ECLI:NL:TGZRGRO:2015:78 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2015-45
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2015:78 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-11-2015 |
Datum publicatie: | 17-11-2015 |
Zaaknummer(s): | G2015-45 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen internist. Hem wordt verweten dat hij bij een inmiddels overleden patiënt de juiste diagnose zou hebben gemist en daardoor niet tijdig de juiste behandeling zou hebben ingezet. Verweerder betwist de klacht gemotiveerd. Klacht ongegrond. |
Rep.nr. G2015/45
17 november 2015
Def. 154
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Het College heeft het volgende overwogen over en beslist op de op 1 mei 2015 binnengekomen klacht van:
A,
klaagster,
wonende te B,
tegen
C,
werkzaam als internist te D,
verweerder,
BIG-reg.nr:
gemachtigde: E.
1. Verloop van de procedure
Het College heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met bijlagen van 28 april 2015, ingekomen op 1 mei 2015;
- het aanvullend klaagschrift van 26 mei 2015, ingekomen op 27 mei 2015;
- het verweerschrift met bijlagen van 23 juni 2015, ingekomen op 21 augustus 2015;
- de brief van verweerder aan klaagster die is ingekomen op 7 oktober 2015;
- het proces-verbaal van het op 1 oktober 2015 gehouden mondeling vooronderzoek onder
leiding van mr. J. Wiersma-Veenhoven, plaatsvervangend secretaris van het College.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 20 oktober 2015. Zowel klaagster als verweerder is verschenen. Verweerder werd vergezeld door zijn gemachtigde.
2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten.
2.1
De klacht heeft betrekking op de vader van klaagster, de heer F (hierna te noemen: patiënt), geboren op xx-xx-xx
2.2
Patiënt had een voorgeschiedenis van o.a. hypertensie en status na CVA. Hij presenteerde zich op 22 november 2013 (tussen 0.37 en 4.47 uur) op de spoedeisende hulp (SEH) van het G (G) met buikpijn. Bij beoordeling door de arts-assistent was de buik soepel en was er sprake van normale vitale functies. Het verrichte laboratoriumonderzoek was geheel normaal, in het bijzonder het CRP (aanwijzingen in het bloed voor ontstekingen en infecties in het lichaam) en het leukocytengetal (aantal witte bloedcellen). Patiënt werd vervolgens onder de diagnose obstipatie overgedragen en opgenomen op de verpleegafdeling K.
2.3
Na de overdracht van 08.15 uur valt patiënt vanaf dat moment onder verantwoordelijkheid van verweerder, de dienstdoende internist in het G. Deze ziet patiënt om 11.00 uur voor het eerst na het onwel worden van patiënt op het toilet. Er was sprake van hypotensie 80/60, terwijl het onderzoek van de buik normaal was behoudens enige drukpijn onderin. Het opnieuw verrichte laboratoriumonderzoek toonde verslechtering van de nierfuncties en opnieuw een normaal CRP-gehalte. Verweerder verklaarde het onwel worden met een vasovagale reactie (flauwvallen) bij ondervulling. Patiënt werd daarop gedehydreerd (vocht werd aangevuld).
2.4
Vervolgens ontwikkelde patiënt om circa 13.45 uur heftige buikpijn waarbij patiënt opnieuw beoordeeld werd door verweerder. Deze concludeerde dat er nu wel sprake was van een acute buik. De chirurg werd in consult gevraagd en er werd een spoed CT-scan aangevraagd, welke om 15.45 uur zou plaatsvinden. Op dat moment van de spoedscan was patiënt al snel verslechterd en bleek dat door onrust en kortademigheid het niet meer mogelijk was om de CT-scan te doen plaatsvinden. Patiënt is hierna snel verslechterd. Mede omdat in de status een niet reanimeerbeleid stond afgesproken en ook was vastgelegd om patiënt niet naar de Intensive Care over te plaatsen, werd er een conservatief medisch beleid gevoerd (diuretica, morfine intra-veneus en een non-breathing masker). Vervolgens is patiënt korte tijd later overleden om 17.05 uur.
2.5
Bij obductie werd vastgesteld dat er een uitgebreide infarcering (afsterving) bestond van de dunne darm, over een traject van 180 centimeter, dit op basis van een veneuze trombosering (vernauwing van de darmader).
3. De klacht en het verweer
De klacht en het verweer luiden – kort en zakelijk weergegeven – als volgt.
Klaagster verwijt verweerder de volgende onderdelen:
1. Verweerder had op 22 oktober 2013 om 11.00 uur 's ochtends al een CT-scan van de buik
moeten laten maken en niet pas uren later. Door hiermee zo lang te wachten is er sprake
van nalatigheid.
2. De communicatie van verweerder met klaagster is niet goed geweest. Hij had haar moeten
vertellen dat haar vader stervende was op het moment dat hij terugkwam van de CT-
kamer op de afdeling.
Verweerder is van mening dat hij als internist zorgvuldig heeft gehandeld en dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken.
De klacht en verweer komen hierna, bij de beoordeling van de klacht, verder aan bod.
4. Beoordeling van de klacht
4.1 Algemeen
Het College wijst er allereerst op dat bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen het er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
4.2 Eerste klachtonderdeel
Mesenteriaal ischemie (zuurstoftekort van de dunne darm) kan zich zowel plotseling presenteren als zich langzaam ontwikkelen. Veneuze trombosering zal zich veelal acuut presenteren met soms slechts geringe klachten vooraf. Het ziektebeeld is berucht om de plotselinge presentatie en het vaak afwezig zijn symptomen. De patiënt heeft veelal heftige pijn in afwezigheid van abnormale bevindingen bij lichamelijk onderzoek. Bij het laboratoriumonderzoek kan bij verdenking op dit ziektebeeld worden gevaren op een verhoogd CRP, leukocytose en een verhoogd lactaat. In de ziektegeschiedenis van patiënt was er tot in ieder geval tot en met 11.00 uur geen sprake van een van deze symptomen of afwijkende bloeduitslagen. Het College is daarom met verweerder van oordeel dat er op dat moment geen enkele aanleiding was tot het maken van een CT-scan. Terugredenerend zal de infarcering van de darm hebben plaatsgevonden rond 13.45 uur. Vanaf dat moment is patiënt ook snel verslechterd, hetgeen het natuurlijk beloop van dit ziektebeeld is. Op dat moment was er wel aanleiding tot het maken van een CT-scan. Verweerder heeft daartoe toen ook opdracht gegeven. Patiënt is hierop rond 15.45 uur naar de CT-scan gebracht, nadat hij om 15.30 uur eerst nog door een chirurg was onderzocht. Hoewel er achteraf een opmerking gemaakt zou kunnen worden over het tijdsverloop, is het wegens patiëntendrukte en belangenafwegingen in het ziekenhuis niet ongebruikelijk dat een (spoed) CT-scan enkele uren op zich laat wachten. Bovendien duurt het voorbereiden van een scan vaak al zo'n twintig minuten. Het lange wachten op de CT-scan valt verweerder dan ook niet te verwijten. Het College merkt overigens op dat gelet op het uiteindelijk vastgestelde ziektebeeld – mesenteriaal trombose – het maar zeer de vraag is of de tijdsduur tot de CT-scan gevolgen heeft gehad voor het verdere beloop. Dit laatste is echter niet van belang voor de beoordeling van dit onderdeel van de klacht. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
4.3 Tweede klachtonderdeel
Na terugkomst van de CT-scan op de verpleegzaal ging het erg slecht met patiënt. Verweerder meent zich te herinneren dat hij op dat moment tegen klaagster heeft gezegd dat haar vader stervende was. Klaagster spreekt dit tegen. Nu het College geen aanleiding heeft om aan de verklaring van klaagster meer waarde te hechten dan aan de verklaring van verweerder, is de stelling van klaagster dat verweerder haar niet heeft geïnformeerd over het sterven van haar vader niet vast komen te staan. Het College merkt overigens ten overvloede op dat het zich goed kan voorstellen dat er na terugkomst van de CT maar weinig tijd was om te communiceren met klaagster, omdat het ziektebeloop heel snel en plotseling achteruitging. Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond.
5. Slotsom
Het eerste en tweede klachtonderdeel zijn beide ongegrond.
6. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond en wijst deze af.
Aldus gegeven door:
mr. dr. drs. H.L.C. Hermans, voorzitter,
mr. dr. R.H. de Bock, lid-jurist
drs. W.P. Haanstra, lid-beroepsgenoot,
drs. H. Donkers, lid-beroepsgenoot,
drs. E.M. ter Braak, lid-beroepsgenoot,
bijgestaan door mr. N. Brouwer, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2015 door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Commandeur, secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.