ECLI:NL:TGZRGRO:2015:66 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2014/90
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2015:66 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-12-2015 |
Datum publicatie: | 15-12-2015 |
Zaaknummer(s): | G2014/90 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen huisarts, ingediend door weduwe overleden patiënt. Verweerster wordt onder meer verweten dat zij in 2012 bij een huisbezoek ernstige hartproblemen bij patiënt heeft gemist. Ze verwees patiënt weliswaar naar de eerste hulp, maar ten onrechte niet met spoed en evenmin per ambulance. Hierdoor is belangrijke tijd verloren gegaan. Klacht gedeeltelijk gegrond, waarschuwing. |
Rep.nr. G2014/90
15 december 2015
Def. 205
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Het College heeft het volgende overwogen over en beslist op de op 20 november 2014 binnengekomen klacht van:
A,
klaagster,
wonende te B,
advocaat: mr. N.E. van Uitert,
tegen
C,
werkzaam als huisarts te D,
verweerster,
BIG-reg.nr. -,
advocaat: mr. G.J. van Weering.
1. Verloop van de procedure
Het College heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift, gedateerd op 18 november 2014 en binnengekomen bij het College op 20 november 2014;
- het medisch dossier van huisartsenpraktijk E betreffende F, zoals binnengekomen bij het College op 27 januari 2015 en 10 maart 2015;
- het verweerschrift, gedateerd op 2 april 2015 en binnengekomen bij het College op 3 april 2015
- een brief van mr. Van Uitert, gedateerd op 21 april 2015 en binnengekomen bij het College op 23 april 2015, met daarbij gevoegd een persoonlijk verslag van de gang van zaken opgesteld door klaagster;
- dupliek van Mr. van Weering, gedateerd op 7 mei 2015 en bij het College binnengekomen op 8 mei 2015.
In het kader van het vooronderzoek zijn partijen in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Partijen hebben daarvan afgezien.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 29 september 2015. Partijen zijn verschenen, beiden vergezeld van hun advocaat.
2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten:
2.1
Klaagster is de echtgenote van F (geboren xx-xx-xxxx, hierna patiënt). Deze is op xx-xx-xxxx overleden aan de gevolgen van long- en leverkanker. Patiënt heeft in 2010 een operatie aan de halsslagader ondergaan en was in 1981 aan de maag geopereerd. Ook heeft hij diverse tia’s gehad. In de tweede helft van 2011 kreeg patiënt oogproblemen en er speelde mogelijk een Lyme-infectie., zich in korte aanvallen aandienende pijn ter hoogte In die tijd bezocht hij de huisartsenpraktijk van verweerster regelmatig. Op 31 januari 2012 wendde patiënt zich tot deze praktijk in verband met stekende van het borstbeen. Van die pijn heeft hij dan sinds drie weken last G deed op 31 januari 2012 als plaatsvervangend huisarts het spreekuur in de praktijk van verweerster.
2.2
Op 28 februari 2012 bezocht patiënt de huisartsenpraktijk met dezelfde borstklachten als vermeld onder 2.1 die, zoals in het medisch dossier is aangetekend, daarvoor enige tijd verminderd zijn. De klachten bleken niet aan inspanning gebonden te zijn. Daarnaast waren er oog- en vermoeidheidsklachten. Verweerster heeft patiënt vanwege de algehele malaise waarin hij verkeerde toen met spoed naar een maag-, darm- en leverarts verwezen. Daar is hij op 1 maart 2012 geweest.
2.3
In de nacht van 1 op 2 maart 2012 verslechterde de toestand van patiënt. Hij had het gevoel dat iets hards op zijn borst drukte. Hij zweette hevig en moest braken. Om 2 maart 2012 om 8 uur in de ochtend belde klaagster met de praktijk van verweerster. Zij kreeg de assistente aan de telefoon. Om ongeveer 9 uur is er wederom telefonisch contact geweest tussen klaagster en de praktijk van verweerster. Daarna is er nog twee keer telefonisch contact geweest. Verweerster bezocht op die dag na het uitgelopen spreekuur vervolgens patiënt thuis om 11.30 of 12.00 uur. Hierop stuurde verweerster patiënt naar het ziekenhuis. Op die dag is bij patiënt een acuut hartinfarct in het ziekenhuis vastgesteld.
3. De klacht
De klacht luidt zakelijk weergegeven als volgt. Klaagster verwijt verweerster onzorgvuldig handelen. Dit onzorgvuldig handelen bestaat uit niet adequaat optreden, uit het te laat ondernemen van actie en het stellen van een verkeerde diagnose. Hierdoor is onnodige schade aan het hart van patiënt ontstaan en is de pompfunctie aanzienlijk verminderd. Ook heeft patiënt onnodige pijn geleden.
4. Het verweer
De verweerster stelt dat stekende pijn achter het borstbeen geen aanwijzing is voor hartklachten. Daarom verwees zij patiënt op 28 februari 2012 naar de maag-, darm- en leverarts. Zij heeft die dag redelijk lang met patiënt gesproken. Op 2 maart 2012 verzocht klaagster in het telefoongesprek om 9.00 uur om de nadere afspraak met de maag-, darm- en leverarts die op 12 maart 2012 was gepland te vervroegen. Er is volgens verweerster toen geen verzoek om een spoedconsult gedaan. Op 2 maart 2012 om 11.30 uur bezocht verweerster patiënt thuis. Patiënt zag er aanzienlijk zieker uit dan op 28 februari 2012. Hij had een snelle pols en een bloeddruk 140/100 (normaal 130/90). Verweerster zag geen vreemde kleur, maar wel constateerde zij dat patiënt pijn achter het borstbeen had, gebraakt had en pijn bij het slikken had. Zij heeft toen vanuit het huis van patiënt geprobeerd om de maag-, darm- en leverarts te bellen, maar dat lukte niet. Daarna heeft zij patiënt naar de eerste hulp van het ziekenhuis ingestuurd. Klaagster heeft patiënt daar met eigen vervoer naar toe gebracht. De klachten van patiënt duidden volgens verweerster ook op 2 maart 2012 meer op slokdarmproblematiek dan op hartproblemen. Achteraf denkt verweerster dat de borstklachten van patiënt het voorstadium waren van de longkanker waaraan hij op xx-xx-xxxx is overleden. Verweerster heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
5. Beoordeling van de klacht
5.1.
Het College wijst er allereerst op dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Het College is van oordeel dat verweerster op 28 februari 2012 een acuut coronair syndroom niet als oorzaak van de borstklachten van patiënt hoefde te duiden, nu de pijn stekend en niet drukkend was en er voor de pijn geen duidelijk uitlokkende factoren waren. Dit maakt dat de door patiënt geuite klachten niet typerend zijn voor problemen met het hart. In zoverre faalt de klacht van klaagster.
5.3.
Het College is van oordeel dat de verslaglegging door verweerster in het medisch dossier vooral van hetgeen zich op 2 maart 2012 heeft afgespeeld zeer summier is geweest. Daardoor is het voor het College lastig te achterhalen wat er op de ochtend van die dag precies is gebeurd, met name is onduidelijk hoe in de loop van de ochtend het contact tussen de praktijk van verweerster en klaagster is verlopen. Het is hier het ene woord (klaagster: er is wel om een verzoek om een spoed thuisbezoek gedaan) tegenover het andere woord (verweerster: een dergelijk verzoek is niet gedaan).
5.4
Het College acht het aannemelijk dat pas in de nacht van 1 op 2 maart 2012 de zeer ernstige hartproblemen van patiënt duidelijk aan de dag zijn getreden. Verweerster heeft bij haar huisbezoek op 2 maart 2012 deze hartproblemen gemist. Zij is toen blijven vasthouden aan haar aanvankelijke diagnose van (slok)darmproblemen, dit ondanks de ook volgens haar duidelijk verslechterde toestand van patiënt en een aantal symptomen die in de richting van een acuut coronair syndroom wezen, zoals braken, een drukkende borstpijn en een enigszins verhoogde pols en bloeddruk. Verweerster heeft de veranderende aard van de klachten van patiënt niet onderkend. Dat is te meer verwijtbaar nu patiënt in het verleden een breder ziektebeeld, zoals een operatie aan de halsslagader en het ondergaan van enkele tia’s, vertoonde, dan alleen maar maag- en darmproblemen. Patiënt had daarmee een cardiovasculair risico dat in de diagnose van patiënt op 2 maart 2012 geen rol heeft gespeeld. Door het missen van de zeer ernstige hartproblemen van patiënt heeft verweerster, zoals zij zelf tijdens de zitting heeft toegegeven, niet aan ambulancevervoer naar het ziekenhuis vastgehouden en is aan het ziekenhuis niet doorgegeven dat behandeling van patiënt urgent was. Daardoor is onnodig tijd verloren gegaan. Het College is van oordeel dat de klacht in zoverre gegrond is.
6. Slotsom
Het voorafgaande leidt tot de slotsom dat klacht gedeeltelijk gegrond zal worden verklaard. Verweerder heeft zich op 2 maart 2012 niet als een redelijk bekwaam handelend huisarts jegens patiënt gedragen. Gelet op alle feiten en omstandigheden acht het College de maatregel van waarschuwing passend.
7. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
- verklaart de klacht gegrond wat betreft het optreden van verweerder op 2 maart 2012, zoals omschreven onder 5.4;
- legt aan verweerder hiervoor de maatregel van waarschuwing op;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Aldus gegeven door:
prof. mr. L.Timmerman, voorzitter,
drs. F. Krijnen, lid-beroepsgenoot,
drs. E.M. ter Braak, lid-beroepsgenoot,
bijgestaan door mr. F.E. Mobach-Visser, secretaris,
in het openbaar uitgesproken op 15 december 2015 door mr. dr. drs. H.L.C. Hermans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L. C. Commandeur, secretaris,
De secretaris: De voorzitter:
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.