ECLI:NL:TGZRGRO:2015:73 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2015/82

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2015:73
Datum uitspraak: 15-12-2015
Datum publicatie: 15-12-2015
Zaaknummer(s): G2015/82
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen geneesheer-directeur, tevens psychiater, van een instelling. Klager verwijt verweerster onder meer het niet willen aanpassen van een verkeerde diagnose en onjuiste medicatie. Klacht kennelijk ongegrond.

Rep.nr. G2015/82

15 december 2015

Def. 209

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen over en beslist op de op 30 juli 2015 binnengekomen klacht van:

A,

klager,

wonende te B,

tegen

C,

werkzaam als psychiater te B,

verweerster,

BIG-reg.nr:

advocaat: mr. M.R. Gans.

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift van 23 juli 2015, ingekomen op 30 juli 2015;

- het verweerschrift met bijlagen van 22 september 2015, ingekomen op 22 september 2015 per fax en op 23 september 2015 per post.

In het kader van het vooronderzoek zijn partijen in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Partijen hebben hiervan geen gebruik gemaakt.

De klacht is behandeld in raadkamer.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten.

2.1

Klager is sinds 2009 in behandeling gekomen bij Lentis. Sinds 16 februari 2015 verblijft hij op een afdeling van Lentis te D.

2.2

Verweerster is werkzaam bij Lentis B als geneesheer-directeur, tevens psychiater.

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Klager stelt dat hij als gevolg van onjuiste medicatie eind 2011 ernstig ziek is geweest. Tijdens de herstelfase kreeg hij zelfmoordneigingen. Zorginstelling Lentis heeft hem niet goed begeleid in deze periode. Hij is gestopt met de voorgeschreven medicatie en is van mening dat hij op diverse wijzen beschadigd en mishandeld is binnen Lentis.

4. Het verweer

4.1

Verweerster stelt dat er sinds klagers verblijf in D tussen hem en zijn behandelaars een verschil van mening is ontstaan over de diagnostiek en de behandeling. Klager is van mening dat er sprake is van angst- en paniekklachten, terwijl zijn behandelaars oordelen dat klager lijdt aan een paranoïde psychose, geclassificeerd als schizofrenie van het resttype. Het meningsverschil heeft tot diverse klachtenprocedures van de zijde van klager geleid. Het E heeft bij wijze van second opinion op 20 mei 2015 dezelfde diagnose gesteld als de behandelaars van klager. Desondanks weigert klager sindsdien verdere behandeling te ondergaan. Om die reden hebben zijn behandelaars besloten tot dwangbehandeling en –medicatie. Klager is hierover een procedure bij de Rechtbank F (hierna: de rechtbank) gestart. Bij tussenbeschikking d.d. 21 juli 2015 heeft de rechtbank een deskundigenadvies gevraagd van psychiater G (H). Ook de heer G is tot dezelfde diagnose gekomen als de behandelaars van klager. De rechtbank heeft klager bij beschikking d.d. 6 augustus 2015 vervolgens in het ongelijk gesteld. Bij beschikking d.d. 20 augustus 2015 heeft de rechtbank op verzoek van het OM een machtiging verleend tot voortgezet verblijf ex art. 15 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen.

4.2

Wat betreft de klacht geldt dat verweerster niet persoonlijk als behandelaar betrokken is geweest bij de behandeling van klager. Wel heeft zij bij brief van 19 juni 2015 gereageerd op klagers verzoek om de diagnose schizofrenie te verwijderen uit zijn medisch dossier. Verweerster heeft dat verzoek, alsook zijn verzoek om overplaatsing, gemotiveerd afgewezen.

5. Beoordeling van de klacht

Het College overweegt het volgende. De verwijten van klager, voor zover deze al gerelateerd zouden kunnen worden aan het handelen van verweerster als psychiater, zijn niet alleen niet deugdelijk onderbouwd, maar hiervoor is evenmin een aanknopingspunt aanwezig in de overgelegde stukken. Verweerster heeft de klacht daarentegen goed gemotiveerd betwist. Klager is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren tijdens een mondeling vooronderzoek , maar heeft ervoor gekozen hiervan af te zien. Nu verweersters beschrijving van de gang van zaken steun vindt in het dossier en niet bestreden is door klager, is het College van oordeel dat de klacht faalt.

6. Slotsom

Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, zal de klacht als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht kennelijk ongegrond en wijst deze af.

Aldus gegeven door:

mr. dr. drs. H.L.C. Hermans, voorzitter,

drs. F. Krijnen, lid-beroepsgenoot,

drs. B.R. Schudel, lid-beroepsgenoot,

bijgestaan door mr. L.C. Commandeur, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2015 door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van voornoemde secretaris.

De secretaris: De voorzitter:

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.