ECLI:NL:TGZRGRO:2015:71 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2015/50

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2015:71
Datum uitspraak: 15-12-2015
Datum publicatie: 15-12-2015
Zaaknummer(s): G2015/50
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts wegens het missen van de diagnose hartfalen bij patiënt met COPD. Klacht gegrond, waarschuwing.

Rep.nr. G2015/50

15 december 2015

Def. 194

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen over en beslist op de op 3 juni 2015 binnengekomen klacht van:

A,

klaagster,

wonende te B,

gemachtigde: C,

tegen

D,

werkzaam als huisarts te E,

verweerder,

BIG-reg.nr:

gemachtigde: mr. S.J. Berkhoff-Muntinga.

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift met bijlagen van 31 mei 2015, ingekomen op 3 juni 2015;

- het verweerschrift van 28 augustus 2015, ingekomen op 28 augustus 2015 per fax en op

1 september 2015 per post;

- het medisch dossier;

- het proces-verbaal van het op 15 oktober 2015 gehouden mondeling vooronderzoek onder leiding van mr. H.D. de Groot, plaatsvervangend secretaris van het College.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 3 november. Partijen zijn verschenen, beiden vergezeld van hun gemachtigden.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten.

2.1

Verweerder werkt sinds 1 april 2009 in de huisartsenpraktijk die hij op 1 oktober 2009 overnam. Klaagster stond ingeschreven als patiënt in deze praktijk. Verweerder zag klaagster voor het eerst op 11 mei 2009 en daarna nog meermalen vanwege diverse klachten. Op 27 februari 2011 zag verweerder haar voor het laatst. Op 3 maart 2011 belde klaagster verweerder om haar medisch dossier op te vragen. Ze meldde dat ze ontevreden was over de behandeling en vervolgens liet ze zich bij een andere praktijk inschrijven.

3. De klacht

3.1 Algemeen

Klaagster is COPD-patiënte en wendde zich in 2010 met longklachten tot haar huisartsenpraktijk. Vanaf mei 2010 tot februari 2011 heeft klaagster veel verschillende medicijnen gebruikt. Ze raakte steeds meer vermoeid en ging ook conditioneel achteruit. Deze klachten meldde ze ook aan verweerder, maar ze kreeg geen gehoor. Zelfs niet toen ze op 18 februari 2011 meldde dat ze last van hartkloppingen had. Verweerder wilde niet luisteren naar haar longen en hij verrichtte ook geen onderzoek naar haar hartklachten. Hij gedroeg zich arrogant tegen haar en diende alleen maar pufjes toe. Daarna kon ze weer naar huis. De zondag daarop ging het zo slecht met klaagster dat verweerder bij haar thuis kwam. Omdat hij de benodigde medicatie niet bij zich had, moest hij terug naar de praktijk. Klaagsters echtgenoot reed achter hem aan. Aangekomen op de praktijk vertelde verweerder klaagsters echtgenoot dat hij op 18 februari 2011 had geconstateerd dat zij op dat moment stervende was. Klaagster begrijpt niet waarom zij dan niet onmiddellijk opgenomen werd.

Ze is inmiddels geen patiënt meer van verweerder. Ze is nu patiënt bij een andere praktijk waar ze wel serieus wordt genomen. Haar nieuwe huisarts hoorde haar verhaal aan en vond dat de symptomen niet duidden op actuele bronchitis (de diagnose van verweerder). Hij gelastte een bloedonderzoek om hartfalen uit te sluiten. Aangezien de onderzoeksresultaten wezen op matig tot ernstig hartfalen werd klaagster vervolgens verwezen naar de cardioloog waarna ze meteen werd opgenomen. De diagnose luidde: twee lekkende hartkleppen en een zware overbelasting van het hart. Op 30 maart 2011 werd ze ontslagen. Ze diende vervolgens een klacht tegen verweerder in bij zijn praktijk en stelde hem aansprakelijk voor de schade. Er volgden twee onbevredigende gesprekken, één met de partner van verweerder – die als mediator wilde optreden – en één met verweerder zelf. Verweerder erkende wel dat hij een fout had gemaakt, maar weigerde aansprakelijkheid te aanvaarden.

De gezondheid van klaagster is erg achteruit gegaan. Vroeger was klaagster haar ziekte de baas, maar door toedoen van verweerder is het omgekeerde het geval. Verweerder heeft klaagsters long- en hartklachten onvoldoende serieus genomen. Daarnaast heeft hij gelogen: tijdens een onderzoek op last van klaagsters rechtsbijstandverzekeraar heeft verweerder ten onrechte beweerd dat hij tijdens consulten tot drie keer toe zou hebben gezegd haar te willen verwijzen naar de cardioloog.

3.2

Klaagster verwijt verweerder het volgende. Verweerder heeft niet naar klaagster geluisterd toen zij hem consulteerde met pijnklachten op de borst. Hij heeft haar hartklachten ten onrechte niet onderzocht. Als gevolg hiervan heeft hij klaagster ten onrechte niet verwezen naar de cardioloog. Hierdoor heeft klaagster te lang met hartproblemen rondgelopen en is de lichamelijke schade mogelijk groter dan het geval was geweest als ze sneller adequaat was behandeld.

4. Het verweer

4.1 Algemeen

Verweerder zag klaagster voor het eerst in 2009. Daarna heeft hij haar diverse malen gezien in verband met verschillende klachten, waaronder benauwdheid. Op 14 februari 2011 meldde ze voor het eerst hartkloppingen. Verweerder verrichtte onderzoek, bestaande uit onder meer auscultatie en bloeddrukmeting. De resultaten heeft hij helaas niet opgeschreven, maar deze lieten waarschijnlijk geen afwijkingen zien. Anders zou hij ze wel genoteerd hebben. Op

18 februari 2011 meldde klaagster pijn op de borst en in de linkerarm. Verweerder verrichtte hetzelfde onderzoek nogmaals, en weer schreef hij de resultaten (die wederom waarschijnlijk niet afweken van normaal) niet op. Hetzelfde gebeurde op 27 februari 2011. Verweerder ontkent overigens tegen klaagsters echtgenoot te hebben gezegd dat zij stervende was.

4.2 Reactie op de klacht

Verweerder heeft klaagster meerdere keren aangeraden om te stoppen met roken, omdat dit mogelijk de oorzaak was van haar klachten. De twee keren dat klaagster pijn op de borst meldde (op 18 en 27 februari 2011) zag verweerder haar met spoed. Beide keren heeft hij voldoende uitgebreid onderzoek verricht. Verweerder erkent dat zijn verslaglegging hierover summier is, aangezien de onderzoeken daarin niet vermeld zijn. De resultaten waren echter niet afwijkend en ondersteunden verweerders differentiaaldiagnose richting hartfalen niet. De consulten vonden bovendien op ongebruikelijke momenten plaats (tussen twee visites door en een keer midden in de nacht) wat maakt dat verweerder minder de tijd heeft genomen om alles goed vast te leggen. Niettemin heeft verweerder hieruit lering getrokken en noteert hij tegenwoordig ook niet afwijkende onderzoeksresultaten, ongeacht het moment van het consult.

Op basis van zijn bevindingen dacht verweerder aan benauwdheidsklachten bij COPD, angst en slapeloosheidsklachten. Hij zag op dat moment geen reden om een bloedonderzoek te verrichten. Dat verweerder gelogen zou hebben over verwijzingen naar de cardioloog is onjuist. Hij begrijpt niet goed wat klaagster hiermee bedoelt. Ook herkent hij zich niet in de beschuldiging dat hij arrogant zou zijn geweest. Wat betreft klaagsters stelling dat hij zou hebben erkend een fout te hebben gemaakt, geldt dat verweerder alleen maar met de kennis van achteraf spijt heeft betuigd.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

De vraag die beantwoord moet worden, is of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar te kort is geschoten in zijn behandeling van klaagster op 18 en 27 februari 2011. Het College overweegt hierover het volgende. Klaagster presenteerde zich op beide data met klachten die in het algemeen een cardiale oorzaak kunnen hebben. Verweerder stelt dat hij op beide data ook aan hartfalen dacht en dat hij deze differentiaaldiagnose kon uitsluiten op basis van zijn onderzoek bestaande uit onder meer auscutatie en een bloeddrukmeting. Deze onderzoeken lieten vermoedelijk geen afwijkingen zien. Verweerder leidt dit – terugredenerend – af uit het feit dat hij op geen van beide data van de onderzoeken melding heeft gemaakt in het medisch dossier. Klaagster bestrijdt het voorgaande evenwel. Zij stelt dat verweerder voormelde onderzoeken op geen van beide data heeft uitgevoerd. De lezingen hieromtrent lopen derhalve uiteen. Gezien het feit dat verweerders lezing geen steun vindt in het medisch dossier, dient het ervoor te worden gehouden dat klaagster gelijk heeft. Aangaande verweerders lezing wordt nog verwezen naar hetgeen onder 5.3 ten overvloede zal worden overwogen.

5.2

Voor de beoordeling van de klacht maakt het voorgaande echter niet uit. De betreffende onderzoeken waarvan verweerder stelt dat hij ze heeft uitgevoerd, zijn namelijk onvoldoende om hartfalen uit te kunnen sluiten. Bij verdenking van hartfalen dient naar het oordeel van het College altijd een Elektrocardiogram (ECG) te worden gemaakt en dient het (NT-pro) BNP (een inactief afsplitsproduct in cellen) bepaald te worden. De resultaten van deze onderzoeken zijn noodzakelijk om hartfalen uit te kunnen sluiten. Het voorgaande volgt overigens ook uit de Standaard Hartfalen van het Nederlands Huisartsengenootschap (NHG-Standaard Hartfalen). Nu verweerder de betreffende onderzoeken niet heeft uitgevoerd, staat vast dat hij op 18 en 27 februari 2011 onvoldoende onderzoek heeft verricht gericht op de differentiaaldiagnose hartfalen. Gezien de lichamelijke klachten waarmee klaagster zich op beide data presenteerde en het verhoogde risico op hartfalen bij COPD-patiënten, was het onderzoek zoals door de NHG Standaard Hartfalen is voorgeschreven wel degelijk geïndiceerd. Dit betekent dat verweerder op voornoemde data niet adequaat heeft gereageerd op klaagsters lichamelijke klachten. Dit behoort hem tuchtrechtelijk te worden aangerekend. De klacht is dan ook gegrond.

5.3

Het College hecht eraan om buiten de reikwijdte van de klacht nog het volgende op te merken, zoals ook ter zitting aan de orde is geweest. Verweerders dossiervoering zoals die in deze zaak aan het College is voorgelegd – gesteld dat verweerder deze onderzoeken wél heeft uitgevoerd, maar heeft verzuimd dit met de resultaten daarvan te vermelden in het medisch dossier – is beneden de maat. Het College onderschrijft dan ook nadrukkelijk verweerders voorgenomen handelwijze zoals onder 4.2 is vermeld om niet langer alleen verslag te leggen van onderzoeken die afwijkende resultaten laten zien, maar van alle uitgevoerde onderzoeken. Voorts is verweerders medicatiebeleid op het gebied van antipsychotica, in casu toegediend tegen angstaanvallen en slapeloosheid, een punt van zorg vanwege de onnodig hoge dosering. Het betrachten van meer zorgvuldigheid bij het voorschrijven van dergelijke medicatie verdient dan ook aanbeveling.

6. Slotsom

Verweerder heeft op 18 en 27 februari 2011 niet gehandeld jegens klaagster zoals van een redelijk bekwaam handelend beroepsbeoefenaar mag worden verwacht. De klacht zal daarom gegrond worden verklaard. Wat betreft de op te leggen maatregel acht het College, alles overziend, een waarschuwing passend.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht gegrond en legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op.

Aldus gegeven door:

prof. mr. L. Timmerman, voorzitter,

mr. dr. W.J.A.M. Dijkers, lid-jurist,

drs. B.R. Schudel, lid-beroepsgenoot,

drs. H.J. Kolthof, lid-beroepsgenoot,

drs. B.W.J. Bens, lid-beroepsgenoot,

bijgestaan door mw. mr. L.C. Commandeur, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2015 door mr. dr. drs. H.L.C. Hermans, voorzitter, in tegenwoordigheid van voornoemde secretaris.

De secretaris: De voorzitter:

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.