ECLI:NL:TGZRGRO:2015:69 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2015/49
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2015:69 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-12-2015 |
Datum publicatie: | 15-12-2015 |
Zaaknummer(s): | G2015/49 |
Onderwerp: | Onheuse bejegening |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen psychiater die tijdens de behandelrelatie tevens als mediator ging optreden in een geschil tussen patiënt en een derde. Hierdoor ontstond er een voor patiënt ongewenste rolverwarring. Psychiater reageerde hier niet adequaat op. Klacht gegrond, waarschuwing. |
Rep.nr. G2015/49
15 december 2015
Def. 193
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Het College heeft het volgende overwogen over en beslist op de op 28 mei 2015 binnengekomen klacht van:
A,
klager,
wonende te B,
advocaat: mr. N.E. Koelemaij,
tegen
C ,
werkzaam als psychiater te D,
verweerder,
BIG-reg.nr:
gemachtigde: mr. J.S.M. Brouwer.
1. Verloop van de procedure
Het College heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het ongedateerde klaagschrift met bijlagen, ingekomen op 28 mei 2015;
- het verweerschrift van 15 juli 2015, ingekomen op 16 juli 2015;
- de repliek met bijlagen van 21 augustus 2015, ingekomen per fax op 21 augustus 2015 en per post op 24 augustus 2015;
- de dupliek met bijlage van 21 september 2015, ingekomen op 24 september 2015.
In het kader van het vooronderzoek zijn partijen in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Partijen hebben hiervan geen gebruik gemaakt.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 3 november 2015. Partijen zijn verschenen, beiden vergezeld van hun gemachtigden. Klager heeft zijn standpunt aan de hand van een pleitnotitie toegelicht.
2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten.
2.1
Vanaf mei 1990 heeft verweerder een behandelrelatie gehad met klager, eerst als behandelend psychiater in dienst van diverse E-instellingen, later als vrijgevestigd psychiater. Begin 2009 is verweerder zijn positie jegens klager aan gaan duiden als ‘coach’ van klager en heeft hij facturen onder die titel aan hem verzonden. Op een zeker moment ontstond er een bouwconflict tussen klager en een aannemer. Klager sprak hierover met verweerder aangezien het conflict veel spanningen bij hem met zich bracht. In 2009 was verweerder op klagers verzoek aanwezig bij een gesprek met (onder anderen) de aannemer. Tijdens dit gesprek kwamen de partijen overeen dat verweerder als mediator zou optreden in het conflict. De mediation heeft niet tot beëindiging van het conflict geleid.
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
3.1 Algemeen
Klager en verweerder kennen elkaar al lange tijd vanwege hun behandelrelatie. Toen klager verzeild raakte in een bouwconflict, sprak hij regelmatig met verweerder in zijn functie als psychiater (en/of coach) hierover, aangezien het conflict een negatieve uitwerking had op klagers psychische gesteldheid. Om onduidelijke redenen wierp verweerder zich eind 2009 op als mediator in het geschil. Klager ging hierin mee, niet omdat hij het graag wilde, maar doordat verweerder hem in zijn macht had en daar misbruik van maakte.
Voor klager bestond er geen onderscheid tussen verweerders rol als mediator en die als psychiater. Dit kwam mede doordat verweerder zelf ook geen duidelijk onderscheid leek te maken. Na aanvang van de mediation raakte de verhouding tussen klager en verweerder snel verstoord. Er trad een vertrouwensbreuk tussen beiden op, aangezien klager merkte dat verweerder – ondanks de behandelrelatie tussen hen – niet (mede) zijn belangen vertegenwoordigde. Hij was niet transparant over het gehele proces, zette klager onder druk om een aanbod van de wederpartij te accepteren en sprak ook met de partijen buiten de ‘mediationtafel’ om. Verweerder zette de mediation desondanks voort.
Klager is van mening dat verweerder als (voorheen) behandelend psychiater nimmer de rol van mediator had mogen aanvaarden. Niet alleen verzetten de langdurige verhouding tussen beiden en verweerders professionaliteit zich daartegen, maar ook liepen beide rollen te veel door elkaar.
Verweerder had beloofd dat de mediationkosten niet meer zouden bedragen dan € 4.000,-. Uiteindelijk viel het bedrag veel hoger uit. Aangezien klager niet voornemens was de gefactureerde bedragen te voldoen, stelde verweerder voor de bedragen als ‘coaching’ te factureren. Dit zou belastingtechnisch voordeliger zijn, maar is niettemin valsheid in geschrifte. Klager ging hiermee niet akkoord. In een herinneringsmail stond ten onrechte dat de kosten op klagers verzoek als coaching waren gefactureerd.
3.2 Klachtonderdelen
Klager verwijt verweerder het volgende:
1. Verweerder heeft zich ten onrechte opgeworpen als mediator/bemiddelaar.
2. Verweerder is niet transparant geweest en heeft geen onderscheid gemaakt tussen zijn rol als psychiater en zijn rol als bemiddelaar.
3. Verweerder heeft klager onder druk gezet, is op de stoel van de rechter gaan zitten en is niet duidelijk geweest over het gehele proces.
4. Verweerder heeft de bemiddelingskosten ten onrechte gefactureerd.
4. Het verweer
4.1 Primair: klager is niet-ontvankelijk
Deze klacht heeft betrekking op het functioneren van verweerder als mediator/bemiddelaar en niet als psychiater of arts. Er bestond ten tijde van de mediation geen behandelrelatie meer tussen beiden. Verweerder heeft overigens altijd nadrukkelijk gesteld dat hij in het conflict alleen als bemiddelaar optrad. Dit volgt ook uit het convenant dat hij heeft opgesteld, waarin nergens wordt gerefereerd aan het feit dat verweerder (ook) psychiater is. Ook staat duidelijk in het convenant vermeld dat verweerder zich beperkte tot de communicatie tussen beide partijen. Hij stelt dan ook dat het tuchtrecht niet van toepassing is op deze kwestie.
4.2 Subsidiair: klacht is ongegrond
Klager is inderdaad gedurende lange tijd in behandeling geweest bij verweerder. In 2009 is de behandelrelatie formeel beëindigd en omgezet in praktische begeleiding in de vorm van coaching. Verweerder wist dat klager al enige jaren problemen had rondom het aankopen van een stuk grond. In 2009 escaleerde het conflict met de aannemer. In dat jaar verzocht klager verweerder om aanwezig te zijn tijdens een gesprek met de aannemer om zo de communicatie in goede banen te leiden. Verweerder honoreerde dit verzoek. Ondanks dat het doel (oplevering en sleuteloverdracht van de woning en betaling van het overgrote deel van de koopsom) werd bereikt, verliep het proces moeizaam doordat het conflict tussen klager en de aannemer zich steeds meer verdiepte. Verweerder adviseerde beide partijen zich te laten bijstaan door een advocaat. Dat advies werd opgevolgd.
4.3 Verweer ten aanzien van de klachtonderdelen
Ad. 1.
Verweerder wierp zich niet op als mediator, maar trad op uitdrukkelijk verzoek van klager als zodanig op.
Ad. 2 en 3.
Verweerder is vanaf het begin duidelijk geweest over het feit dat zijn rol als bemiddelaar een andere is dan zijn rol als coach en voormalig behandelaar. Hij erkent wel dat klager het onderscheid vaak kwijt was. Verweerder benadrukte het verschil dan telkens weer en legde uit dat hij als mediator onafhankelijk diende te zijn en voorstellen moest om de beëindiging van het geschil te bespoedigen. Ook heeft hij bij herhaling in overweging gegeven om de mediation bij onvoldoende vertrouwen te staken.
Ad. 4.
Voor bemiddeling worden nu eenmaal kosten gemaakt, dat is op zichzelf niet klachtwaardig. Verweerder betwist toegezegd te hebben dat er niet meer dan € 4.000,- in rekening zou worden gebracht. Verweerder betwist ook dat het zijn voorstel was om de kosten als coaching te factureren.
5. Beoordeling van de klacht
5.1 Ontvankelijkheid
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van klager overweegt het College als volgt. Toen verweerder in 2009 als mediator ging optreden, was de psychiatrische behandelrelatie op papier blijkbaar in een coachingsrelatie omgezet, gezien de facturering. Van een duidelijk onderscheid wat betreft verweerders rol ten opzichte van klager in beide trajecten is echter niet gebleken. Het feit dat verweerder gedurende het coachingtraject geen medicatie voorschreef en op andere wijze factureerde, is hiervoor onvoldoende. Bovendien positioneerde verweerder zichzelf tijdens de mediation ook nog als klagers behandelaar, getuige de volgende citaten uit door hem aan klager verstuurde e-mailberichten.
- E-mail van 26 januari 2010: “(…) Ik ben in de eerste plaats je psychiater, en dat alleen maar zolang jij dat wilt. De rol van mediator is niet gemakkelijk. Ik doe het voor jou en leg hem neer zodra jij zegt dat je wilt dat ik het stop. (…)”
- E-mail van 6 april 2010: “(…) Ten aanzien van gemaakte opmerkingen wil ik duidelijk stellen dat ik t.o.v. jou mijn rol als jouw behandelaar steeds naar eer en geweten wil behartigen en dat ik de door jullie aan mij opgedragen rol van mediator met evenveel inzet en integriteit waar wil maken. (…)”
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de behandelrelatie niet reeds was beëindigd op het moment waarop het mediationtraject startte. Verweerder was naast mediator ook nog steeds klagers psychiater en beide rollen werden niet duidelijk van elkaar onderscheiden. Dit betekent dat klager ontvankelijk is in zijn klacht.
5.2 Eerste klachtonderdeel
Het College verstaat dit klachtonderdeel aldus dat verweerder gezien zijn rol als psychiater van klager niet tevens de rol van mediator op zich behoorde te nemen in een geschil tussen klager vanwege de mogelijke rolverwarring die hierdoor ontstaat. Het College merkt hierover het volgende op. Uit het verhandelde ter zitting en uit het dossier volgt dat het voor klager niet duidelijk was hoe hij verweerder diende te zien, als zijn psychiater of als zijn mediator. Deze rolverwarring, die te voorzien was, was bekend bij verweerder. Meermalen werd hier dan ook door beiden aan gerefereerd in de e-mailberichten over en weer. Verweerder verklaarde zich bereid om zijn functie als mediator in het geschil desgewenst te beëindigen. Hij heeft dit niet gedaan, omdat klager hem dat niet expliciet verzocht. Verweerders handelwijze in deze getuigt niet van een juiste inschatting van zijn verantwoordelijkheid jegens klager. In ieder geval toen hij merkte dat klager moeite had om verweerders hoedanigheden van elkaar te scheiden, behoorde hij als professioneel handelend hulpverlener zelf het initiatief te nemen om te stoppen met de mediation. Verweerder had deze verantwoordelijkheid niet bij klager mogen neerleggen, gezien de afhankelijke positie die klager jegens hem innam vanwege hun behandelrelatie. Het voorgaande betekent dat verweerder naar het oordeel van het College niet zorgvuldig heeft gehandeld door tegelijkertijd psychiater/coach en mediator van klager te zijn en te blijven, wetende dat deze combinatie van hoedanigheden verwarring bij klager creëerde. Dit eerste klachtonderdeel is dan ook in zoverre gegrond.
5.3 Tweede klachtonderdeel
Gezien het overwogene onder 5.1 en 5.2 volgt het College klager in zijn standpunt dat verweerder onvoldoende onderscheid heeft aangebracht tussen zijn rol als psychiater en zijn rol als mediator. Hiervoor is doorslaggevend dat het voor verweerder duidelijk was dat het onderscheid voor klager niet helder was en verweerder hier niet adequaat op heeft gereageerd door de mediationopdracht terug te leggen. Dit tweede klachtonderdeel is derhalve eveneens gegrond.
5.4 Het derde en vierde klachtonderdeel
Deze klachtonderdelen hebben beide betrekking op de wijze waarop verweerder als mediator is opgetreden. Verweerders handelwijze als mediator kan echter niet tot een tuchtrechtelijk verwijt aan zijn adres leiden, wat daar verder ook van zij. Deze laatste twee klachtonderdelen dienen dan ook reeds hierom te worden afgewezen.
6. Slotsom
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de klacht gedeeltelijk gegrond zal worden verklaard. Verweerder heeft zich niet als een redelijk bekwaam handelend beroepsbeoefenaar gedragen jegens klager. Gelet op alle feiten en omstandigheden acht het College de maatregel van waarschuwing passend.
Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal deze beslissing ter publicatie worden aangeboden zoals hierna is omschreven.
7. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
- verklaart het eerste en het tweede klachtonderdeel gegrond;
- legt aan verweerder hiervoor de maatregel van waarschuwing op;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond en wijst deze af;
- bepaalt ten slotte dat deze beslissing, zodra zij onherroepelijk is geworden, ingevolge artikel 71 van de Wet BIG, geheel in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Medisch Contact, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht en Gezondheidszorg Jurisprudentie ter bekendmaking zal worden aangeboden.
Aldus gegeven door:
prof. mr. L. Timmerman, voorzitter,
mr. dr. W.J.A.M. Dijkers, lid-jurist,
drs. J. Gietema, lid-beroepsgenoot,
drs. H.J. Kolthof, lid-beroepsgenoot,
drs. B.W.J. Bens, lid-beroepsgenoot,
bijgestaan door mr. L.C. Commandeur, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2015 door mr. dr. drs. H.L.C. Hermans, voorzitter, in tegenwoordigheid van voornoemde secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.