijn behandeling bij een andere arts mogelijk te maken.

2.6

Op 17 april 2015 heeft klager zich met bloedverlies bij de Spoedeisende Hulp gemeld. Op 20 april 2015 had hij zijn eerste consult bij een internist bij een ander ziekenhuis. Klager is op xx – xx - xxxx overleden.

3. De klacht

Klagers verwijten verweerder dat hij de jarenlange behandelrelatie met klager plotseling en eenzijdig heeft beëindigd zonder de daarvoor geldende regels en bepalingen in acht te nemen (art 7:460 BW en KNMG-richtlijn)

4. Het verweer

Het telefoongesprek op 14 april 2015 is geëscaleerd omdat klager vrijwel direct zei dat hij bezig was met het schrijven van een klachtbrief tegen verweerder. Verweerder gaf aan geen reden voor een bloedtransfusie te zien. Hij baseerde zijn oordeel op de interne richtlijn ‘Transfusie, Richtlijnen Rode Bloedcel Concentraat De 4-5-6 regel – ZKH breed’. Klager volhardde in zijn mening en gaf aan dat door het niet inwilligen van zijn wens verweerder zijn kwaliteit van leven nodeloos verminderde. Verweerder heeft toen geconstateerd dat het vertrouwen wederzijds verstoord was en de behandelrelatie met klager verbroken. Op de suggestie van verweerder dat hij hem naar het H kon doorverwijzen, heeft klager gezegd dat hij zelf een arts wilde uitkiezen. Verweerder heeft diezelfde dag contact met de huisarts van klager opgenomen om hiervan melding te maken en een nieuwe doorverwijzing mogelijk te maken.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

Artikel 7:460 van het Burgerlijk Wetboek luidt:

“De hulpverlener kan, behoudens gewichtige redenen, de behandelingsovereenkomst niet opzeggen.”

Artikel II.12 van de KNMG-Richtlijn 2013 luidt:

“Er kunnen voor de arts redenen aanwezig zijn een behandelingsovereenkomst niet aan te gaan of te beëindigen, bijv. (…) het ontbreken van een vertrouwensrelatie tussen de patiënt en de arts.”

Artikel 48, eerste lid, van de Modelregeling arts-patiënt 1998 van de KNMG luidt:

“De arts kan, behoudens gewichtige redenen, de behandelingsovereenkomst niet opzeggen”.

Het tweede lid luidt:

“Indien de arts desondanks overgaat tot het opzeggen van de behandelingsovereenkomst, zal hij hierbij een redelijke opzegtermijn in acht nemen en medische hulp en adviezen blijven verlenen, totdat de patiënt redelijkerwijs een overeenkomst met een andere arts heeft kunnen sluiten.”

5.2

Gebleken is dat tussen verweerder en klager een jarenlange geneeskundige behandelingsovereenkomst bestond die intensief en niet-conflictueus was en dat tussen hen een vertrouwensband bestond. Niet is komen vast te staan wat klager en verweerder tijdens het telefoongesprek van 14 april 2015 exact hebben gezegd. Daarvoor liggen de versies van klagers en verweerder te ver uit elkaar. Het staat wel vast dat klager en verweerder beiden tijdens dat gesprek geagiteerd raakten. Niet onaannemelijk is dat de regelmatige, vergeefse telefoontjes van klager om contact met verweerder te krijgen daaraan hebben bijgedragen, evenals het feit dat verweerder hem een bloedtransfusie weigerde. Zoals verweerder ter zitting heeft verklaard, heeft hij tijdens dat gesprek de behandelrelatie eenzijdig beëindigd omdat hij concludeerde dat er tussen hen geen sprake van vertrouwen meer was.

Het College is van oordeel dat er onvoldoende grond was om de relatie tussen arts en patiënt te beëindigen, ook al zou klager inderdaad hebben gezegd dat hij een klacht tegen verweerder wilde indienen. Dit geldt eveneens als hij gezegd zou hebben dat verweerder hem nodeloos liet lijden of kwaliteit van leven onthield. Klager was ernstig ziek en verkeerde in de laatste fase van zijn leven. Verweerder had daarom niet in een oogwenk tijdens een zeer emotioneel en kort telefoongesprek mogen besluiten tot het opzeggen van de behandelovereenkomst.

Bij deze stand van zaken kon hij in redelijkheid niet aannemen dat er een vertrouwensbreuk was ontstaan dan wel dat klager met de beëindiging van de relatie instemde. In elk geval had hij op een later tijdstip in een minder beladen situatie bij klager behoren terug te komen op dit ongelukkig verlopen gesprek.

Dit wordt niet anders doordat verweerder naar zijn zeggen meteen na dit gesprek actie heeft ondernomen om te voorkomen dat er discontinuïteit in de zorg voor klager ontstond, nog daargelaten dat klager in zijn visie zelf de nodige initiatieven daartoe heeft genomen.

De klacht is gegrond.

6. De op te leggen maatregel

Verweerder is in professioneel opzicht ernstig tekortgeschoten. Het College rekent hem zwaar aan dat hij in een emotioneel incident een langdurige relatie met een patiënt heeft verbroken die ernstig ziek was en in de laatste fase van zijn leven verkeerde. Verweerder had op dit incident behoren terug te komen, zijn beslissing moeten heroverwegen en de zorg moeten voortzetten. De handelwijze van verweerder is, alles tezamen genomen, laakbaar zodat niet met een enkele waarschuwing kan worden volstaan. Het College zal daarom de maatregel van berisping opleggen.

7. Slotsom

Gezien al hetgeen hiervoor is overwogen, moet worden beslist als volgt.

8. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht gegrond en legt verweerder de maatregel van een berisping op.

Aldus gegeven door:

mr. P.W.M. Huisman, voorzitter

mr. dr. L. Groefsema, lid-jurist,

drs. H.I.F. Royen, lid-beroepsgenoot,

dr. ir. J.G. Konings, lid- beroepsgenoot,

dr. A. Schaafsma, lid- beroepsgenoot,

bijgestaan door mr. Y.M.C. Bouman, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2015 door mr. dr. drs. H.L.C. Hermans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Commandeur, secretaris.

De secretaris: De voorzitter:

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.