ECLI:NL:TGZRGRO:2015:4 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2014/59

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2015:4
Datum uitspraak: 20-01-2015
Datum publicatie: 21-01-2015
Zaaknummer(s): G2014/59
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: TBS-patiënt klaagt een psychiater van de TBS-kliniek aan, omdat deze hem onjuiste medicatie zou hebben verstrekt en ook overigens te kort zou geschoten in zijn zorgverlening voor klager. Het College komt niet tot de vaststelling dat klagers stellingen juist zijn en verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

 

Rep.nr. G2014/59

20 januari 2015

Def. 003

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen over en beslist op de op 15 april 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle en ter behandeling aan dit College overgedragen klacht van:

A,

klager,

verblijvende in B te C,  

tegen

D,

werkzaam als psychiater te E,

verweerder,

BIG-reg.nr: [nummer],

gemachtigde: mr. M.M. Stavast.


1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift van 10 april 2014, ingekomen op 15 april 2014;

- een aanvulling op het klaagschrift, met bijlagen, van 10 mei 2014, ingekomen op 13 mei 2014;

- het verweerschrift, met bijlagen, van 29 juni 2014, ingekomen op 7 juli 2014;

- het proces-verbaal van het op 1 september 2014 gehouden mondeling vooronderzoek onder leiding van mr. R.E.A. Toeter, lid-jurist van het College;

- een tijdens het mondeling vooronderzoek overgelegde brief, met bijlage, van klager van 1 september 2014, per post ontvangen op 17 september 2014.

De klacht is behandeld in raadkamer.  

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten.

2.1

Aan klager is de maatregel TBS opgelegd. Klager verbleef tot in juli 2014 in F te E. In F was hij onder behandeling van verweerder, die daar twee dagen per week als psychiater werkzaam is. Op andere dagen is er een vaste waarnemer aanwezig. In juli 2014 is klager overgeplaatst naar B te C.

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Klager stelt dat verweerder hem onjuiste medicatie heeft voorgeschreven. Hij heeft hem ten onrechte antipsychotica (Quetiapine) voorgeschreven als slaapmedicatie, waarvan hij diverse bijwerkingen ondervond. Zo had hij ondermeer last van een verminderd zicht, astma, huiduitslag, plasproblemen en een loopneus . Hij heeft verweerder diverse malen om een gesprek gevraagd, echter zonder resultaat.

4. Het verweer

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

4.1 Verweer aangaande het ten onrechte voorschrijven van antipsychotica (eerste klachtonderdeel)

Op 31 januari 2014 had verweerder met klager een gesprek, omdat klager al langere tijd last van slaapstoornissen had. Klager worstelde nog steeds met zijn verslavingsproblematiek uit het verleden. Vóór zijn verblijf in de kliniek, gebruikte klager benzodiazepines in hoge doseringen, hetgeen onwenselijk is bij verslavingsproblematiek. Nog een benzodiazepine toedienen als slaapmiddel was gecontraindiceerd. Verweerder legde dit uit en stelde voor Seroquel voor te schrijven. Off-label (buiten de geregistreerde toepassing(en)) wordt dit middel in een lage dosering voorgeschreven bij onder meer slaapstoornissen, omdat het daar juist een gunstige invloed op kan hebben.

4.2 Verweer aangaande de bijwerkingen (tweede klachtonderdeel)

Op 4 februari 2014 meldde klager dat hij last had van een toenemende moeheid overdag waarop de dosering werd verlaagd. Op 18 februari 2014 zou er een evaluatiegesprek plaatsvinden dat door klager echter werd geannuleerd. Pas op 14 april 2014 sprak verweerder hem over de medicatie. Klager was woedend dat niet eerder een gesprek had plaatsgevonden en bovendien beweerde hij quetiapine te hebben gekregen in plaats van Seroquel. Verweerder was hiervan niet op de hoogte, maar legde klager uit dat beide namen verschillende namen voor hetzelfde medicijn zijn. De apotheker heeft ervoor gekozen quetiapine te verstrekken omdat Seroquel als specialité (medicatie met een merknaam) duurder is. De effecten zijn echter gelijk. Klager voerde niettemin aan last van de bijwerkingen te hebben die op de bijsluiter staan vermeld. Verweerder zei dat bij een lage dosering zoals klager kreeg het niet waarschijnlijk is dat de klachten zijn terug te voeren op het medicatiegebruik. Klager was niet te overtuigen en gebruikte de medicatie inmiddels al niet meer.

4.3 Verweer aangaande het te laat aangaan van een gesprek met klager (derde klachtonderdeel)

In de periode tussen 18 februari en 14 april 2014 hebben klager en verweerder slechts enkele keren kort contact gehad zonder dat hij klachten meldde over de medicatie. Ook blijkt niet dat hij de klachten tegen een andere hulpverlener heeft geuit. Pas op 27 maart 2014, tijdens verweerders vakantie, heeft de groepsleider van de afdeling een e-mail gestuurd naar verweerder met het verzoek een afspraak met klager te maken over de medicatie. Door afwezigheid vanwege de genoemde vakantie en vlak daarna vanwege een congres heeft het tot 14 april 2014 geduurd voordat het gesprek plaatsvond. Er was voor verweerder echter geen indicatie dat er sprake was van enige urgentie. Al met al is verweerder van mening dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens klager.

5. Beoordeling van de klacht

Het College houdt de onderdeling van klachtonderdelen aan zoals door verweerder is aangebracht in het verweerschrift.

5.1 Aangaande het ten onrechte voorschrijven van antipsychotica en de bijwerkingen (eerste en tweede klachtonderdeel)

Dat Seroquel en quetiapine, geregistreerd als antipsychotica, in een milde dosering off-label voorgeschreven kunnen worden als medicatie tegen slaapstoornissen is niet onverantwoord of anderszins tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het off-label voorschrijven van medicatie is binnen vastgelegde grenzen toegestaan en zelfs gebruikelijk. Dat het off-label gebruik in de onderhavige situatie onzorgvuldig of onverantwoord is geweest, is onvoldoende onderbouwd. Het College onderschrijft voorts de stelling van verweerder dat het onwaarschijnlijk is dat de bijwerkingen die klager beschrijft te wijten zijn aan de aan hem voorgeschreven dosering quetiapine. Ook geldt dat het onwaarschijnlijk is dat quetiapine andere of meer bijwerkingen geeft dan Seroquel. Het eerste en tweede klachtonderdeel zijn derhalve beide ongegrond.

5.2 Aangaande het te laat aangaan van een gesprek met klager (derde klachtonderdeel)

De vraag die hier beantwoord moet worden, is of verweerder niet adequaat heeft gereageerd op eventuele signalen van klager dat hij lichamelijke klachten had en/of in gesprek wilde over zijn medicatie. Allereerst gaat het om de afspraak op 18 februari 2014. Klager heeft tijdens het mondeling vooronderzoek betwist de afspraak op deze datum te hebben geannuleerd en wees erop dat verweerder hem gewoon had kunnen spreken aangezien hij in de kliniek aanwezig was. Hiermee legde hij het initiatief bij verweerder, waarmee hij lijkt te hebben erkend dat hij op de bewuste datum in ieder geval niet naar verweerder wilde gaan. Dit wordt ook bevestigd door de aan de hand van de medische rapportage opgetekende verklaring van de heer G, medewerker in de F, inhoudende dat klager op deze dag had afgesproken met verweerder maar ‘niets wilde’. Op basis van het voorgaande bestaat er onvoldoende grond voor een andere conclusie dan dat de afspraak op 18 februari 2014 door toedoen van klager zelf geen doorgang heeft gevonden. Los van deze conclusie is – zeker aangezien klager niet naar verweerder wilde gaan – ook niet aannemelijk dat hij op dat moment al last had van de klachten die hij als bijwerkingen beschouwt van de medicatie. Blijkens het dossier heeft klager pas op 27 maart 2014 gevraagd naar ‘een psychiater’ en pas op 11 april 2014 is geregistreerd dat klager meldde te vermoeden dat hij verkeerde medicatie voorgeschreven had gekregen. Op 14 april 2014 vond het gesprek met verweerder vervolgens plaats. De stelling van verweerder dat er tussen 18 februari 2014 en 14 april 2014 enkele korte contactmomenten tussen beiden zijn geweest, zonder dat klager op enig moment ter sprake bracht dat hij last van zijn medicatie meende te hebben, is niet overtuigend betwist door klager. Ook is niet gebleken dat klager zijn lichamelijke klachten in de tussentijd bij een andere hulpverlener heeft gemeld, wat wel in de rede had gelegen indien de lichamelijke klachten in de door klager gestelde hevigheid toen (al) aanwezig waren.

Het dient er dus voor te worden gehouden dat klager eerst op 27 maart 2014, tijdens verweerders vakantie, liet weten een gesprek met verweerder te willen over de medicatie zonder dat er een indicatie was dat het een urgente aangelegenheid betrof. Onder deze omstandigheden acht het College het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat het vanwege de beperkte aanwezigheid van verweerder in die periode tot 14 april 2014 heeft geduurd alvorens het gesprek plaatsvond. Aangezien binnen de reikwijdte van de klacht ook overigens niet is gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar te kort is geschoten jegens klager, dient ook het derde klachtonderdeel ongegrond te worden verklaard.

6. Slotsom

De klacht zal kennelijk ongegrond worden verklaard.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht kennelijk ongegrond en wijst deze af.

Aldus gegeven door:

mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter,

drs. H. Rumpt, lid-geneeskundige,

drs. F. Krijnen, lid-geneeskundige,

bijgestaan door mr. L.C. Commandeur, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2015 door prof. mr. L. Timmerman, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Visser, secretaris.

De secretaris:                                                                           De voorzitter:                                     

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.