ECLI:NL:TGZRGRO:2015:67 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2014/89
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2015:67 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-12-2015 |
Datum publicatie: | 15-12-2015 |
Zaaknummer(s): | G2014/89 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen waarnemend huisarts, ingediend door weduwe overleden patiënt. Verweerder wordt onder meer verweten dat hij in 2012 ernstige hartproblemen bij patiënt heeft gemist. Hierdoor is patiënt te laat verwezen naar het ziekenhuis en is belangrijke tijd verloren gegaan. Het College is van oordeel dat er op het moment waarop verweerder patiënt zag nog geen sprake was van ernstige hartproblemen. Klacht ongegrond. |
Rep.nr. G2014/89
15 december 2015
Def. 204
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Het College heeft het volgende overwogen over en beslist op de op 20 november 2014 binnengekomen klacht van:
A,
klaagster,
wonende te B,
advocaat: mr. N.E. van Uitert,
tegen
C,
werkzaam als huisarts te D,
verweerder,
BIG-reg.nr.
advocaat: mr. G.J. van Weering.
1. Verloop van de procedure
Het College heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift, gedateerd op 18 november 2014 en binnengekomen bij het College op 20 november 2014;
- het medisch dossier van huisartsenpraktijk E betreffende F, zoals binnengekomen bij het College op 27 januari 2015 en 10 maart 2015;
- het verweerschrift, gedateerd op 2 april 2015 en binnengekomen bij het College op 3 april 2015;
- een brief van mr. Van Uitert, gedateerd op 21 april 2015 en binnengekomen bij het College op 23 april 2015, met daarbij gevoegd een persoonlijk verslag van de gang van zaken opgesteld door klaagster;
- dupliek van mr. Van Weering, gedateerd op 7 mei 2015 en bij het College binnengekomen op 8 mei 2015.
In het kader van het vooronderzoek zijn partijen in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Partijen hebben daarvan afgezien.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 29 september 2015. Partijen zijn verschenen, beiden vergezeld van hun advocaat.
2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten:
2.1
Klaagster is de echtgenote van F (geboren xx – xx - xxxx, hierna patiënt). Patiënt is op xx xx xxxx overleden aan de gevolgen van long- en leverkanker. Patiënt heeft in 2010 een operatie aan de halsslagader ondergaan en is in 1981 aan de maag geopereerd. Ook heeft hij diverse tia’s gehad. In de tweede helft van 2011 kreeg patiënt oogproblemen en er speelde mogelijk een Lyme-infectie. In die tijd bezocht hij de huisartsenpraktijk van G die op ongeveer één kilometer van zijn huis lag regelmatig. Op 31 januari 2012 wendde patiënt zich zelfstandig tot deze praktijk in verband met stekende, zich in korte aanvallen aandienende pijn ter hoogte van het borstbeen. Van die pijn heeft hij dan sinds drie weken last. Klaagster is bij dit bezoek aan de huisarts niet aanwezig.
2.2
Verweerder is op 31 januari 2012 de plaatsvervangend huisarts in de praktijk van G. Op het spreekuur legde patiënt zijn borstklachten aan verweerder voor.
2.3
Op 2 maart 2012 is bij patiënt een acuut hartinfarct in het ziekenhuis vastgesteld.
3. De klacht
De klacht luidt zakelijk weergegeven als volgt. Klaagster verwijt verweerder onzorgvuldig handelen. Dit onzorgvuldig handelen bestaat uit niet adequaat optreden, uit het te laat ondernemen van actie en het stellen van een verkeerde diagnose. Hierdoor is onnodige schade aan het hart van patiënt ontstaan en is de pompfunctie daarvan aanzienlijk verminderd. Ook heeft patiënt onnodige pijn geleden. Klaagster acht het kwalijk dat verweerder geen lichamelijk onderzoek heeft verricht, geen bloeddruk heeft opgenomen en de hartslag niet heeft gemeten.
4. Verweer
De verweerder stelt dat stekende pijn achter het borstbeen geen aanwijzing is voor cardiale klachten. Ook stelt hij dat hij gezocht heeft naar een cardiale oorsprong van de klachten. Hij heeft – zo voert hij aan – het gehele borstbeen onderzocht met de stethoscoop. De klachten waren niet inspanningsgerelateerd. Patiënt kon de vinger op de pijnlijke plek op de borst leggen, hetgeen niet wijst op klachten van cardiale aard. Verweerder had op 31 januari 2012 bij het zien van patiënt geen niet-pluis gevoel en voert nog aan dat de borstklachten daarna gedurende enige weken kennelijk zijn verminderd, nu patiënt zich pas op 28 februari 2012 weer op het spreekuur van de huisartsenpraktijk met die klachten meldde. Verweerder kon geen goede verklaring voor de klachten van patiënt vinden. Hij dacht eerder aan slokdarmproblemen dan aan cardiale problemen. Verweerder heeft patiënt erop geattendeerd dat hij zich bij aanhoudende klachten opnieuw tot de huisartsenpraktijk diende te wenden. Verweerder meent dat van onzorgvuldig handelen in de zin van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg geen sprake is geweest.
5. Beoordeling van de klacht
5.1.
Het College wijst er allereerst op dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Het College stelt vast dat lezingen van klaagster en verweerder van het hetgeen zich tijdens het praktijkbezoek op 31 januari 2012 heeft afgespeeld op een aantal belangrijke punten uiteenlopen. Zo stelt klaagster die bij het bezoek niet aanwezig was dat patiënt zich op 31 januari 2012 presenteerde met stekende pijn ter hoogte van het borstbeen met uitstraling naar beide armen. Verweerder voert daarentegen aan dat de klacht zich beperkte tot regelmatig optredende stekende pijn ter hoogte van het borstbeen zonder uitstraling. Het College gaat ervan uit dat patiënt op 31 januari 2012 alleen over stekende pijn ter hoogte van het borstbeen heeft geklaagd, nu dit door verweerder indertijd zo is opgeschreven in het overgelegde medisch dossier. Het College dient immers in beginsel uit te gaan van hetgeen indertijd in dit dossier is aangetekend.
5.3
Uit het medisch dossier blijkt verder dat verweerder onderzoek heeft gedaan naar verschillende mogelijke oorzaken voor de borstklachten en hij geen goede verklaring voor de klachten heeft kunnen vinden.
5.4
Het College is van oordeel dat verweerder op 31 januari 2012 een acuut coronair syndroom niet als oorzaak van de borstklachten van patiënt behoefde te zien, nu patiënt de vinger op de pijnlijke borstplek kon leggen, de pijn stekend en niet drukkend was en er voor de pijn geen duidelijk uitlokkende factoren waren. Dit maakt dat de door patiënt geuite klachten niet typerend zijn voor problemen met het hart. In het midden kan blijven of wel of niet bloeddruk en hartslag zijn gemeten. Deze onderzoekingen zijn vooral geïndiceerd bij problemen met het hart. Daarbij neemt het College ook in aanmerking dat, zoals uit het medisch dossier blijkt, verweerder patiënt erop heeft gewezen dat hij zich bij aanhoudende klachten weer tot de praktijk diende te wenden. Dit alles duidt erop dat verweerder zorgvuldig te werk is gegaan.
6. Slotsom
Het voorafgaande leidt tot de slotsom dat klacht ongegrond zal worden verklaard.
7. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de klacht ongegrond en wijst deze af.
Aldus gegeven door:
prof. mr. L. Timmerman, voorzitter,
drs. F. Krijnen, lid-beroepsgenoot,
drs. E.M. ter Braak, lid-beroepsgenoot,
bijgestaan door mr. F.E. Mobach-Visser, secretaris,
in het openbaar uitgesproken op 15 december 2015 door mr. dr. drs. H.L.C. Hermans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L. C. Commandeur, secretaris,
De secretaris: De voorzitter:
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.